Hoe verstandige terechtwijzers dwalenden helpen
„Een oorring van goud . . . is een wijze terechtwijzer bij het horende oor.” — Spr. 25:12.
1, 2. Welke uitwerking heeft het op mensen wanneer zij al dan niet gunstig op Gods terechtwijzing reageren, en wat hebben ouderlingen nodig om verstandige terechtwijzers te zijn?
LANG geleden zei de getrouwe man Elihu over Jehovah God: „Hij zal hun oor ontbloten voor vermaning, en hij zal zeggen dat zij zich dienen af te keren van wat schadelijk is. Indien zij gehoorzamen en dienen, zullen zij hun dagen eindigen in het goede en hun jaren in aangenaamheid. Maar indien zij niet gehoorzamen, zullen zij zelfs door een werpspeer al heengaan in de dood, en zij zullen de laatste adem uitblazen zonder kennis. En de afvalligen van hart zullen zelf toorn opgaren. Zij dienen niet om hulp te schreeuwen omdat hij hen gebonden heeft.” — Job 36:10-13.
2 Christelijke ouderlingen zullen er terecht blijk van willen geven verstandige terechtwijzers te zijn opdat zij ’dwalenden kunnen afkeren van wat schadelijk is’. Het ligt voor de hand dat zij hiervoor moeten begrijpen wat in de bijbel met „terechtwijzen” wordt bedoeld.
HOE „TERECHTWIJZING” EN „BESTRAFFING” VERSCHILLEN
3. Wat is een bestraffing, en wat wordt er over het algemeen mee beoogd?
3 In de oorspronkelijke talen van de bijbel treffen wij bepaalde woorden aan die worden gebruikt om de gedachte van terechtwijzen uit te drukken en andere om de gedachte van bestraffen tot uitdrukking te brengen. Wat is het verschil? „Bestraffen” betekent scherp kritiseren of sterk laken, „berispen”. Een „bestraffing” kan eenvoudig een uiting van sterke afkeuring zijn en is vaak voornamelijk bedoeld om iemand ertoe te bewegen een aanstootgevende of onwenselijke handelwijze of spraak achterwege te laten. (Vergelijk Genesis 37:10; Job 11:3.) Toen Jezus’ discipelen hem op zijn tocht naar Jeruzalem toejuichten, zeiden de Farizeeën bijvoorbeeld tegen hem: „Leraar, bestraf uw discipelen”, hetgeen in feite betekende: ’Zeg hun dat zij ermee ophouden die dingen te zeggen.’ Jezus antwoordde dat ’indien dezen bleven zwijgen, de stenen het zouden uitroepen’. — Luk. 19:39, 40.
4. Toont een vergelijking van Matthéüs 18:15 en Lukas 17:3 aan dat de woorden „bestraffing” en „terechtwijzing” door elkaar gebruikt kunnen worden?
4 Voor „bestraffen” gebruikte de geïnspireerde evangelieschrijver hier het Griekse werkwoord epitimaoo. Het Griekse werkwoord dat met „terechtwijzen” overeenkomt, is elenchoo. Dat woord komt in Matthéüs 18:15 voor, wanneer Jezus zegt: „Wanneer . . . uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen [Grieks: elenchoo; Kingdom Interlinear: „wijs (hem) terecht”] tussen u en hem alleen.” (Vergelijk Leviticus 19:17.) In een overeenkomstige passage in Lukas 17:3 lezen wij dat Jezus zegt: „Indien uw broeder een zonde begaat, geef hem een bestraffing [Grieks: epitimaoo], en indien hij berouw heeft, vergeef hem.” Betekent dit dat de woorden „bestraffing” en „terechtwijzing” door elkaar gebruikt kunnen worden en in wezen hetzelfde betekenen? Het zou onverstandig zijn dat op grond van dit ene voorbeeld aan te nemen. Door de wijze waarop de twee termen in de Schrift worden gebruikt, wordt onthuld welk onderscheid ertussen bestaat.
5, 6. Welke voorbeelden illustreren dat deze twee termen werkelijk verschillen in betekenis, en wat geeft dit te kennen met betrekking tot de wijze waarop ze in de twee hierboven genoemde teksten worden gebruikt?
5 In de christelijke Griekse Geschriften lezen wij bijvoorbeeld hoe Jezus demonen ’bestraft’ (epitimaoo) en hun gebiedt te ’zwijgen’ en van personen van wie zij bezit hadden genomen, ’uit te gaan’ (Matth. 17:18; Mark. 1:25; 9:25; Luk. 4:35, 41; 9:42). De bijbelschrijvers zeggen nergens dat de demonen door Jezus werden terechtgewezen (elenchoo). Hij „bestrafte” ook de koorts waardoor Petrus’ schoonmoeder werd gekweld en zorgde ervoor dat deze haar verliet; en op de Zee van Galiléa „bestrafte” hij de hevige storm en de woedende zee, waardoor hij een eind maakte aan de bedreiging die deze vormden om de boot waarin hij en zijn discipelen zich bevonden, te doen omslaan. — Luk. 4:39; Matth. 8:26; Mark. 4:39; Luk. 8:24.
6 Het zou beslist niet passend zijn te trachten het woord „terechtwijzen” (elenchoo) in de voorgaande gevallen te gebruiken. Men kan zelfs een dier bestraffen (Ps. 68:30). Maar zoals wij zullen zien, kunnen alleen mensen, die met rede begaafd zijn en een hart en een geweten hebben, terechtgewezen worden. Het gebruik van het woord „bestraffen” in Lukas 17:3, waarnaar eerder is verwezen, schijnt dus eenvoudig te illustreren dat een terechtwijzing vergezeld kan gaan van een bestraffing of deze kan insluiten.
7. Wat betekende het Griekse werkwoord voor „terechtwijzen” dat door de geïnspireerde bijbelschrijvers werd gebruikt, zoals die term door mensen van hun tijd werd gebruikt?
7 Waarnaar verwijst het Griekse werkwoord elenchoo (terechtwijzen) derhalve? Weliswaar werd dit woord eens in het klassieke Grieks gebruikt om de gedachte „te schande maken” of „beschamen” tot uitdrukking te brengen. Maar Griekse lexicons tonen aan dat dit niet de wijze was waarop het woord in het algemeen werd gebruikt.a En ze tonen aan dat dit in de christelijke Griekse Geschriften beslist niet de overheersende gedachte van het woord is. Let eens op de volgende definities van elenchoo (terechtwijzen) uit de Greek-English Lexicon van Liddell en Scott:
„Aan een kruisverhoor onderwerpen, ondervragen, . . . iemand van iets beschuldigen, . . . schuldig verklaard worden. . . . 2. toetsen, iemand van iets overtuigen. . . . 3. bewijzen . . . het overtuigende bewijs leveren. . . . 4. weerleggen, . . . b. rechtzetten, corrigeren. . . . 5. de overhand krijgen over. . . . 6. aan de kaak stellen.”
8. Wat toont dit aan met betrekking tot de fundamentele reden waarom terechtwijzing nodig was?
8 Deze definities zijn voornamelijk gebaseerd op de wijze waarop het woord in niet-bijbelse Griekse geschriften wordt gebruikt. Maar één ding blijkt heel duidelijk uit deze definities. Ze geven alle te kennen dat degene die „terechtgewezen” moet worden, hetzij openlijk ontkent zich aan kwaaddoen schuldig gemaakt te hebben òf op zijn minst niet genegen is de overtreding toe te geven of tot op zekere hoogte in gebreke blijft de ware aard van de overtreding en de noodzaak er berouw van te hebben, te beseffen. Zo iemand geeft er blijk van dat hij van de overtreding „overtuigd” of ten aanzien daarvan „schuldig verklaard” moet worden. Wij zullen zien waarom het belangrijk is dit punt in gedachten te houden.
9, 10. Hoe toont ook de bijbel aan dat wanneer een overtreder het kwaad niet beseft en er geen berouw van heeft, een terechtwijzing noodzakelijk is?
9 Deze definities worden bevestigd door de wijze waarop het Griekse woord in de bijbel wordt gebruikt. Merk bijvoorbeeld op wat Jezus in Matthéüs 18:15, welk tekst reeds eerder is aangehaald, zegt: „Wanneer voorts uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen [elenchoo; „wijs (hem) terecht”, Kingdom Interlinear] tussen u en hem alleen.” Dat de overtreder zijn zonde niet beseft of erkent en er geen berouw van heeft, maakt het voor degene tegen wie de overtreding is begaan, noodzakelijk hem terecht te wijzen door zijn fout bloot te leggen.
10 In andere schriftplaatsen waar dit woord (elenchoo) wordt gebruikt, wordt ook beschreven hoe personen die tot op dat punt geen correctie hadden aanvaard, hetgeen zij toonden door in hun verkeerde handelwijze te volharden, werden terechtgewezen. — Vergelijk Lukas 3:19; Johannes 3:20; Efeziërs 5:6, 7, 11-14; 2 Timótheüs 4:2-4; Titus 1:9-13; 2 Petrus 2:15, 16.
11, 12. (a) Wat vormt derhalve een essentieel kenmerk van de schriftuurlijke wijze van terechtwijzen, en wat moet hierdoor tot stand gebracht worden? (b) Hoe kan het verschil tussen „bestraffing” en „terechtwijzing” geïllustreerd worden door de wijze waarop ouders hun kinderen streng onderrichten?
11 Door middel waarvan worden personen dan terechtgewezen? Terechtwijzen omvat veel meer dan eenvoudig een beschuldiging uiten of te kennen geven dat men datgene wat iemand heeft gedaan, veroordeelt (zoals bij een bestraffing). Het omvat derhalve ook veel meer dan alleen maar een bekendmaking voorlezen dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan onjuist gedrag. De bijbel toont aan dat voor terechtwijzen het aanvoeren van bewijzen of argumenten nodig is. (Vergelijk Hebreeën 11:1, waar het zelfstandige naamwoord elenchos vertaald is met „duidelijke demonstratie” van werkelijkheden.) Ten einde het verschil tussen de bijbelse termen voor „bestraffen” en „terechtwijzen” duidelijk te doen uitkomen, wordt in Synonyms of the New Testament, van de hand van Trench, een kenner van het Grieks, derhalve gezegd:
„Iemand kan een ander ’bestraffen’ zonder dat hij de bestrafte tot een besef van enige fout van zijn zijde brengt; en dit hetzij doordat er geen fout bestond, en de bestraffing derhalve onnodig of ongerechtvaardigd was [vergelijk Matthéüs 16:22; 19:13; 20:31], of anders doordat, hoewel er zo’n fout bestond de bestraffing niet tot gevolg had dat de overtreder de fout bekende; en in deze mogelijkheid van te ’bestraffen’ wegens zonde, zonder van zonde te ’overtuigen’, ligt het verschil tussen deze beide woorden opgesloten. . . . elenchos (terechtwijzing) behelst niet slechts de beschuldiging, maar de waarheid van de beschuldiging en de onthulling van de waarheid van de beschuldiging; en wat zelfs nog meer is, heel vaak ook de erkenning, zo niet openlijk, dan toch innerlijk, van de waarheid ervan van de zijde van de beschuldigde partij. . . .”
12 Dit verschil zou vergeleken kunnen worden met de houding van een ouder die het voldoende vindt een kind een uitbrander te geven om hem of haar ertoe te bewegen met iets op te houden, in tegenstelling met de houding van een ouder die bereid is er de tijd voor te nemen met het kind te redeneren en het te helpen inzien waarom de verkeerde handelwijze werkelijk slecht is en waarom het kind deze werkelijk moet willen vermijden. Hoewel bestraffingen op hun plaats kunnen zijn, is de behoefte aan terechtwijzing vaak groter.
13. Welke twee doeleinden worden er gediend door de bewijzen die bij het geven van een terechtwijzing worden aangevoerd?
13 Het aanvoeren van bewijzen bij het geven van een terechtwijzing kan derhalve twee doeleinden dienen: Het kan ten doel hebben aan te tonen dat de persoon de daad of daden waarvan hij wordt beschuldigd, werkelijk heeft begaan, of het kan nodig zijn om de persoon te tonen of ervan te doordringen hoe verkeerd zijn handelwijze wel is geweest. In Johannes 16:8, 9 zei Jezus dat Gods heilige geest „de wereld het overtuigend bewijs [zal] leveren [elenchoo; „terechtwijzen”, Int] van zonde . . . omdat zij geen geloof oefenen in mij”. Zelf wist Jezus evenwel dat hoewel zijn tegenstanders hem ten onrechte konden bestraffen, zij nooit een „overtuigend bewijs” van enige zonde van zijn zijde konden aanvoeren, en daarom zei hij tot hen: „Wie van u overtuigt mij [elenchoo; „wijst mij terecht”, Int] van zonde?” — Joh. 8:46.
DE BEWEEGREDEN ACHTER EEN CHRISTELIJKE TERECHTWIJZING
14, 15. Wat is echter het uiteindelijke doel van een christelijke terechtwijzing en de hiermee gepaard gaande overtuigende bewijzen?
14 Dit is echter niet alles. Voor Gods dienstknechten betekent terechtwijzen meer dan alleen maar aantonen en bewijzen dat er een overtreding is begaan (de betekenis waarin het woord vaak in wereldlijke Griekse geschriften voorkomt). Het bijbelse gebruik van het woord verschilt van het wereldlijke gebruik ervan. In welk opzicht? Doordat in de Schrift de beweegreden voor het geven van een „terechtwijzing” zich verder uitstrekt dan kwaaddoeners alleen maar schuldig te verklaren of erop toe te zien dat er aan de eisen van de gerechtigheid wordt voldaan. De Theological Dictionary of the New Testament (Deel II) vestigt de aandacht op die beweegreden door te zeggen (wij cursiveren):
„Het gebruik van elenchoo in het N[ieuwe] T[estament] is beperkt. . . . Het betekent ’iemand zijn zonde tonen en hem tot berouw manen’. Dit kan een persoonlijke aangelegenheid tussen twee mensen zijn, zoals in Mt. 18:15; Ef. 5:11, maar het kan ook een gemeentelijke aangelegenheid zijn onder de zorg van de voorganger, zoals in de pastorale brieven: 1 Tm. 5:20; 2 Tm. 4:2; Tit. 1:9, 13; 2:15. . . . Het woord betekent niet slechts ’berispen’ of ’terechtwijzen’, en ook niet ’overtuigen’ in de zin van het leveren van bewijzen noch ’onthullen’ of ’aan de kaak stellen’, maar ’rechtzetten’, namelijk, ’afkeren van zonde en tot berouw brengen’.”
15 De bedoeling van terechtwijzen in de bijbelse betekenis is dus niet slechts iemand beschaamd te maken of zich afkeurend uit te laten over zijn verkeerde handelwijze, zoals met een bestraffing het geval kan zijn. In plaats dat alleen maar wordt getracht iemand ermee te doen ophouden een verkeerde handelwijze te volgen, heeft het geven van een terechtwijzing een positief doel, namelijk het hart van de persoon te bereiken en hem ertoe te brengen dat verkeerde te haten. Wanneer iemands verkeerde handelwijze wordt ’blootgelegd’, gebeurt dit dus niet alleen maar om hem aan de kaak te stellen, maar om hem als een broeder te ’winnen’ en te trachten hem ervoor te behoeden van de gemeente af te dwalen doordat hij steeds dieper in zonde wegzinkt. — Matth. 18:15, 16.
TERECHTGEWEZEN DOOR ONS EIGEN HART OF DOOR DE HULP VAN ANDEREN
16, 17. Welke factoren dienen in gedachten gehouden te worden bij het beantwoorden van de vraag of het noodzakelijk is iemand terecht te wijzen die het kwaad reeds heeft laten varen?
16 Hoe staat het er nu mee wanneer een christen eenmaal of vaker een overtreding begaat maar zijn geweten hem naderhand tot berouw brengt en hij het kwaad de rug toekeert door het te laten varen? Heeft hij dan nog steeds iemand nodig die hem terechtwijst?
17 Hier moeten wij de betekenis van het woord „terechtwijzen” (elenchoo) in gedachten houden. Wij hebben gezien dat het gedachten kan overbrengen zoals: een persoon te moeten beschuldigen en misschien te moeten ondervragen of aan een kruisverhoor te moeten onderwerpen, hem van zijn kwaad te overtuigen, of zijn verkeerde zienswijze ten aanzien van de een of andere toegegeven handelwijze te weerleggen door overtuigende argumenten aan te voeren en hem daardoor in zijn eigen geest en hart schuldig te verklaren. En dit alles met de bedoeling hem tot berouw te brengen, zodat hij de verkeerde handelwijze niet alleen achterwege zal laten, maar er ook niet weer in zal terugvallen.
18. Kan iemand door zijn eigen hart worden terechtgewezen, en zo ja, hoe dan?
18 Kunnen wij in de eerder genoemde situatie van iemand die berouw heeft van zijn zonde en deze de rug toekeert, echter niet zeggen dat de overtreder feitelijk zichzelf reeds heeft terechtgewezen? Ja, zijn eigen geweten beschuldigt hem en hij wordt door Gods Woord en geest schuldig verklaard en zijn hart beweegt hem ertoe berouw te hebben en zich van het kwaaddoen af te keren. Hij heeft niet iemand anders nodig die ’zijn fout blootlegt’ ten einde hem ertoe te brengen zijn verkeerde handelwijze te erkennen en te corrigeren. — Vergelijk Psalm 16:7; Jeremia 2:19.
19. Welk voorbeeld treffen wij hiervan aan in Petrus’ handelwijze?
19 Dit was klaarblijkelijk het geval met de apostel Petrus. Jezus had Petrus gewaarschuwd dat hij zijn Heer driemaal zou verloochenen. Toen de moeilijke omstandigheden in verband met Jezus’ arrestatie en verhoor aanbraken, toonde Petrus zich zwak en heeft hij Jezus inderdaad bij drie gelegenheden verloochend. Toch was slechts een blik van Jezus al voldoende om Petrus’ hart te bereiken en hem ertoe te brengen naar buiten te gaan en vol berouw over wat hij had gedaan, bitter te wenen. Zijn eigen hart en de herinnering aan Jezus’ eerder gesproken woorden hadden hem terechtgewezen. Petrus’ handelwijze vanaf die tijd getuigde ervan dat hij het vaste besluit had genomen zich niet nog eens aan zo’n ernstige fout schuldig te maken. Enkele weken later achtte Jezus het passend Petrus als een van de ’fundamentstenen’ te gebruiken voor het oprichten van de christelijke gemeente. — Luk. 22:54-62.
20, 21. (a) Welke voorziening kan iemand zich wijselijk ten nutte maken, ook al is hij vastbesloten niet meer tot kwaaddoen te vervallen? (b) Waarom had David een terechtwijzing nodig, en hoe gaf Nathan deze aan hem?
20 Dit wil niet zeggen dat men in zulke gevallen geen hulp nodig heeft. Ook al heeft men het vaste besluit genomen om niet meer in een oude fout te vervallen, dan is het heel goed mogelijk dat men de hulp van anderen nodig heeft om in dit besluit gesterkt te worden. Jehovah God heeft in broeders voorzien om ons in dit opzicht te helpen. — Spr. 17:17; Luk. 22:31, 32; Gal. 6:2.
21 In tegenstelling met Petrus had koning David op een vroeger tijdstip iemand nodig die hem terechtwees. Hij had zeer ernstige misdaden begaan waardoor hij anderen veel schade had berokkend. Toch had hij de slechtheid van zijn handelwijze niet onder de ogen gezien en had hij, in plaats daarvan, naar wegen gezocht om zijn slechte handelwijze te bedekken. Om die reden zond God de profeet Nathan om David terecht te wijzen. Nathan deed dit door een krachtige en levendige illustratie te gebruiken waardoor een situatie werd uitgebeeld welke met die van David overeenkwam. Woedend over de zelfzucht van de man die in Nathans illustratie werd uitgebeeld, veroordeelde David het wrede gebrek aan mededogen van de man. Nathan schokte David vervolgens door te zeggen: „Gijzelf zijt die man!” Nu David zijn daden in het juiste licht en met het juiste begrip bezag, en duidelijk besefte hoe laag ze in werkelijkheid waren, had hij berouw. Was dit niet het geval geweest, dan zou hij terecht de dood verdiend hebben, zoals hijzelf had toegegeven. — 2 Sam. 12:1-13.
22. Hoe geeft David te kennen wat een voortreffelijke houding ten opzichte van terechtwijzing is, en hoe toont hij tevens aan welke grote voordelen berouw afwerpt?
22 In een van zijn psalmen gaf David te kennen wat de juiste houding ten opzichte van terechtwijzing is door te zeggen: „Zou de rechtvaardige mij slaan, het zou een liefderijke goedheid zijn; en zou hij mij terechtwijzen, het zou olie op het hoofd zijn, die mijn hoofd niet zou willen weigeren” (Ps. 141:5). En in Psalm 32:1-6 beschreef David de folterende smart die hij persoonlijk ervoer toen hij in gebreke bleef voor begane zonden Jehovah’s vergeving te zoeken, en de gezegende opluchting die berouw en belijdenis aan God hem schonken.
23. Wat zullen verstandige terechtwijzers beseffen, en hoe wordt dit door de in deze paragraaf geciteerde teksten geïllustreerd?
23 Om verstandige terechtwijzers te zijn, moeten gemeentelijke herders ook in gedachten houden dat evenals de ene overtreding ernstiger kan zijn dan de andere, ook de vorm van de terechtwijzing in het ene geval ernstiger kan zijn dan in het andere. (Vergelijk Galáten 6:1 en 2 Timótheüs 2:24-26 met Titus 1:13.) Zelfs personen die een voortreffelijk bericht als dienstknechten van God opbouwen, kunnen af en toe een terechtwijzing nodig hebben in verband met een verkeerde zienswijze, spraak of handelwijze.
24, 25. Is het mogelijk dat ook getrouwe dienstknechten van God terechtwijzing nodig hebben, en welke goede resultaten werpt dit voor hen af?
24 Dat was bij een latere gelegenheid met Petrus het geval. In Galáten 2:11-14 wordt gezegd dat hij zich, toen hij naar Antiochië in Syrië ging, met onbesneden niet-joden verbroederde en maaltijden met hen gebruikte. Maar toen bepaalde mannen uit de gemeente Jeruzalem (mannen die klaarblijkelijk aan de gedachte van joodse afgescheidenheid vasthielden) in Antiochië kwamen, hield Petrus ermee op met heidenchristenen om te gaan. Toen de apostel Paulus deze onjuiste handelwijze zag en bemerkte welke slechte uitwerking dit op andere joodse gelovigen had, voelde hij zich verplicht Petrus terecht te wijzen. Door middel van deugdelijke argumenten wees hij Petrus in het openbaar, ten aanhoren van alle aanwezigen, op de verkeerdheid van zijn handelwijze. Zonder enige twijfel heeft Petrus deze terechtwijzing aanvaard, en later verwijst hij met hartelijke waardering naar Paulus. — 2 Petr. 3:15, 16.
25 Ja, het is zoals in Spreuken 9:8, 9 wordt gezegd: „Geef een wijze een terechtwijzing en hij zal u liefhebben. Geef aan een wijze en hij zal nog wijzer worden.” Er „dient een terechtwijzing van de verstandige te zijn, opdat hij kennis mag onderscheiden”, zoals het geval was met Petrus. Mogen wij derhalve altijd onze oren wijd open hebben om de verstandige „terechtwijzingen van streng onderricht” te ontvangen, die de „weg des levens” zijn voor allen die God en zijn rechtvaardigheid liefhebben. — Spr. 19:25; 6:23; 25:12.
[Voetnoten]
a In Robinsons Lexicon of the New Testament wordt over elenchoo gezegd: „beschamen, te schande maken, alleen in Homerus [een Griekse dichter uit voorchristelijke tijden]. . . . Gewoonlijk en in N[ieuwe] T[estament] overtuigen, . . . weerleggen, iemands ongelijk aantonen.”
In Vincents Word Studies in the New Testament staat: „In het oudere klassieke Grieks betekent het te schande maken of beschamen . . . vervolgens [later], aan een kruisverhoor onderwerpen of ondervragen, met het doel te overtuigen, schuldig te verklaren of te weerleggen. . . . Van argumenten, het bewijs leveren; bewijzen; door middel van een reeks van redeneringen bewijzen” (Wij cursiveren).