Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w51 15/5 blz. 151-156
  • Geen verlichting voor de rijken, maar vertroosting voor de armen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Geen verlichting voor de rijken, maar vertroosting voor de armen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • SMEEKBEDE OM VERLICHTING VERWORPEN
  • EEN GROTE KLOOF
  • SMEEKBEDE VOOR DE VIJF BROEDERS
  • EEN TEKEN WENSEN TE ZIEN
  • Gods oordeel maakt de waarlijk rijken openbaar
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • De rijke man en Lazarus ondergaan een verandering
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
  • Het oordeelspatroon
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • De pijnigingen die de Rijke Man ondergaat
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehova’s koninkrijk 1951
w51 15/5 blz. 151-156

Geen verlichting voor de rijken, maar vertroosting voor de armen

1. Hoe zijn de eersten thans de laatsten en de laatsten thans de eersten?

DE GEESTELIJKEN en religieuze leiders der Christenheid hebben het als iets vanzelfsprekends beschouwd dat zij, evenals de „rijke man”, het eerst voor het Koninkrijk in aanmerking kwamen en er zeker van waren. Thans, sedert 1919 n. Chr., bemerken zij dat zij de laatsten zijn en de voorrechten van het Koninkrijk in het geheel niet meer bezitten. Daarentegen zijn zij die door hen werden veracht als de laatsten die enige kans hadden Gods koninkrijk te beërven, het overblijfsel van de klasse welke door de bedelaar Lazarus werd voorgesteld, thans de eersten die zich als Zijn getuigen aan de „tafel van Jehova” verheugen in de voorrechten van het Koninkrijk. De feiten bewijzen dat dit zo is. Aan hen worden thans de Koninkrijksbelangen toevertrouwd. Zij behartigen ze gewetensvol door gehoorzaam te zijn aan Christus’ gebod, dit Koninkrijksevangelie tot de gehele bewoonde aarde te prediken tot een getuigenis aan alle natiën.

2. Hoe onderging de Lazarus-klasse een verandering gelijk de verandering van Job en die van de „twee getuigen” uit Openbaring 11?

2 Zij werden door de religieuze geestelijken vals beschuldigd en verkeerd voorgesteld als huichelachtige zondaren, evenals de beroofde, door ziekte bezochte Job werd beschuldigd door zijn drie vrienden, die in hun eigen ogen rechtvaardig waren. Dit overblijfsel van de Lazarus-klasse heeft thans een glorierijke verandering van toestand ondergaan, op dezelfde wijze als Job, toen hij bijna dood was en schijnbaar door God werd gekweld, werd genezen en een nieuwe levensduur van 140 jaar werd gegeven, werd gezegend met tweemaal zoveel als hij tevoren had, werd herenigd met zijn vrouw en werd gezegend met zeven zonen en drie lieflijke dochters, evenveel als hij tevoren had (Job 42:10-17). Eens lagen zij die tot het overblijfsel van de Lazarus-klasse behoorden, als dood en niet actief neer, gelijk de „twee getuigen” uit Openbaring, hoofdstuk 11. Door voordeel te trekken van de eerste Wereldoorlog joeg de „rijke man”-klasse hen vrees aan en wist het met arglistige methoden klaar te spelen dat zij ten aanzien van Jehova’s getuigeniswerk in een op de dood gelijkende inactiviteit geraakten en zij lagen gelijk ’lijken’ op de brede weg van de grote stad der Christenheid, het huidige Sodom! Doch in 1919 begon Gods geest hen tot leven in zijn dienst te herstellen opdat zij zijn getuigen en afgezanten van het Koninkrijk zouden zijn. Aldus kwamen zij in de gunst van de Grotere Abraham, Jehova God, en ontvingen zijn uitnodiging: „Komt hierheen op.” Zij gaven gehoor aan deze uitnodiging om in het belang van het koninkrijk des hemels tot leven te komen in zijn verheven dienst. Met het oog hierop zegt Openbaring 11:12 derhalve: „En zij gingen op in de hemel in de wolk, en hun vijanden zagen hen.” — NW.

3. Waar ziet de „rijke man”-klasse dus die „twee getuigen”, en waar zien zij zichzelf daarentegen?

3 Ja, hun vijanden, de „rijke man”-klasse in de Christenheid, zagen hen deze koninklijke voorrechten smaken aan de „tafel van Jehova”, in de boezempositie van Abraham, terwijl zij zelf werden uitgeworpen en hun deze Koninkrijksgelegenheden werden ontzegd. Zij zijn overgelaten aan de duisternis, somberheid en vertwijfeling dezer wereld met haar zelfzuchtige bond van natiën voor wereldvrede. Daar wenen en knarsetanden zij over deze ommekeer in de toestanden ten nadele van hen en ten gunste van Jehova’s getuigen. Zij zijn wat Gods goedgekeurde dienst betreft als dood en begraven in Hades (of de hel, het graf), en toch worden zij gepijnigd omdat zij zien hoe het overblijfsel van de Lazarus-klasse in deze dienst is opgenomen en over de gehele wereld op zulk een machtige wijze in deze dienst wordt gebruikt. God heeft hun zijn zo noodzakelijke boodschap onthouden en onder hen zelf heerst een geestelijke „honger . . . om te horen de woorden des HEREN [van Jehova]”. — Amos 8:11.

4, 5. Hoe zijn zij als in vurige pijniging?

4 Zij zien dat zij zich ver van de boezempositie van de Grotere Abraham, Jehova God, bevinden. En evenals de Joodse geestelijken en religieuze leiders werden gepijnigd door de boodschap en werkzaamheden van Jezus en zijn discipelen, ondergaan de religieuze hoofden en aanzienlijken der Christenheid in deze tijd pijniging wanneer zij de werkzaamheden van Jehova’s getuigen gadeslaan en gevoelen. Zij zien dat honderdduizenden gunstig reageren en zich met de Lazarus-klasse verbinden, evenals een groot gezin van tien nieuwe kinderen aan Job werd toegevoegd nadat hij was hersteld uit Gods schijnbare ongunst, in welke toestand hij ten gevolge van Satans kuiperijen was geraakt. Jehova’s boodschap, die hij door zijn getuigen bekendmaakt, is voor de religie-aanhangers van de „rijke man”-klasse gelijk een vlammend vuur: „Is Mijn woord niet alzo, als een vuur? spreekt de HERE [Jehova]” (Jer. 23:29). De werkzaamheden welke de Lazarus-klasse verricht wanneer ze de dag van Jehova’s wraak bekendmaakt, zijn voor hen gelijk de sprinkhanenplaag die in Openbaring 9:1-11 en Joël 2:1-11 is voorzegd.

5 Deze „sprinkhanen” zijn het leger van Jehova’s getuigen, en over de uitwerking die ze op de „rijke man”-klasse der Christenheid hebben, zegt Openbaring 9:5-7, 10, 11: „Het werd de sprinkhanen niet gegeven hen te doden, maar dat dezen vijf maanden gepijnigd zouden worden, en de pijniging die zij ondergingen, was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken maar hem geenszins vinden, en zij zullen wensen te sterven maar de dood blijft van hen vlieden. En de gedaante der sprinkhanen geleek op paarden die tot de strijd zijn gereedgemaakt, . . . Ook hebben zij staarten en angels gelijk schorpioenen, en in hun staarten is hun autoriteit om de mensen vijf maanden lang letsel toe te brengen. Zij hebben een koning over zich, de engel des afgronds. In het Hebreeuws is zijn naam A·badʹdon [Vernietiging], maar in het Grieks heeft hij de naam A·polʹlyon [Verdelger]” (NW). Het is niet te verwonderen dat er in de gehele Christenheid krachtsinspanningen in het werk worden gesteld om Jehova’s getuigen te verdelgen.

SMEEKBEDE OM VERLICHTING VERWORPEN

6. Hoe spreken zij Abraham aan, en waarom?

6 Merk thans op dat datgene wat de gelijkenis vervolgens zegt over de rijke man in Hades en pijniging, gedurende dit samenstel van dingen in vervulling is gegaan. „Daarom riep hij en zeide: ’Vader Abraham, wees mij barmhartig en zend Lazarus opdat hij de top van zijn vinger in water indope en mijn tong verkoele, want ik ben in folterende pijn in dit gloeiende vuur’” (Luk. 16:24, NW). De Joodse geestelijken riepen uit: „Vader Abraham” in een smeekbede om gunst als zijn natuurlijke zaad. Zij waren zijn natuurlijke afstammelingen en omdat zij door geboorte aan die „vriend van God” uit de oudheid verwant waren, hadden zij van God een betere behandeling dan deze verwacht. O verkregen zij maar verlichting van God op de basis van deze verwantschap! Insgelijks spreken de religie-aanhangers der Christenheid in deze tijd, de huidige tegenhanger, de Grotere Abraham, God, aan met „Vader” en smeken hem om barmhartigheid te verlenen in hun toestand van pijniging.

7. Wat betekent hun verzoek om Lazarus te laten zenden opdat hij hun tong kan verkoelen?

7 Indien Jezus geen gelijkenis uitsprak maar het „gloeiende vuur” letterlijk was, hoe ongerijmd was het dan dat de rijke man vroeg om Lazarus zijn vinger in water te laten indopen ten einde de tong van de rijke man te verkoelen! Doch hoe kan de Lazarus-klasse de „rijke man”-klasse thans enige verlichting brengen? Wel, door een druppel van het water der waarheid waardoor de religieuze geestelijken in hun geestelijke foltering en pijniging verkwikt zouden worden. Hoe kan dit worden gedaan? Alleen door de Lazarus-klasse te laten ophouden de „dag der wraak onzes Gods” te prediken, de huichelachtige religie aan de kaak te stellen en de vurige oordelen van Jehova tegen de Christenheid uit te spreken. Zij willen dus dat de Grotere Abraham degenen die zich in zijn boezemgunst bevinden, een compromis laat sluiten. Laten zij de naakte waarheid niet prediken, maar laten zij aangename dingen voor de religieuze geestelijken prediken en dezen een beter aanzien in de ogen der mensen geven. Dat wil zeggen, doe niet zoals Jehova de profeet Jeremia had bevolen, die een afbeelding was van zijn getuigen in deze tijd: „Alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken. . . . En zij zullen strijden tegen u en niet overmogen; want Ik, Ik ben met u, zegt de Heer [Jehova], om u te redden.” De „rijke man”-klasse spreekt daarom op een manier gelijk die waarop de Israëlietische priester Amazia tot de profeet Amos sprak, maar zij krijgen een onbevredigend, pijnigend antwoord gelijk het antwoord dat Amos aan Amazia teruggaf. — Jer. 1:7, 19, Ned. PB; Amos 7:10-17.

8. Hoe spreekt Abraham hen in antwoord aan, en waarom?

8 Wat antwoordt de Grotere Abraham nu? De gelijkenis zegt verder: „Maar Abraham zeide: ’Kind, gedenk dat gij uw goede dingen tijdens uw leven ten volle hebt ontvangen, maar Lazarus heeft desgelijks de schadelijke dingen ontvangen. Nu wordt hij hier echter vertroost maar gij zijt in folterende pijn. En behalve dit alles is er tussen ons en ulieden een grote kloof gevestigd, zodat zij die van hier tot ulieden willen overgaan, niet kunnen, noch mensen van daar naar ons kunnen oversteken’” (Luk. 16:25, 26, NW). Omdat de Joodse geestelijken natuurlijke afstammelingen waren, kon Abraham hen terecht met „Kind!” aanspreken. Doch hierdoor werden zij alleen maar veroordeeld, want, hoewel zij zijn natuurlijke nakomelingen waren, hadden zij de goddelijke gunst opzettelijk verworpen en waren onder Gods veroordeling gekomen. Dus omdat zij beleden Gods kinderen te zijn, sprak de Grotere Abraham de klagende religie-aanhangers van de „rijke man”-klasse met „Kind!” aan, op dezelfde wijze als Jozua de onruststoker Achan aansprak toen deze voor zijn leven terechtstond (Joz. 7:19). Zij zijn in de positie van een kind dat terecht straf nodig heeft. Psalm 82:6, 7 zegt tot hen: „Wel heb ik gezegd: Gij zijt goden, allen zonen des Allerhoogsten! Nochtans zult gij sterven als menschen, vallen als een der vorsten” (OB). Het „gloeiende vuur” waarin zij zich thans bevinden, is slechts een voorteken van de vernietiging die hun wacht. Maar God verdedigt en bevrijdt de armen en nooddruftigen, en rukt hen uit de hand der goddelozen. — Ps. 82:1-4.

9. Hoe ontvingen zij ’tijdens hun leven’ de goede dingen?

9 „Tijdens uw leven!” Ja, gedurende de tijd waarin de rijke man leefde voordat het goddelijke oordeel kwam, destijds over het natuurlijke Israël en in deze tijd over de Christenheid, welk oordeel over de Christenheid is begonnen sedert Gods koninkrijk werd opgericht en Jezus Christus tot de „voornaamste hoeksteen” in dat koninklijke bouwwerk werd gemaakt. Voordat de religie-aanhangers van de „rijke man”-klasse aan de kaak werden gesteld als voor God dood en begraven, bekommerden zij zich weinig om de werkelijke geestelijke nooddruft van de mensen. Zij vonden een goed bestaan in hun geestelijke beroep, zochten eer en wereldse achting en leidden een gemakkelijk leven. Zij brachten de mensen zeer weinig begrip bij van de Bijbel en gingen er niet op uit om de verloren schapen te zoeken. Zij zwegen over hun onderdrukkers en onderdrukkingen en lieten hen voor verlichting en vertroosting alleen op de hemel hopen. De „kwade slaaf”-klasse zoekt insgelijks alleen haar eigen hemelse redding en laat de „andere schapen” tot het Millennium aan hun lot over. Zij bieden deze schapen thans geen hulp de verdrukking die in Armageddon over de wereld zal komen, te ontvlieden en tot in het Millennium te blijven leven (Matth. 24:48-51). Aldus hebben de religie-aanhangers van de „rijke man”-klasse de goede dingen van dit leven genomen en hebben de goede dingen van de Bijbel voor zichzelf weggelegd. Maar nu zijn die dagen voor altijd voorbij, en zij zijn ernstig in verwarring gebracht en gedesillusioneerd en zij verkeren in hevige folterende pijn.

10, 11. (a) Hoe ontving de Lazarus-klasse de „schadelijke dingen”? (b) Doch hoe worden zij thans vertroost, en wie ook met hen?

10 In die dagen, toen het religieuze stelsel der Christenheid bloeide, ontving de Lazarus-klasse de „schadelijke dingen”, en wel grotendeels uit de handen van de religie-aanhangers van de „rijke man”-klasse. Op mensen die hun een beetje verzachtende verlichting gaven, werd neergezien als op honden die hun zweren kwamen likken. Men deed het voorkomen alsof zij mensen waren die geestelijk ziek en uitgeworpen waren, mensen op wie Gods vloek rustte, „als niets hebbend” gelijk bedelaars (2 Kor. 6:8-10, NW). Doch thans, sedert God de zaken heeft omgekeerd en heeft getoond wie hij werkelijk gunstig gezind is en tot zijn boezem heeft genomen, worden zij vertroost. Natuurlijk worden zij met de mond nog door de „rijke man”-klasse gesmaad en nog gewelddadig door hen vervolgd, maar zij worden vertroost met Gods vertroosting, en verkwikt en vernieuwd door de goede dingen van zijn tafel. Zij eten, drinken, verheugen zich, zingen wegens vreugde des harten en worden gezegend, terwijl de religie-aanhangers van de „rijke man”-klasse hongeren, dorsten, zich beschaamd gevoelen, jammerlijk schreeuwen en huilen, hun naam tot een vervloeking laten en tegenover de vernietiging staan (Jes. 65:13-16, KJ). Het is als toen Job werd genezen en vertroost, en hij zijn gezin, bloedverwanten en vrienden terugkreeg.

11 Het overblijfsel van de Lazarus-klasse bestaat uit geestelijke joden. Thans zien wij dat hun „slip” wordt vastgegrepen door „tien mannen . . . uit alle talen der natiën” en zij trekken als metgezellen met hen op naar Jehova’s theocratische organisatie (Zach. 8:20-23, KJ). Zij zijn gelijk Jobs broeders, zusters en kennissen die hem kwamen vertroosten, behalve de mooie kinderen die hij op hoge leeftijd nog kreeg (Job 42:11; zie ook De nieuwe wereld, bladzijden 364, 365, Eng.). Zij zijn de „andere schapen”, die Jehova’s Ware Herder, Jezus Christus, in eenheid met het overblijfsel van de Lazarus-klasse brengt, en hij maakt hen tot één kudde onder één Herder. Op deze wijze worden ook deze „andere schapen” innige metgezellen van het overblijfsel en komen in de boezemgunst van de Grotere Abraham, en zij delen in de tegenwoordige „goede dingen” en vertroosting waarin het overblijfsel zich verheugt (Joh. 10:16). Zij zijn de eersten van de aardse klasse die voordelen ontvangen van de Grotere Abraham door bemiddeling van zijn Zaad, Jezus Christus, en zijn lichaam van medeërfgenamen.

EEN GROTE KLOOF

12. Wat wordt door de grote kloof voorgesteld? Welke verlichting laat ze niet toe?

12 Maar die „grote kloof”! De rijke man heeft daaraan niet gedacht toen hij bij Abraham om verlichting smeekte. De mensen die zich in de plaats bevinden waar hij is, kunnen deze kloof niet oversteken en kunnen niet met geweld tot Abrahams boezem doordringen. Evenmin kan de Lazarus-klasse Abrahams boezem verlaten en deze kloof oversteken ten einde de „rijke man”-klasse te komen verlichten. De kloof is een afbeelding van Gods oordeel, dat hij niet kan intrekken en waardoor de twee klassen worden gescheiden. Deze kloof laat niet toe dat er enige barmhartigheid of verlichting aan de Christenheid wordt gegeven. De Christenheid is verlaten sedert het ogenblik waarop ze na de eerste Wereldoorlog haar beslissing heeft genomen. Zij nam toen een besluit tegen Gods opgerichte koninkrijk en begunstigde de internationale samenzwering om de aarde door menselijke vertegenwoordigers te regeren als een uitdaging aan Zijn rechtvaardige souvereiniteit en in strijd met zijn Koning Jezus Christus, die in 1914 door hem op de troon werd geplaatst ten einde te midden van zijn vijanden te heersen. De Koning Jezus Christus zegt tot de „rijke man”-klasse: „Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” (Matth. 23:33, NW) Het Koninkrijk is er om zegevierend te heersen. Thans moet deze wereld, met inbegrip van de Christenheid en haar religieuze machten, aan de vernietiging worden overgelaten. Haar „rijke man”-klasse is gelijk Ezau, die uit zelfzucht zijn geboorterecht verkocht en naar het gebergte Seïr trok. Toen hij naderhand de zegen wilde beërven, werd hij verworpen, want, „hoewel hij ernstig met tranen een verandering van gedachte [in Izak] zocht, vond hij er geen plaats voor.” — Hebr. 12:16, 17, NW; Deut. 2:1-5; Ezech. 35:1-15.

13. Welk scheidingswerk is geschied en geschiedt nog, waardoor verbroedering wordt belet?

13 De voorwaarden voor het worden aangenomen als leden van Abrahams zaad overeenkomstig Gods belofte, kunnen niet op zij worden gezet. De Koninkrijksklasse, die tot zegen zal zijn, is thans bijna voltallig en slechts een overblijfsel op aarde is nog voor dit Koninkrijk bestemd. De „rijke man” heeft niet aan deze theocratische voorwaarden en vereisten voldaan maar heeft de wijsheid dezer wereld gekozen. Degenen die hij van zijn standpunt uit als de laatsten beschouwde, zijn thans de eersten die een aandeel hebben aan de Koninkrijksbelangen, en zij die als de eersten werden beschouwd, zijn thans de laatsten. De twee klassen kunnen niet worden samengesmolten, niet worden verbroederd! „Gaat uit van haar, Mijn volk” roept de goddelijke stem uit de hemel, „raakt het onreine niet aan.” Het overblijfsel van de Lazarus-klasse heeft de Babylonische wereld en haar religieuze verwarring verlaten opdat zij rein zouden zijn om Jehova’s vaten van aanbidding te dragen. God is besloten de organisatie van zijn volk thans rein te houden. Alleen datgene wat waarachtig is, wordt er in gehouden, alle huichelaars worden uitgeworpen. De rijke man kan niet in strijd met Jehova’s besluit binnen de organisatie worden gebracht. Doch thans in deze korte periode van Gods geduld voordat de wereld in Armageddon wordt vernietigd, hoort de klasse der „andere schapen” hoe de stem van de Ware Herder de goddelijke roep, uit het wereldse Babylon te komen, doet weerklinken. Zij doen dit, vlieden naar het opgeheven Signaal van Jehova’s koninkrijk, en verkrijgen toegang tot de ene kudde onder zijn koninklijke Herder. De Herder stelt deze schapen aan zijn rechterzijde en scheidt hen af van de „bokken”. De grote kloof van het goddelijke oordeel, die niet is te overbruggen, staat geen gemeenschap toe tussen getrouwe personen en hen die in ongeloof het Koninkrijk verwerpen.a „Uw oordelen zijn een grote afgrond.” — Ps. 36:7.

SMEEKBEDE VOOR DE VIJF BROEDERS

14. Wie is de vader van de „rijke man”-klasse? Hoe werd dit aangetoond?

14 De „rijke man”-klasse heeft haar eigen denkbeelden omtrent de redding der mensen. „Toen zeide hij: ’In dat geval vraag ik u, vader, hem naar het huis van mijn vader te zenden, want ik heb vijf broeders, opdat hij hun een grondig getuigenis geve, dat ook zij niet in deze plaats van pijniging zullen komen’” (Luk. 16:27, 28, NW). Hij noemt Abraham nog steeds „vader”, maar hij betuigt dat hij een nauwere verwantschap met een andere vader heeft en dat hij vijf broeders heeft. Wie deze vader is, vertelde Jezus deze klasse: „Indien gij Abrahams kinderen zijt, doet de werken van Abraham. . . . Indien God uw Vader zou zijn, zoudt gij mij liefhebben, want uit God ben ik uitgegaan en ben ik hier. Gij zijt uit uw vader de Duivel en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een mensenmoordenaar toen hij begon, en hij is in de waarheid niet staande gebleven, want er is geen waarheid in hem” (Joh. 8:39, 42, 44, NW). De „rijke man”-klasse toont dus haar werkelijke zoonschap door de overeenkomst die er tussen hun werken en die van de Duivel bestaat.

15. Wie worden door de „vijf broeders” van de rijke man afgebeeld?

15 De „rijke man” en zijn vijf broeders vormen een totaal aantal van zes. Dit is een getal waardoor de organisatie van onvolmaaktheid en zonde, de vijandelijke organisatie, wordt onderscheiden (1 Sam. 17:4, 7; 2 Sam. 21:20; Openb. 13:18). Zij zijn dus het zichtbare zaad van de grote Slang, zoals Jezus hen noemde (Gen. 3:15; Matth. 23:33; 3:7). Destijds werden door de vijf broeders alle joodse broeders van de „rijke man”-klasse afgebeeld, alle natuurlijke Israëlieten die een gelijke houding en geest aan de dag legden en dezelfde vader hadden. Door natuurlijke afstamming waren zij het zaad van Abraham, maar zij waren niet de geestelijke zonen van de Grotere Abraham noch de broeders van Christus. Aan dit einde der wereld beelden zij alle belijdende Christenen der Christenheid af die zich met de religieuze leiders verenigen, hun leiding volgen en een bokkige handelwijze aan de dag leggen ten aanzien van Christus’ overblijfsel van broeders. Hun werken verraden wie hun vader is. — 2 Tim. 2:25, 26, NW.

16, 17. (a) Wat geeft de rijke man toe met betrekking tot Lazarus? (b) Wat wil hij in werkelijkheid dat Abraham met Lazarus zal doen in het belang van zijn broeders?

16 De rijke man geeft toe dat Lazarus een getuige van Jehova is, zeggende: „Opdat hij hun een grondig getuigenis geve.” Keurt de rijke man hier de Lazarus-klasse van Jehova’s getuigen goed en vraagt hij of zijn vijf broeders kunnen worden geholpen om ook Jehova’s getuigen te worden? De feiten waardoor de gelijkenis wordt vervuld, duiden hier niet op. In werkelijkheid wil de rijke man dat de Grotere Abraham Lazarus uit zijn boezem wegzendt opdat Lazarus op zulk een wijze en met zulk een boodschap tot zijn broeders zal prediken, dat zij door deze prediking niet als dood voor God aan de kaak zullen worden gesteld. De boodschap dient hen niet in geestelijke pijniging te brengen. Integendeel, zij dienen er de valse verzekering door te verkrijgen dat zij zich nog steeds in de goddelijke gunst bevinden, en, gelijk Lazarus, in de boezem van de Grotere Abraham rusten met alle beloofde zegeningen van de Nieuwe Wereld in het vooruitzicht.

17 Evenals in de dagen der apostelen wil de „rijke man”-klasse van tegenwoordig dat God zijn getuigen hun niet orthodoxe wijze van prediking en ook hun boodschap laat veranderen. Verzacht deze boodschap van de „dag der wraak onzes Gods” en houd er mee op ’datgene wat sterk is verschanst, omver te werpen’, namelijk, dwaling, valse religie en vriendschap met de wereld. De „rijke man”-klasse wil dat zijn broeders in de organisatie van zijn vader gespaard worden voor de pijniging die hij ondergaat doordat het zuivere Woord van God wordt bekendgemaakt, waardoor hun huichelachtigheid en wereldsgezindheid aan de kaak worden gesteld. Zij bidden dus in werkelijkheid tot hun ware vader, Satan de Duivel, en zij vragen hem of hij de Lazarus-klasse op een dusdanige wijze wil overreden, dat ze tot een deel dezer wereld wordt gemaakt en met de organisatie van de „rijke man” een compromis sluit. Dan zullen zij ontrouwe Christenen niet pijnigen.

18. Wat antwoordde Abraham vervolgens? Wat betekende zijn antwoord?

18 „Maar Abraham zeide: ’Zij hebben Mozes en de Profeten; laten zij naar hen luisteren’” (Luk. 16:29, NW). Dit toont aan dat toen Jezus zijn gelijkenis uitsprak, alleen Joodse mensen werden bedoeld, want de heidense natiën hadden toen niet de Mozaïsche Wet en de Profeten of het andere gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften onder het opschrift de Psalmen.b Het antwoord van Abraham toonde aan dat hij niet instemde met het verzoek dat de rijke man betreffende Lazarus deed. Evenzo ook moest de Lazarus-klasse niet worden toegestaan Mozes en de Profeten weg te nemen, hen te negeren, van hen af te doen of aan hen toe te voegen. De Schriften die zij reeds bezaten, moesten van kracht blijven zonder te worden veranderd of zonder dat er ten aanzien van hen een compromis werd gesloten. De „rijke man”-klasse en hun „vijf broeders” in deze tijd hebben niet alleen Mozes en de Profeten of de Hebreeuwse Geschriften, maar ook de Griekse Geschriften van Christus’ discipelen. De „rijke man”-klasse had niet strikt acht geslagen op deze Schriften en had zijn leven en zijn onderwijs niet daarmede in overeenstemming gebracht. Daarom leed hij. Alleen dus indien de „vijf broeders” of andere leden van het religieuze gedeelte van de organisatie des Duivels naar deze Schriften luisteren en hun leven er naar regelen, zullen zij niet in de hopeloze toestand van pijniging geraken waarin de „rijke man” verkeert.

EEN TEKEN WENSEN TE ZIEN

19. Hoe spreekt de rijke man Abraham tegen? Wat wil hij dat er werkelijk wordt gedaan?

19 De rijke man denkt dat hij het beter weet dan de Grotere Abraham. „Toen zeide hij: ’Neen, vader Abraham, maar indien iemand uit de doden tot hen gaat, zullen zij zich bekeren’” (Luk. 16:30, NW). Hij spreekt God dus tegen: Mozes en de Profeten zijn niet genoeg. Hij geeft toe dat zijn broeders bekering nodig hebben, maar hij wenst niet dat hun bekering wordt teweeggebracht door acht te slaan op de Schrift, die door Jehova’s getuigen wordt gepredikt, maar door een teken. Hij openbaart dat hij gelijk een „goddeloos en overspelig geslacht” is dat ’om een teken blijft vragen’. Ja, „de Joden vragen om tekenen en de Grieken zien uit naar wijsheid” (Matth. 16:1-4; 12:38, 39, NW; Luk. 23:8; Joh. 4:48; 1 Kor. 1:22, NW). Hij wil dat de bekering van zijn broeders geschiedt door dit teken zonder de Wet van Mozes en de Profeten, alsof een teken een onmisbare toevoeging aan de Wet en de Profeten was en ze op zichzelf niet voldoende waren. Geef hun een ontzag inboezemend teken, en verwijder niet de overleveringen der religieuze voorvaderen en de voorschriften van mensen, welke overleveringen en voorschriften Gods geboden overtreden en zijn Woord krachteloos maken (Matth. 15:1-9). Deze klasse in Hades blijft dus staan op hun eigen weg de mensheid te redden, een weg die hen er voor vrijwaart door de Lazarus-klasse te worden gepijnigd.

20. (a) Wat wenst de „rijke man”-klasse van tegenwoordig derhalve met betrekking tot de Lazarus-klasse? (b) Waardoor wordt hier aangetoond dat dit een gelijkenis is?

20 De clericale „rijke man” in deze tijd wenst geen afstand te doen van religieuze overleveringen, eeuwenoude ceremoniën en heidense philosophieën, die hij in zijn religieuze stelsels en leringen heeft opgenomen en geheiligd. Zij laten toe dat de mensen de Bijbel bezitten, maar zij bevelen hun gemeenten niet de zuivere leer aan van Mozes en de Profeten en thans van het overige gedeelte der geïnspireerde Geschriften, welke zijn geschreven ten einde de vervulling van Mozes en de Profeten aan te tonen. Zij willen niet dat Jehova’s getuigen, de Lazarus-klasse, de Heilige Schrift aan de mensen aanbevelen en de religieuze overleveringen, ceremonieën en philosophieën aan de kaak stellen. Neen laat God, de Grotere Abraham, een of ander bovennatuurlijk teken geven dat zal aantonen of de Lazarus-klasse waar of vals is en dat voor de „vijf broeders” van de rijke man niet zulk een pijn tot gevolg heeft. Wederom zien wij hoe Jezus een gelijkenis moet hebben uitgesproken. Want indien dit alles letterlijk zou zijn, hoe zou dan de rijke man de gestorven Abraham kunnen vragen Lazarus uit de dood terug te zenden, wanneer Abraham zelf dood is en zichzelf niet eens een opstanding kan geven, laat staan een andere persoon? Het is „God, die de doden levend maakt” (Rom. 4:17, NW). Doch zal de Grotere Abraham iets wonderbaarlijks doen met de Lazarus-klasse van Jehova’s getuigen ten einde hen op de „vijf broeders” van de rijke man een overtuigende indruk te laten maken?

21. Wat antwoordde Abraham, en hoe heeft Jezus elders in overeenstemming daarmede gesproken?

21 „Maar hij zeide tot hem: ’Indien zij niet naar Mozes en de Profeten luisteren, zullen zij evenmin worden overtuigd indien iemand uit de doden opstaat’” (Luk. 16:31, NW). Er zal hun dus geen teken worden gegeven dat aan hun beschrijvingen beantwoordt, evenals Jezus hun elders vertelde: „Een goddeloos en overspelig geslacht blijft om een teken vragen, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn. . . . ziet! meer dan Jona is hier” (Matth. 12:39-41, NW). Hij wist precies hoe hun religieuze houding was toen hij zeide: „Indien gijlieden geen tekenen en wonderen ziet, zult gij geenszins geloven.” En hij gaf er blijk van dat hij het met Abrahams woorden eens was toen hij zeide: „Gij onderzoekt de Schriften, omdat gij denkt dat gij er eeuwig leven door zult bezitten; en deze geschriften leggen juist getuigenis over mij af. En toch wilt gij niet tot mij komen opdat gij leven moogt hebben. . . . Denkt niet dat ik u zal beschuldigen bij de Vader; er is één die u beschuldigt, Mozes, op wie gij uw hoop hebt gesteld. Trouwens, indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij mij geloven, want hij heeft over mij geschreven. Maar wanneer gij de geschriften van hem niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven?” — Joh. 4:48; 5:39, 40, 45-47, NW.

22. Wat alleen kan de Lazarus-klasse de vijf broeders van de „rijke man” brengen? Wat is de moeilijkheid met deze broeders?

22 De Lazarus-klasse zou hun niets anders kunnen brengen dan Mozes, de Profeten en de boodschap van de opgestane, Jezus Christus. Maar geen vervalste boodschap, geen boodschap ten aanzien waarvan compromissen zijn gesloten! Gij kunt niet werkelijk de boodschap van de Opgestane, en thans ook de boodschap van zijn opgerichte koninkrijk, geloven, zonder ook Mozes, de Profeten en de Psalmen te geloven. Want de Christelijke Griekse Geschriften zijn op de Hebreeuwse Geschriften gebaseerd. Ook vinden de Hebreeuwse Geschriften uit de oudheid hun vervulling in de Christelijke Geschriften en in de feiten die in deze tijd met betrekking tot zijn koninkrijk geschieden. Indien gij daarom Mozes en de Profeten niet wilt geloven enkel wegens de waarheid van die Schriften, dan zult gij ook niet bereid zijn te geloven vanwege een man die tot leven is gebracht in Gods gunst en in zijn gunst aanligt, niet meer een geestelijke bedelaar maar een actieve getuige van Jehova. Behalve zulk een geestelijke opwekking van de Lazarus-klasse, is Jezus Christus werkelijk opgestaan uit de doden en hij heeft zijn getuigen gezonden, eerst naar de Joden en daarna naar de natiën (Hand. 10:40-42). Thans prediken zijn volgelingen als getuigen van Jehova de opgestane Christus en zijn koninkrijk aan de overlevenden van de „rijke man”-klasse, zijn „vijf broeders”. Toch maakt dit voor hen geen verschil. Waarom niet? Omdat zij Mozes, de Profeten en het overige gedeelte van de geïnspireerde Schriften niet verkiezen te geloven. Zij wensen geen geloof te oefenen; zij wensen een teken te zien.

23. Kunnen wij dus verwachten door wonderen in ons werk te worden ondersteund? Wat moeten wij dan, zoals ons is bevolen doen?

23 Zal God ter wille van deze opzettelijke ongelovigen zijn methode veranderen? Nimmer! De gapende kloof van zijn onwrikbaar vaststaande oordeel blijft nog steeds tussen ons en hen bestaan. Behalve onze sedert 1919 ingetreden verandering van toestand, welke verandering overeenkomt met Jona’s ondervinding toen hij uit de buik van de geweldig grote vis kwam opdat hij op aarde als Jehova’s getuige zou leven en tot de Ninevieten zou prediken, een voldoende teken, behoeft de Lazarus-klasse van Jehova’s getuigen dus niet te verwachten dat God ten aanzien van hen of met hen een of ander verbijsterend wonder bewerkt ten einde de bekering te verhaasten van de klasse die door de broeders van de rijke man wordt afgebeeld. Wij hebben thans geen ondersteuning nodig door een opstanding van getrouwe getuigen uit de oudheid. Wij zijn niet gemachtigd een compromis te sluiten ten aanzien van de goddelijke boodschap voor deze dag waarin de natiën worden geoordeeld, en daarom mogen wij ons er niet van weerhouden de gehele raad Gods te vertellen. Wij hebben het gebod ontvangen de Schriften te gebruiken die de Christenheid zelf bezit, Mozes, de Profeten en het geïnspireerde getuigenis over de opgestane Christus en zijn koninkrijk. Aldus toegerust, dienen wij onbevreesd te prediken. Aangezien wij erkennen dat Gods gunst op ons rust, zien wij niet meer naar de bokkige religieuze leiders op en wij gaan niet meer naar hen als bedelaars om geestelijke gunsten. Wij bewaren ons zelf in de boezem van gunst van de Grotere Abraham en wij prediken zoals hij ons gebiedt.

24. Aan wie alleen kunnen wij daarom vertroosting en verlichting brengen?

24 Laat de bokken hun oren maar dichtstoppen en ons in hun religieuze foltering en pijniging vervolgen. Wij kunnen geen compromis sluiten en wij kunnen niet voorspellen dat God hun enige verlichting zal schenken. Maar aangezien wij door de Grotere Abraham, Jehova God, zo grotelijks zijn vertroost, zijn wij verplicht er op uit te trekken en „alle treurigen te troosten” met de vertroosting waarmede Hij ons door bemiddeling van Christus heeft vertroost (Jes. 61:1, 2; 2 Kor. 1:3, 4). Laten zij die oren hebben om te luisteren, luisteren en worden vertroost. Op die wijze zullen nog veel meer afdolende schapen de stem van de Ware Herder horen, de toestand waarin zij in deze wereld gelijk bedelaars, door zonde ziek, en vertrapt waren, de rug toekeren, en tezamen met het overblijfsel van de Lazarus-klasse in de gunst van de Grotere Abraham komen. Aldus zal de grote schare blijven toenemen, waardoor de stem die men kan horen zeggen: „Looft Jah, gijlieden, omdat Jehova onze God, de Almachtige, is begonnen als koning te heersen” steeds luider wordt. — Openb. 19:6, NW.

[Voetnoten]

a Openb. 18:4; Jes. 52:11, 12; 2 Kor. 6:14-18; Matth. 25:31-46; Jes. 62:10.

b Indien wij datgene wat Jezus vertelde, niet als een gelijkenis zouden beschouwen doch als iets wat een letterlijke betekenis had wat zouden Abrahams woorden dan betekenen? Dit: dat redding uit Hades en vurige pijnigingen kan worden verkregen door enkel Mozes (of de Wet) en de Profeten te nemen, zonder de geïnspireerde geschriften van Jezus’ discipelen het Nieuwe Testament zoals vele het noemen nodig te hebben. Er zijn vele belijdende Christenen die zeggen dat wij het Oude Testament of „Mozes en de Profeten” niet nodig hebben maar hier zegt Abraham dat zij „Mozes en de Profeten” nodig hebben, zonder het zogenaamde „Nieuwe Testament” te noemen. Nog iets: Indien de letterlijke Abraham hier was bedoeld, die toen meer dan achttien eeuwen dood was, hoe kon hij dan in het graf zijn en iets weten over Mozes en de Profeten, mannen die honderden jaren na zijn dood kwamen? (Jes. 38:18; Ps. 6:6). Hoe kon bovendien met het oog op Prediker 9:5, 10, de rijke man in Hades, Sheol of de hel tot Abraham spreken? En hoe kon hij, met het oog op Job 14:19-22, zien dat Lazarus een verandering van toestand onderging, en dat hij tot goddelijke eer kwam? Alleen indien Jezus een gelijkenis uitsprak, zouden de dingen die hij hier beschreef, mogelijk zijn.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen