„Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood”
HEBT u ooit iemand gezien die volslagen blind was zonder zich van zijn blindheid bewust te zijn? Of hebt u ooit iemand ontmoet die zo verlamd was dat hij niet zelf kon eten en die toch niet wist dat er iets niet met hem in orde was? Dat lijkt niet erg waarschijnlijk. Maar weet u dat iemand in religieus of geestelijk opzicht, met betrekking tot zijn verhouding tot zijn Maker, de God van hemel en aarde, net zo blind en hulpeloos kan zijn, zonder er zich ook maar enigszins van bewust te zijn?
Ja, evenals in bijbelse tijden, zijn er ook thans zulke personen. Daarom zei Jezus Christus, de Zoon van God, dat de religieuze leiders van zijn tijd ’blinden waren die blinden leidden en dat beiden in een kuil zouden vallen’; hoewel zij zelf tot hem zeiden: „Zijn wij soms ook blind?” Zo bemerken wij dat in het boek Openbaring een zekere gemeente, die te Laodicea, onder andere te horen krijgt: „Gij zegt: ’Ik ben rijk en heb rijkdom verworven en heb in het geheel niets nodig’, maar gij . . . weet [niet] dat gij ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt zijt.” — Matth. 15:14; Joh. 9:40; Openb. 3:17.
Zulke verstokte zondaren zijn stellig niet inbegrepen bij de aanvangswoorden van Jezus’ bergrede: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe.” Terloops zij opgemerkt dat de negen toestanden die Jezus in zijn beginwoorden noemde, volgens het oorspronkelijke Grieks eerder toestanden van geluk dan zaligheden of zaligsprekingen zijn, zoals ze gewoonlijk worden genoemd. — Matth. 5:3-11.
Volgens de voetnoot in de New World Translation, uitgegeven in 1950, luiden Jezus’ woorden letterlijk vertaald: „Gelukkig zijn zij die bedelaars om de geest zijn.” Het woord dat in oorspronkelijk Grieks met „armen” of „bedelaars” is weergegeven, is ptochos, hetwelk niet alleen maar de armen betekent, maar de zeer armen, de behoeftigen, de bedelaars. Het wordt in de gelijkenis van de rijke man en Lazarus gebruikt om Lazarus te beschrijven, zodat de grootst mogelijke tegenstelling wordt gemaakt. — Luk. 16:20, 22.
Waarom verwees Jezus naar deze „bedelaars om de geest” als gelukkig, dat wil zeggen, als bevonden zij zich in een gelukkige toestand of door God begunstigd? In de eerste plaats omdat er voor hen, in tegenstelling tot degenen die verstokt, onverschillig of onwetend van hun geestelijke nood zijn, hoop is. Daar zij zich van hun geestelijke toestand bewust zijn, zijn zij ermee opgehouden in de verkeerde richting te gaan.
Zij die zich werkelijk van hun geestelijke noden bewust of bedelaars om de geest zijn, kunnen ook gelukkig worden genoemd omdat zij er iets aan willen doen. Zij zullen acht slaan op Jezus’ instructies: „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en u zal opengedaan worden.” Een van de dingen waarom zij kunnen vragen is Jehovah’s geest, die, zoals Jezus zei, zijn hemelse Vader bereidwillig zou geven. — Luk. 11:8-13.
Verder zijn zij „die zich bewust zijn van hun geestelijke nood” gelukkig in afwachtende zin, zoals Jezus zei, „want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe”. Strikt genomen zijn degenen wie „het koninkrijk der hemelen” toebehoort een beperkt aantal volgelingen van Christus die op tronen zullen zitten en duizend jaar met hem zullen regeren (Luk. 12:32; Openb. 20:4-6). Het beginsel dat in Matthéüs 5:3 staat vermeld, is ook van toepassing op anderen, op Christus’ „andere schapen” die in Johannes 10:16 worden genoemd. Dezen zullen gelukkig zijn omdat zij het aardse gebied van Gods koninkrijk zullen beërven, zoals Jezus tot de „schapen” aan zijn rechterhand zei, in de illustratie of gelijkenis van de ’schapen en bokken’: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” — Matth. 25:34.
De gelukzaligheid of het geluk van degenen die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, illustreerde Jezus in zijn gelijkenis van de rijke man en Lazarus. Lazarus beeldde degenen van het gewone volk af die zich bewust waren van wat hun geestelijk ontbrak en van hun geestelijke tekortkomingen en die van de religieuze leiders grote lasten opgelegd kregen. Daartegenover beeldde de rijke man diegenen af die op religieus gebied rijk waren en zich op Mozes’ stoel hadden gezet en toegang tot de Wet van Mozes hadden en de voornaamste zetels in de synagogen innamen. — Matth. 23:2-4.
Ten gevolge van Jezus’ prediking vond er echter een verandering plaats, zoals door de dood van ieder van hen wordt afgebeeld. De ’rijke’ religieuze leiders werden gepijnigd door de rechtstreekse boodschap die Jezus predikte, en waardoor hun hebzucht, huichelachtigheid en vals-religieuze leringen werden geopenbaard; terwijl de Lazarus-klasse, zij die zich bewust waren van hun geestelijke nood, de waarheid van Jezus’ prediking aanvaardden, het geestelijke overblijfsel van de joden werden en de hoop van het hemelse koninkrijk ontvingen. — Luk. 16:19-31.
Indien u het geluk waarover Jezus sprak, wilt leren kennen, dan moet ook u zich bewust zijn van uw geestelijke nood. Hoe toont u dat u zich bewust bent van uw geestelijke nood? Eén manier is, door een „bedelaar om de geest” te zijn, dat wil zeggen, tot God om zijn geest en zijn hulp te bidden bij onze pogingen zijn wil te leren kennen en te doen (Luk. 11:13). Nog een manier is, door een zorgvuldige studie te maken van Gods Woord, waarin hij zijn wil ten aanzien van zijn aardse schepselen openbaart. Ten einde dat Woord te begrijpen, hebt u natuurlijk hulp nodig; en hierin heeft God op zorgzame wijze voorzien, zoals bij voorbeeld door middel van het tijdschrift dat u thans leest. — Matth. 24:45-47.
Indien u uw geestelijke nood wilt bevredigen, moogt u „het huis van onze God niet veronachtzamen”, doch moet u met anderen die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, bijeenkomen met het doel deze geestelijke behoefte te bevredigen. Door met anderen, die dezelfde hartetoestand en dezelfde gezindheid hebben, samen te komen, bent u in staat elkaars noden te lenigen, elkaar aan te moedigen tot liefde en voortreffelijke werken en tot het geven en ontvangen van wederzijdse aanmoedigingen. Bij zulke voortreffelijke werken is inbegrepen, nog weer anderen die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, met het Woord van God van dienst te zijn. Door dit te doen, wordt uw geluk nog groter! — Neh. 10:39; Hand. 20:35; Hebr. 10:23-25.
Er kan waarlijk gezegd worden dat „zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood” en die er oprecht naar streven aan die sterke behoefte te voldoen, thans gelukkig zijn en nog veel gelukkiger zullen worden!