Nu is het de tijd voor ijverige dienst
„Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” — MARKUS 13:13.
1, 2. (a) Welke toestanden maken duidelijk dat wij het einde van dit samenstel van dingen zijn genaderd? (b) Op welke twee manieren zou u kunnen reageren?
SOMMIGE mensen twijfelen er nog steeds aan dat wij het einde van dit huidige samenstel zijn genaderd, hoewel het moeilijk voor te stellen is waarom zij hieraan twijfelen. De moraal gaat achteruit. De economische toestanden verslechteren. Overal heerst geweld. De bevolkingsexplosie duurt voort, de vervuiling verergert, de hoeveelheid radioactief afval neemt toe, er komen steeds meer atoomwapens en mensen zonder geloof vragen zich vaak af of het leven op aarde zal voortbestaan.
2 Het einde van dit oude samenstel is echter nog niet gekomen. Het kan zijn dat sommige opgedragen christenen het verrichten van Koninkrijksdienst moe zijn geworden. Mocht iemand zijn leven in werkelijkheid niet aan God maar aan een datum hebben opgedragen, dan is hij misschien door zifting verwijderd. Maar degenen die hun leven aan Jehovah God hebben opgedragen om altijd zijn wil te doen en zijn wegen te volgen, zijn sterker dan ooit en hun aantallen blijven groeien.
3. (a) Waarom zien mensen die rechtvaardigheid liefhebben, verlangend naar het einde van dit oude samenstel uit? (b) Wat moeten wij tot op die tijd doen?
3 Mensen die rechtvaardigheid liefhebben, verlangen ernaar dit oude samenstel te zien eindigen, want het zal door een aards paradijs, door de in de bijbel beloofde rechtvaardige Nieuwe Ordening, worden vervangen (Jesaja 9:6, 7; Matthéüs 6:9, 10; 2 Petrus 3:13; Openbaring 21:1-4). Jehovah’s dienstknechten zien er natuurlijk naar uit dat deze verandering komt zodra God dit wil. Maar aangezien zij zich in alle ernst aan God hebben opgedragen, wachten zij geduldig op zijn tijd, zich intussen ijverig bezighoudend met de opwindende Koninkrijksprediking die hij hun heeft opgedragen. — Matthéüs 24:14.
Geïnspireerde voorbeelden
4. Welk voortreffelijke voorbeeld hebben mannen en vrouwen des geloofs uit de oudheid gegeven?
4 Er bestaat voor niemand enige reden om zich terug te trekken, het langzamer aan te gaan doen of de handen te laten verslappen. Jehovah God en Christus Jezus zijn werkers (Johannes 5:17). Bovendien staat de bijbel vol met verslagen over hardwerkende, gelukkige mannen en vrouwen des geloofs, die als inspirerende en aanmoedigende voorbeelden voor ons dienen. Toch wisten velen van die getrouwe mannen en vrouwen dat de beloften die zij verwachtten, niet tijdens hun leven vervuld zouden worden. Er moesten generaties, in sommige gevallen zelfs duizenden jaren, verstrijken voordat de dingen die zij verwachtten, zouden gebeuren. Toch verslapten zij nooit in hun activiteit. Velen dienden vreugdevol tot op hoge leeftijd, krachtig in het geloof, ijverig in het gehoorzamen van God en geduldig wachtend op de verwezenlijking van zijn voornemens. Bovendien heeft God zijn openbaring in de loop der eeuwen progressief gegeven. Die mannen des geloofs uit de oudheid hadden dus een veel geringere kennis van de manier waarop God de door hem beloofde dingen zou verwezenlijken, dan u thans kunt hebben.
5. Welk voorbeeld gaf Abel?
5 Bedenk bijvoorbeeld eens hoe weinig inlichtingen Abel bezat. Hij wist alleen maar dat God een „zaad” had beloofd en dat dit „zaad” op een toekomstig tijdstip de kop van de slang zou vermorzelen (Genesis 3:15). Toch zei Jezus dat Abel ’rechtvaardig’ was en wordt hij in Paulus’ opsomming van in het oog springende mannen des geloofs als eerste genoemd (Matthéüs 23:35; Hebreeën 11:4). Zou u, met de beperkte inlichtingen die in Abels tijd voorhanden waren, zo’n geloof hebben gehad?
6, 7. Hoe heeft Abraham ons een voortreffelijk voorbeeld gegeven, hoewel bepaalde, door God gegeven beloften niet in zijn tijd in vervulling gingen?
6 Noach, Abraham, Isaäk en Jakob leefden allemaal voordat Jehovah zijn wonderbaarlijke macht ten tijde van Israëls exodus uit Egypte had getoond. Zij wisten niets van de ontzagwekkende gebeurtenissen waarmee het geven van de Wet op de Sinaï gepaard zou gaan. Toen zij leefden, was zelfs het eerste boek van de bijbel nog niet eens geschreven.
7 Abraham bezat niet de hoop dat er tijdens zijn leven een paradijs op aarde hersteld zou worden. In plaats daarvan werd hem meegedeeld dat zijn nakomelingen vierhonderd jaar gekweld zouden worden. Gods belofte dat ’door bemiddeling van Abrahams zaad alle natiën der aarde zich stellig zouden zegenen’, zou pas in een ver in de toekomst liggende tijd in vervulling gaan (Genesis 15:13; 22:18; Galáten 3:8). Abraham „verwachtte de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en schepper is” (Hebreeën 11:10). Dat Abraham deze stad niet in zijn tijd zou zien maar pas nadat hij uit de doden zou zijn opgewekt, deed geen afbreuk aan zijn geloof, gehoorzaamheid en ijver in het dienen van God. Wij zouden ons kunnen afvragen: Heb ik de soort van geloof, gehoorzaamheid en ijver die Abraham bezat?
8. Wat leren wij van Mozes over geduld en volharding?
8 Mozes dacht dat hij het werk dat God hem opdroeg niet kon verrichten. Hij zei dat hij niet vloeiend kon spreken en was van mening dat noch zijn eigen volk noch Farao naar hem zou luisteren (Exodus 4:1, 10; 6:12). Toch was Mozes gehoorzaam. Hij deed wat Jehovah hem opdroeg en hij heeft dit een heel lange tijd gedaan. In de wildernis wist Mozes dat het nog veertig jaar zou duren voordat zijn volk het Beloofde Land zou binnengaan, en wegens de zonde die hij later beging, werd hem gezegd dat hij zelfs dan het land niet zou binnengaan. Toch bleef hij jaar in jaar uit Jehovah’s weg bewandelen (Numeri 14:33, 34; 20:9-12; Deuteronomium 3:23-28; 34:1-6). Zou uw liefde voor God u tot zo’n geduld en ijver in zijn dienst hebben aangespoord? Zou u anderen getrouw naar een doel hebben geleid waarvan u wist dat u het persoonlijk nooit zou bereiken?
9, 10. Hoe spreidden Jesaja en Jeremia volharding ten toon zonder de hoop te koesteren tijdens hun leven een vurig begeerde beloning te ontvangen?
9 Toen Jehovah vroeg wie voor hem zou gaan spreken, zei Jesaja: „Hier ben ik! Zend mij” (Jesaja 6:8-11). Ruim veertig jaar heeft hij als Jehovah’s profeet gediend. Jesaja heeft onder andere Gods belofte overgebracht omtrent „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, hoewel er tijdens zijn leven geen hoop op een rechtvaardig nieuw samenstel bestond (Jesaja 65:17-25). Zou u net zo getrouw geweest zijn, enkel en alleen omdat het bewaren van getrouwheid juist was en met uw innige liefde voor God strookte?
10 Jeremia werd gebruikt om impopulaire waarschuwingen aan een ongelovig volk bekend te maken. Zijn prediking zou niet gevolgd worden door een rechtvaardig aards paradijs. In plaats daarvan zou zijn geliefde stad Jeruzalem ’een verwoeste plaats en een voorwerp van ontzetting’ worden, vernietigd omdat haar inwoners geen geloof hadden. Jeremia wist dat er een herstel zou zijn, maar dat zou pas komen nadat er zeventig jaar waren verstreken — bijna nog een gemiddelde mensenleeftijd! (Jeremia 25:8-11; 29:10) Dat Jeremia het voorzegde herstel niet meer zou meemaken, weerhield hem er niet van te prediken. Zelfs toen hij probeerde ermee op te houden, was Jehovah’s woord „als een brandend vuur” in zijn beenderen. Hij moest gewoon spreken en Jehovah was met hem „als een verschrikkelijke machtige”. — Jeremia 20:7-11.
Hulp om te volharden
11, 12. Waartoe dienen die voorbeelden van geloof uit de oudheid ons volgens de bijbel aan te sporen?
11 De apostel Paulus gaf te kennen welke uitwerking deze voorbeelden op ons dienen te hebben. Hij schreef: „Daarom dan, omdat wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht en de zonde [gebrek aan geloof] die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen.” — Hebreeën 12:1.
12 Paulus schreef ook: „Alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben. Moge nu de God die volharding en vertroosting verschaft, geven dat gij onder elkaar dezelfde geestesgesteldheid hebt die Christus Jezus bezat, opdat gij eensgezind met één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus moogt verheerlijken” (Romeinen 15:4-6). Deze voorbeelden van geloof uit de oudheid dienen ons er dus toe te inspireren te volharden, onze toewijzing als predikers en onderwijzers trouw te behartigen en Jehovah, de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, aldus ijverig te verheerlijken.
13. Van welke dingen zijn wij op de hoogte die mannen des geloofs uit de oudheid nooit te weten hebben kunnen komen?
13 Denk alleen al eens aan de geloofversterkende dingen die wij weten en die de getrouwe profeten uit de oudheid niet hebben kunnen weten. Toen zij leefden, wist niemand nog wie de Messías zou zijn. Maar wij weten niet alleen wie hij is; wij zijn ook op de hoogte van de geboorte, het onderwijs, de dood en de opstanding van Gods Messías, Jezus Christus. Ook zijn wij op de hoogte van de losprijs, het Koninkrijk en het „zaad” waarop die mannen getrouw hun hoop hadden gevestigd. Bovendien hebben wij alle christelijke Griekse Geschriften — van Matthéüs tot en met Openbaring. En wij zijn in de gelegenheid dat schitterende boek Openbaring, met zijn geloofversterkende profetieën die in onze tijd in vervulling gaan en nog in vervulling zullen gaan, te begrijpen. Wij leven beslist in een opwindende en kritieke tijd — een tijd waarnaar die mannen uit de oudheid vol verlangen hebben uitgezien.
Voorbeelden van ijverige dienst
14, 15. Heeft het feit dat het Koninkrijk nog steeds in de toekomst lag, de eerste-eeuwse christenen ontmoedigd? Leg dit uit.
14 Jezus’ vroege volgelingen zagen ongeduldig naar de komst van het beloofde Koninkrijk uit. Zij vroegen Jezus: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” Die discipelen beseften toen niet dat het Koninkrijk hemels zou zijn. Dat zouden zij pas later onder invloed van Gods geest begrijpen. Maar Jezus liet hun weten dat zij een groot werk moesten verrichten. Hij zei dat zij „getuigen van [hem moesten] zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:6-8). Die taak scheen niet te omvangrijk te zijn. Op de pinksterdag in het jaar 33 G.T. begonnen ongeveer 120 discipelen onder leiding van de heilige geest het goede nieuws te prediken. Ongeveer drieduizend mensen aanvaardden op die dag het woord! En kort hierna kon de joodse hogepriester zeggen: ’Ziet! Gij hebt Jeruzalem met uw leer vervuld.’ — Handelingen 2:41; 5:28.
15 De uit verschillende delen van Europa, Azië en Afrika afkomstige mensen die destijds in Jeruzalem aanwezig waren, hebben het goede nieuws naar alle waarschijnlijkheid naar hun eigen land mee teruggenomen (Handelingen 2:5-11). Het duurde niet lang of Paulus predikte ijverig in de gehele Romeinse provincie Asia en in Griekenland en bood er hulp bij het oprichten van christelijke gemeenten. Hij trok verder naar Rome en misschien zelfs naar Spanje. Petrus reisde in tegenovergestelde richting en ging helemaal naar Babylon. Nadat deze eerste christenen en de menigten die door hen werden onderwezen, nog geen dertig jaar actief bezig waren geweest, kon Paulus al zeggen dat het goede nieuws „in heel de schepping die onder de hemel is, [was] gepredikt” (Kolossenzen 1:23). Wat verzetten zij veel werk door ijverig Jezus’ gebod om anderen te onderwijzen, te gehoorzamen! — Matthéüs 28:19, 20; Titus 2:13, 14.
Een samenstel eindigt
16. Naar welke gebeurtenis zagen de vroege christenen waakzaam uit?
16 Er was echter een bepaalde periode die voor de eerste-eeuwse christenen van bijzonder belang was. Jezus had gezegd: „Wanneer gij . . . Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in het midden van Jeruzalem zijn, eruit trekken, en laten zij die zich in de landstreken bevinden, er niet binnengaan; want dit zijn dagen waarin aan de gerechtigheid wordt voldaan, opdat alles wat geschreven staat, wordt vervuld.” — Lukas 21:20-22.
17, 18. (a) Wanneer en hoe gehoorzaamden de christenen Jezus’ woorden die in Lukas 21:20-22 staan opgetekend? (b) Voor welke verdere beproeving kwamen zij wellicht te staan?
17 Er verstreken meer dan dertig jaar. Toen, in het jaar 66 G.T., sloegen de Romeinse legers het beleg voor Jeruzalem. Met de overwinning in zicht, trokken ze zich terug. Opgetogen bij de gedachte dat zij hadden gewonnen, achtervolgden de joden de Romeinen.a Maar wat zouden de christenen doen? Eusébius, die in het begin van de vierde eeuw leefde, bericht dat „degenen die in Christus geloofden, uit Jeruzalem wegtrokken” naar een stad in Peréa, Pella genaamd.b
18 De tijd schreed voort. Het jaar 66 maakte plaats voor 67. Toen kwamen en gingen de jaren 68 en ook 69. Werden die christenen door het verstrijken van de tijd op de proef gesteld? Ging het voor sommigen te lang duren? Hadden zij zich vergist? Jezus had niet gezegd hoe lang zij moesten wachten. Maar als sommigen inderdaad naar Jeruzalem zijn teruggekeerd, kwam dit hun duur te staan, want in het jaar 70 kwamen de Romeinen terug, veroverden de stad en doodden velen van de inwoners. De geschiedschrijver Josephus zegt dat er 1,1 miljoen mensen stierven, aangezien Jeruzalem „opgepropt met menschen” was en menigten „uit het geheele land” naar Jeruzalem waren gekomen om het Pascha te vieren.c
19. (a) Wat zijn thans de werkelijk belangrijke vragen die opgedragen christenen moeten beantwoorden? (b) Wat dient ons ertoe aan te zetten aan heilige dienst deel te nemen?
19 Doet dit u aan de situatie in deze tijd denken? De vraag is niet: Wanneer zal dit oude samenstel eindigen? Dat zal op Gods bestemde tijd gebeuren. Waar wij over moeten nadenken is, wat wij doen. Wij moeten ons afvragen: Heb ik Gods Woord ijverig bestudeerd en mijn leven onvoorwaardelijk aan Hem opgedragen? Leef ik werkelijk overeenkomstig die opdracht? Het punt dat wij in de stroom des tijds hebben bereikt, dient niet de reden te zijn waarom wij aan heilige dienst deelnemen. Evenals in het geval van Abel, Abraham, Mozes, Jesaja en anderen, dient liefde voor Jehovah God ons daartoe te bewegen. Wij moeten Jehovah bereidwillig dienen, ongeacht wanneer het einde komt. Maar thans hebben wij wel een speciale motivatie. Wij hebben het laatste gedeelte van „de laatste dagen” van dit huidige samenstel bereikt (2 Timótheüs 3:1). Dat feit dient ons tot buitengewone dienst aan te zetten.
20. Hoe laten de gebeurtenissen die u hebt gezien, zich vergelijken met die welke de eerste-eeuwse christenen meemaakten?
20 De christenen vluchtten uit Jeruzalem omdat zij de vele facetten van Jezus’ „teken” in vervulling hadden zien gaan en zij nu ook de vervulling van zijn verklaring over legers die de stad zouden omsingelen, hadden gezien. Sinds het veelbewogen jaar 1914 hebben wij de vervulling van veel profetieën over de tijd van het einde waargenomen (Matthéüs hfdst. 24, 25; Openbaring 6:1-8; 2 Timótheüs 3:1-5). Deze geprofeteerde gebeurtenissen begonnen ongeveer zeventig jaar geleden plaats te vinden. Toch zei Jezus dat al deze dingen gedurende de levensduur van één geslacht zouden gebeuren (Matthéüs 24:32-34). Het is duidelijk dat wij ons al ver in de levensduur van dat geslacht bevinden!
IJverig in het geloof
21. Waarom is ijverige dienst voor God een dringende zaak?
21 Levenreddend werk moet vaak haastig worden verricht. Wij leven in een tijd die om buitengewone activiteit, intensieve dienst, een krachtiger geloof en grotere ijver vraagt. Wij moeten in gedachte houden dat er een dag zal komen die onze laatste dag in dit oude samenstel is. Wij zullen òf tot het einde van dit samenstel in leven zijn gebleven òf voordien gestorven zijn. Het huidige leven is kort, vergankelijk. Niemand weet of hij morgen nog zal leven. Wij hebben slechts een beperkte tijd om onze getrouwheid en rechtschapenheid jegens God te bewijzen (Psalm 39:5; Prediker 12:1; Lukas 12:18-21). Het zou daarom passend zijn ons af te vragen: Ben ik tevreden met wat ik vandaag heb gedaan?
22. Wat zegt de Schrift over de beloning?
22 Het is belangrijk de beloning niet uit het oog te verliezen. Houd uw ogen op de prijs gericht. Jezus zei: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” Paulus schreef dat ’ieder zijn eigen beloning zal ontvangen naar zijn eigen arbeid’. Hij zei ook: „Gij hebt volharding nodig, om, na de wil van God gedaan te hebben, de vervulling van de belofte te ontvangen.” — Markus 13:13; 1 Korinthiërs 3:8; Hebreeën 10:36.
23, 24. Welk vaste besluit hebt u op grond van de hier aangehaalde bijbelteksten genomen met betrekking tot uw geloof en het verrichten van Koninkrijksdienst?
23 De Schrift vermaant ons: „Aangezien al deze dingen aldus ontbonden zullen worden, wat voor soort van mensen behoort gij dan wel te zijn in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding, verwachtende en goed in gedachten houdende de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah.” Verder wordt ons gezegd: „Wat nu de tijden en de tijdperken betreft, broeders, daarover behoeft u niets geschreven te worden. Want gij weet zelf heel goed dat Jehovah’s dag precies zo komt als een dief in de nacht. . . . Laten wij dan ook niet doorslapen, zoals de overigen, maar laten wij wakker blijven en onze zinnen bij elkaar houden.” — 2 Petrus 3:11, 12; 1 Thessalonicenzen 5:1-6.
24 Mogen wij daarom een vast geloof bewaren en ijverig Koninkrijksdienst blijven verrichten zonder in enig opzicht te twijfelen. Wanneer wij dit doen, kunnen wij met de apostel zeggen: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — Hebreeën 10:39.
[Voetnoten]
a Josephus, De joodse oorlog (volgens de bewerking van Dr. W. A. Terwogt), II, 19:5-7.
b Eusebius, Historia ecclesiastica, III, 5:3.
c Josephus, De joodse oorlog, VI, 9:3, 4.
Dingen om over na te denken
□ Welke krachtige aanmoediging gaat er voor ons in deze tijd uit van het voorbeeld van Abel, Abraham, Mozes en Jeremia?
□ Welke uitwerking had het feit dat het Koninkrijk nog niet gekomen was, op de eerste-eeuwse christenen?
□ Voor welke beproeving zijn de vroege christenen wellicht komen te staan nadat zij uit Jeruzalem waren gevlucht?
□ Wat dient thans onze voornaamste zorg te zijn?
[Illustraties op blz. 15]
Zij gaven het niet op!
Abel
Abraham
David
Jeremia
Paulus