Kennis die niet van mensen afkomstig kan zijn
„GIJ . . . weet [niet] wat uw leven morgen zal zijn. Want gij zijt een nevel, die een ogenblik verschijnt en dan verdwijnt.” Deze woorden, die uit de bijbel zijn genomen, bevatten een onloochenbare waarheid — wij mensen kunnen niet positief zeggen wat de dag van morgen zal brengen. — Jak. 4:14.
Zou het met het oog hierop voor mensen niet veel moeilijker, ja, onmogelijk zijn om belangrijke toekomstige gebeurtenissen eeuwen van tevoren met een onfeilbare nauwkeurigheid en in duidelijke bewoordingen te voorzeggen? Zou het feit dat zulke voorspellingen of profetieën in de bijbel staan niet een krachtige ondersteuning vormen voor zijn bewering door God geïnspireerd te zijn? Beschouwt u het volgende eens:
HET LOT VAN BABYLON EN NINEVÉ
Babylon, dat aan beide zijden van de rivier de Eufraat was gebouwd, was eens de indrukwekkende hoofdstad van het grote Babylonische Rijk. Omringd door palmen, voorzien van een blijvende watervoorraad en gelegen aan de handelsroute van de Perzische Golf naar de Middellandse Zee, genoot de stad een bijzonder gunstige ligging. Toch verklaarde de Hebreeuwse profeet Jesaja in de achtste eeuw v.G.T., nog voordat Babylons status was veranderd van louter een satellietstad van het Assyrische Rijk tot hoofdstad van het wereldveroverende Babylonische Rijk: „Babylon, het sieraad der koninkrijken, de luister van de trots der Chaldeeën, moet worden als toen God Sodom en Gomorra omkeerde. Ze zal nimmer bewoond worden, noch zal ze van geslacht tot geslacht gevestigd zijn. En daar zal de Arabier zijn tent niet opslaan, en geen herders zullen hun kudden daar laten legeren.” — Jes. 13:19, 20.
Niemand kan thans de vervulling van deze woorden ontkennen. Babylon is reeds vele eeuwen een ruïne. Zelfs in het voorjaar is er niets waarop men schapen en bokken kan zien grazen. Babylon heeft inderdaad een roemloos einde gevonden. André Parrot, hoofdcurator van de Franse Nationale Museums, zei over deze roemrijke stad:
„Ze heeft op mij altijd de indruk gemaakt van algehele verlatenheid. . . . [Toeristen] zijn doorgaans diep teleurgesteld en roepen vrijwel eenstemmig uit dat er niets te zien valt. Zij verwachten paleizen, tempels en de ’Toren van Babel’ te zien, maar het enige wat zij te zien krijgen, is een groot aantal ruïnes, die in de meeste gevallen uit gebakken stenen bestaan, dat wil zeggen, uit door de zon gedroogde kleiblokken, grijs van kleur en in staat van verbrokkeling en in geen enkel opzicht indrukwekkend. De door mensen aangerichte vernietiging is voltooid door de tand des tijds, die nog steeds zijn tol eist van alles wat door opgravingen aan het licht komt. Zelfs het luisterrijkste monument zal, aangezien het te lijden heeft van erosie of wordt ondermijnd door regen, wind en vorst, als het niet in goede staat wordt gehouden, terugkeren tot het stof waaruit het is genomen. . . . Geen menselijke kracht kan deze onophoudelijke afbrokkeling tegenhouden. Het is niet langer mogelijk Babylon weer op te bouwen; haar lot is bezegeld. . . . Babylon . . . is volledig verdwenen.” — Babylon and the Old Testament, blz. 13, 14.
Ook Ninevé, de hoofdstad van het Assyrische Rijk, werd een woestenij. Dit getuigt eveneens van de nauwkeurige vervulling van bijbelse profetieën. De profeet Zefanja verklaarde in de zevende eeuw v.G.T. over hetgeen Ninevé zou overkomen: „[God] zal Ninevé tot een verlaten woestenij maken, een waterloze streek gelijk de wildernis. En in haar midden zullen stellig kudden uitgestrekt neerliggen.” — Zef. 2:13, 14.
Er bestaan nog steeds bewijzen dat Gods wil, zoals die in deze profetie tot uitdrukking werd gebracht, is volvoerd. Twee grote ruïneheuvels kenmerken de plaats van wat eens de trotse Assyrische hoofdstad was. Boven op een van deze heuvels ligt een dorp, met een kerkhof en een moskee. Maar afgezien van wat gras en enkele stroken gecultiveerd land bevindt zich op de andere heuvel niets. In het voorjaar kan men er schapen en bokken zien grazen.
Zou een mens ooit hebben kunnen voorzien dat het zo met het machtige Babylon en Ninevé zou aflopen? Zou een mens ooit van tevoren hebben kunnen weten dat er op de plaats van het oude Ninevé schapen en bokken zouden grazen, maar dat dit niet het geval zou zijn op de plaats van het verwoeste Babylon? Noch Jesaja noch Zefanja beweerden dat hun profetische boodschappen in hun eigen geest waren ontsproten. Zij verwezen naar wat zij spraken als het „woord” of de boodschap van de ware God wiens naam Jehovah is (Jes. 1:1, 2; Zef. 1:1). Hebben wij, met het oog op de nauwkeurige vervulling van hun profetieën, geen goede reden om hetgeen zij hebben gezegd te aanvaarden?
Geen enkel argument met betrekking tot de tijd van het schrijven en dergelijke kan de kracht van deze vervulde profetieën teniet doen. In de eerste eeuw v.G.T bestond Babylon nog steeds, hoewel het toen niet meer zijn vroegere heerlijkheid had. Toch bevatte de Dode-Zeerol van Jesaja (volgens geleerden daterend uit het eind van de tweede eeuw of het begin van de eerste eeuw v.G.T.) dezelfde profetie over Babylon als handschriften van latere datum. Niemand heeft dus enige basis voor de bewering dat deze dingen werden opgetekend nadat ze waren gebeurd, waarna men ze voor profetieën liet doorgaan. Ook kan niemand de ruïnes wegredeneren waartoe Babylon en Ninevé werden gereduceerd.
BIJBELSE PROFETIEËN ZIJN UNIEK EN HADDEN EEN DOEL
Er zullen natuurlijk mensen zijn die het getuigenis van de bijbelse profetieën van zijn kracht trachten te beroven door op het feit te wijzen dat er in de oudheid ook profeten zijn geweest die niet beweerden door de God van de bijbel, Jehovah, geïnspireerd te zijn. Maar wat hebben zulke andere profeten voorzegd? Welke werkelijke waarde hebben hun profetieën? Merk de commentaren op van The Encyclopedia Americana (uitgave van 1956, Deel 22, blz. 664): „Van de uitspraken van geen van deze profeten buiten het Hebreeuwse volk zijn belangrijke geschreven berichten bewaard gebleven. . . . De profetieën onder de andere natiën buiten die van de Hebreeën waren meestal van het helderziende soort en werden uitgesproken als antwoord op specifieke vragen van personen, zodat ze niet van algemene of blijvende waarde waren.” Het bestaan van andere profeten getuigt dus in geen enkel opzicht tegen het feit dat de Hebreeuwse profeten door God geïnspireerd waren. Integendeel, de grote tegenstelling in de profetische uitingen versterkt juist de aanspraak die de bijbel erop maakt Gods boodschap te zijn.
De in de bijbel opgetekende profetieën hadden bovendien een duidelijk omschreven doel. Zelfs wanneer de door God geïnspireerde profetieën vooruit wezen naar een komende vernietiging als straf voor het schenden van rechtvaardige morele maatstaven, gaven ze personen en natiën toch de gelegenheid hun wegen en handelwijze ernstig te beschouwen, veranderingen aan te brengen en aan rampspoed te ontkomen. Dit was zo in verband met alle van tevoren gegeven openlijke bekendmakingen van het goddelijke oordeel, zoals blijkt uit Gods boodschap door bemiddeling van zijn profeet Jeremia: „Op welk moment maar ook ik een uitspraak doe over een natie en over een koninkrijk om ze uit te rukken en af te breken en te verdelgen, en die natie keert zich werkelijk af van haar slechtheid waarover ik afkeurend gesproken heb, dan zal ik stellig spijt gevoelen over de rampspoed die ik gedacht had haar aan te doen.” — Jer. 18:7, 8.
Een ter zake dienend voorbeeld is de profetie die Jona in de negende eeuw v.G.T. tegen Ninevé uitsprak, zeggende: „Nog maar veertig dagen en Ninevé zal ondersteboven worden gekeerd” (Jona 3:4). Deze boodschap maakte zo’n diepe indruk op de Ninevieten dat zij berouw hadden van hun verkeerde daden. De koning hulde zich in zakkleding en gelastte dat alle inwoners en huisdieren moesten vasten en zich eveneens in zakkleding moesten hullen. Wegens hun berouw ontkwamen de Ninevieten aan de rampspoed die anders aan het einde van de genoemde periode van veertig dagen over hen zou zijn gekomen. — Jona 3:5-10.
Nog een voorbeeld in dit verband betreft Jezus Christus’ profetie waarin werd voorzegd dat Jeruzalem en zijn tempel binnen de levensduur van het geslacht dat zijn woorden hoorde, vernietigd zouden worden. In die profetie werd duidelijk vermeld hoe er door middel van een positief optreden ontkoming mogelijk was. Jezus zei tot zijn discipelen: „Wanneer gij voorts Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in het midden van Jeruzalem zijn, eruit trekken, en laten zij die zich in de landstreken bevinden, er niet binnengaan.” — Luk. 21:20, 21.
Hoe werden Jezus’ discipelen in staat gesteld die profetische woorden op te volgen? Menselijk geredeneerd zou het veel te gevaarlijk zijn te vluchten wanneer Jeruzalem reeds door de vijandelijke legers was omringd. Maar, zoals in de geschriften van de eerste-eeuwse joodse geschiedschrijver Josephus te kennen wordt gegeven, openden volledig onverwachte ontwikkelingen de weg tot ontkoming.
In het jaar 66 G.T. trokken de Romeinse legers, onder het bevel van Cestius Gallus, tegen Jeruzalem op. De inneming van de stad scheen zeker te zijn. Maar vreemd genoeg heeft Cestius de belegering niet voltooid. Josephus bericht dat hij ’plotseling de soldaten terugriep en tegen aller verwachting de stad verliet, zonder dat enige tegenspoed zijn wanhoop aan de goede uitslag rechtvaardigde’. Deze onverwachte keer in de gebeurtenissen gaf degenen die Jezus’ profetie geloofden, de gelegenheid Jeruzalem en Judéa te verlaten en in het bergachtige gebied ten oosten van de rivier de Jordaan veiligheid te vinden.
Hoe verging het echter degenen die geen aandacht schonken aan Jezus’ profetie? Zij maakten verschrikkelijke dingen mee. Omstreeks de paschatijd van het jaar 70 G.T. keerden de Romeinse legers, nu onder het bevel van Titus, terug en belegerden Jeruzalem opnieuw. Hoewel de belegering nog geen vijf maanden duurde, waren de resultaten vreselijk. De stad was overvol met Paschavierders en aangezien er geen mogelijkheid bestond om voedsel in de stad in te voeren, ontstond er een verschrikkelijke hongersnood. Van de ongeveer 1.100.000 mensen die naar verluidt gedurende de belegering zijn omgekomen, waren de meesten het slachtoffer van pestilentie en verhongering. De 97.000 die gevangen werden genomen (van het begin tot het einde van de oorlog), stond alleen maar vernedering te wachten. Velen werden aan zware slavenarbeid onderworpen in Egypte en Rome. Anderen werden overgeleverd om in de arena’s van de Romeinse provincies om te komen. Degenen die jonger waren dan zeventien jaar werden verkocht. De langste en knapste jongemannen werden voor de triomftocht van de Romeinen bewaard.
Jeruzalem en zijn schitterende tempel werden met de grond gelijkgemaakt. Alles wat overeind bleef staan, was een gedeelte van de westelijke muur en drie torens. „Al de overige muren”, zo schrijft Josephus, „werden door het houweel zoozeer met den grond gelijk gemaakt, dat een vreemdeling het nauwelijks gelooven zou, dat de plaats ooit bewoond geweest was”.
Het is opmerkelijk dat de verwoesting zo volledig was. Waarom? Omdat dit niet de bedoeling van generaal Titus was. De geschiedschrijver Josephus citeert Titus als volgt: Ik „voerde slechts gedwongen de belegeringswerktuigen tegen uwe muren, hield den moordlust der soldaten tegen u in toom, en bood u na iedere overwinning, als ware ik overwonnen, den vrede aan. In de nabijheid des tempels gekomen, vergat ik weder uit eigen beweging het oorlogsrecht. Ik bad u, uw eigen heiligdom te sparen, voor u zelven den tempel te redden, stond u vrijen aftocht en lijfsbehoud toe, of, wanneer gij zulks mocht verlangen, gelegenheid tot den strijd op een andere plaats”. Maar ongeacht wat Titus’ oorspronkelijke bedoeling ook geweest mag zijn, toch werd Jezus’ profetie over Jeruzalem en zijn tempel vervuld: „Zij zullen in u geen steen op de andere laten.” — Luk. 19:44; 21:6.
Tot op de huidige dag kan men in de stad Rome de Titusboog zien, die ter herdenking van zijn succesvolle inneming van Jeruzalem in 70 G.T. werd opgericht. Die triomfboog staat er als een stille getuige dat het tot rampspoed leidt wanneer men de waarschuwing van ware profetieën, zoals die in de bijbel bewaard zijn gebleven, niet ter harte neemt.
Hierbij zij ook opgemerkt dat Jezus Christus niet beweerde dat wat hij voorzei, in zijn eigen geest was ontsproten. Evenals de Hebreeuwse profeten die vóór hem leefden, erkende hij dat God de werkelijke bron van inspiratie was. Bij een zekere gelegenheid zei hij tot bepaalde joden: „Wat ik leer, is niet van mij, maar behoort hem toe die mij heeft gezonden. Indien iemand zijn wil wenst te doen, zal hij betreffende deze leer weten of ze uit God is of dat ik uit mijzelf spreek” (Joh. 7:16, 17). Door de vervulling van Jezus’ profetische verklaringen zou derhalve worden bevestigd dat ze Gods „woord” zijn.
THANS VOORDEEL TREKKEN VAN DE BIJBELSE PROFETIEËN
Dat in harmonie met het profetische woord handelen, in het verleden vaak tot redding heeft geleid, beklemtoont hoe belangrijk het is dit ook thans te doen. Talloze profetieën, die weliswaar vele eeuwen geleden zijn opgetekend, moeten nog in vervulling gaan en vereisen dat men er positief op reageert. Hiertoe behoren profetieën over het naderende einde van alle corruptie, onrecht en onderdrukking.
Dezelfde persoon die de vernietiging van Jeruzalem en zijn schitterende tempel voorzei, Jezus Christus, profeteerde ook dat zijn discipelen in onze tijd een grootse bevrijding van het goddeloze samenstel van dingen zouden meemaken. Met betrekking tot de ontwikkelingen die de nabijheid van die bevrijding zouden kenmerken, gaf Jezus te kennen dat er een bijzonder sombere en duistere periode zou aanbreken. Het zou zijn alsof de zon, maan en sterren niet langer als lichtgevers zouden schijnen, waardoor de mensen als het ware blind in het duister zouden rondtasten (Matth. 24:29). „Op de aarde”, zo zei Jezus, zal er „radeloze angst der natiën [zijn], die vanwege het gebulder der zee en haar onstuimigheid geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen.” — Luk. 21:25, 26.
Terwijl dit alles aan de gang zou zijn, zouden zijn volgelingen niet in wanhoop het hoofd hoeven te laten hangen. Jezus vervolgde: „Als nu deze dingen beginnen te geschieden, richt u dan rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt.” Toen illustreerde hij dit punt door te zeggen: „Let op de vijgeboom en alle andere bomen: Wanneer ze reeds in knop staan, weet gij voor uzelf, door het gade te slaan, dat nu de zomer nabij is. Zo ook wanneer gij deze dingen ziet geschieden, weet dan dat het koninkrijk Gods nabij is.” — Luk. 21:28-31.
Is het niet waar dat mensen die zich bewust zijn van de loop der gebeurtenissen in de wereld, zeer bevreesd zijn voor wat de toekomst zal brengen? Vormen overbevolking, voedseltekorten, misdaad en geweld, verontreiniging van het land, de lucht en de zee, en economische onzekerheid niet steeds ernstiger problemen waaraan mensen en natiën niet met succes het hoofd kunnen bieden? Is er vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ooit een tijd geweest waarin de mensheid met zulke onoverkomelijke moeilijkheden te kampen heeft gehad? Vormen dit derhalve geen duidelijke aanwijzingen dat wij beslist in de door Jezus Christus voorzegde periode van ongekende vrees en moeilijkheden leven? Zeer zeker!
Dit betekent dat een grootse bevrijding door middel van Gods koninkrijk zeer nabij moet zijn. Dat koninkrijk is volgens de bijbelse profetieën een rechtvaardige regering die deze aarde van alle corrupte invloeden zal bevrijden en een tijdperk van ware vrede en zekerheid zal inluiden. — Dan. 2:44; 2 Petr. 3:13.
De bijbel zal u in staat stellen meer te weten te komen over dit koninkrijk en hoe u tot degenen kunt behoren die de grootse bevrijding die het zal brengen, deelachtig zullen worden. Zoals uit de nauwkeurige vervulling van de bijbelse profetieën blijkt, kan men zich op de bijbel verlaten als Gods boodschap voor de gehele mensheid. U zult stellig niet als Jezus’ ongelovige landgenoten willen zijn, die in de eerste eeuw aan rampspoed hadden kunnen ontkomen indien zij slechts in harmonie met het profetische woord hadden gehandeld. Ja, hoe zou u een gedeelte van uw tijd beter kunnen gebruiken dan door positieve stappen te doen om meer te weten te komen over kwesties die tot een zekere en gelukkige toekomst voor uzelf en uw geliefden kunnen leiden?
[Illustratie op blz. 362]
Zou een mens ooit van tevoren hebben kunnen weten dat het machtige Babylon een ruïne zou worden, waar zelfs geen kudden zouden grazen . . .?
[Illustratie op blz. 363]
. . . maar dat Ninevé, wanneer het ook een ruïne was geworden, een plaats zou worden waar kudden zouden grazen?
[Illustratie op blz. 363]
De Titusboog in Rome bevestigt de waarheidsgetrouwheid van Gods profetische Woord