Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w62 15/3 blz. 165-172
  • Wees moedig en sterk door geloof

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wees moedig en sterk door geloof
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • EEN HULP OM MOEDIG TE ZIJN
  • HISTORISCHE VOORBEELDEN
  • MOED OM EEN NIEUWE WERELD ONDER DE OGEN TE ZIEN
  • ’Wees moedig en sterk!’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2003
  • Heb goede moed!
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • ’Wees moedig en zeer sterk’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2012
  • Bewandel moedig Jehovah’s wegen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
w62 15/3 blz. 165-172

Wees moedig en sterk door geloof

’Wees moedig en zeer sterk om ervoor te zorgen dat gij overeenkomstig de gehele wet doet. . . . opdat gij wijs handelt.’ — Joz. 1:7, NW.

1. Hoe gaf Judas er blijk van het verraderlijke werktuig van de Duivel te zijn, en waardoor wordt te kennen gegeven dat hij zijn plannen zorgvuldig had ontworpen?

HET was 14 Nisan van het jaar 33 n. Chr., de avond van het paschafeest. In dat late uur van de nacht hing er in Jeruzalem verraad in de lucht. De verrader had zijn plannen goed ontworpen. Niets was aan het toeval overgelaten. Het was inderdaad volle maan, maar — zo dacht de verrader — het zou bewolkt kunnen zijn en de Meester zou in die tuin van schitterende olijfbomen in de schaduw van de bladeren kunnen zitten. Er moesten derhalve toortsen en brandende lampen zijn om de weg die naar de top van de Olijfberg leidde — waar Jezus zich beslist zou bevinden — te verlichten. De verrader „Judas . . . kwam daar, die een afdeling soldaten tot zijn beschikking had gekregen en dienaars van de overpriesters en de Farizeeën, voorzien van lantaarns, fakkels en wapenen”. Door de leider van de bende te zijn die de Zoon van God spoedig zou grijpen, gaf Judas er als het werktuig van de Duivel ten slotte blijk van de deloyale discipel van Christus Jezus te zijn. Hij „wist die plaats, omdat Jezus daar dikwijls was samengekomen met zijn discipelen”. — Joh. 18:2, 3.

2. (a) Waarom was het geen verrassing voor Jezus dat hij aan zijn vijanden werd verraden? (b) Hoe legde hij in hun aanwezigheid moed aan de dag?

2 Deze aanval verraste Jezus niet. Hij was zich ervan bewust dat hij die zelfde nacht verraden zou worden en die zelfde paschadag aan een martelpaal zou sterven. „Jezus wist dat de ure gekomen was waarop hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader, en daar hij de zijnen die in de wereld waren liefhad, betoonde hij hun zijn liefde tot het einde toe” (Joh. 13:1, LV). Het bewuste uur was aangebroken, en toen Jezus de aarde onder vele voeten hoorde knerpen en de lichten dichterbij zag komen, kwam hij „alles wetende, wat over Hem komen zou, . . . naar voren en zeide tot hen: Wien zoekt gij? Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazoreeër. Hij zeide tot hen: Ik ben het” (Joh. 18:4, 5). Er was moed voor nodig om dat te zeggen! Hij wist dat het zijn dood betekende.

3. (a) Hoe toonde Jezus, toen hij met zijn getrouwe discipelen in een bovenzaal in Jeruzalem was, dat hij wist wat hem te wachten stond? (b) Hoe gaf Jezus in zijn gebed te Gethsémane blijk van moed?

3 Slechts enkele uren hiervoor had Jezus in „een grote bovenzaal” in de stad Jeruzalem zijn elf getrouwe discipelen in iets nieuws ingeleid. Judas wist er zelfs in het geheel niets van. Hij was niet aanwezig toen Jezus ’een brood nam, dankte, het brak en het hun toereikte, zeggende: „Dit betekent mijn lichaam dat ten behoeve van u gegeven zal worden. Blijft dit ter mijner gedachtenis doen.” Op dezelfde wijze ook de beker, nadat zij het avondmaal hadden gebruikt, terwijl hij zei: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden”’ (Luk. 22:19, 20, NW). Jezus wist dat hij moest sterven om de wil van zijn Vader ten uitvoer te brengen. In de hof van Gethsémane bad hij zo ernstig en vurig dat ’zijn zweet als bloeddruppels werd, die op de aarde vielen’. Hij bad: „Niet mijn wil, maar de uwe geschiede” (Luk. 22:42, 44). Er was moed voor nodig om dit te bidden.

4. Vergelijk Jezus’ moed met Petrus’ vertoon van dapperheid.

4 Toen Jezus Christus vol vertrouwen in Jehovah God, zijn Vader, in het volle licht van de maan, de brandende fakkels en de aangestoken lampen naar voren trad en deze mannen met hun wapens, zwaarden, knuppels en stangen onder de ogen kwam, bezat hij innerlijke kracht. Nadat hij zich ten opzichte van hen had geïdentificeerd, „deinsden zij terug en vielen ter aarde. Wederom dan stelde Hij hun de vraag: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus, den Nazoreeër. Jezus antwoordde: Ik zeide u, dat Ik het ben” (Joh. 18:4-8). Aangezien hij zijn hoop op Jehovah had gevestigd, kende hij geen vrees voor mensen! Hij was kalm maar moedig. De onstuimige Petrus zou echter een vertoon van tijdelijke dapperheid ten beste geven. De geschiedschrijver Markus vertelt ons dat de verrader Judas ’terstond op Hem toetrad en Rabbi zeide, en Hem [zeer teder, NW] kuste’. „En zij sloegen de handen aan Hem en grepen Hem. Een van de omstanders trok zijn zwaard en hij trof den slaaf van den hogepriester en sloeg hem het oor af” (Mark. 14:45-47). De slaaf heette Malchus. Jezus zei echter tot Petrus: „Steek het zwaard in de schede; den beker, dien de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik dien niet drinken? De afdeling soldaten dan en de overste en de dienaars der Joden namen Jezus gevangen, boeiden Hem, en brachten Hem eerst voor Annas, want hij was de schoonvader van Kajafas, die dat jaar hogepriester was.” — Joh. 18:10-13.

5. Welke handelwijze wees Jezus zelfs onder buitengewoon zware druk van de vijand, van de hand, en hoe stelde hij hun werkmethode aan de kaak?

5 Jezus toonde zijn moed niet door met vleselijke wapens te strijden en ook wilde hij niet dat zijn discipelen hun moed op die wijze zouden tonen. Hij raakte het oor van de man die door Petrus was geslagen, derhalve aan en genas hem. Met kalme moed zei Jezus „tot de overpriesters en hoofdlieden van den tempel en oudsten, die op Hem af gekomen waren: Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken? Terwijl Ik dagelijks bij u was in den tempel, hebt gij geen hand naar Mij uitgestoken. Maar dit is uw ure en de macht der duisternis” (Luk. 22:52, 53). Satan, de vijand van Jehovah God en van de Zoon van God, greep Jezus niet in het volle daglicht toen hij in de tempel predikte. Hij liet zijn lafaards zijn vuile werk heimelijk ’s nachts verrichten. Personen die evenals de Duivel met haat zijn vervuld, kunnen het licht niet zien. „Wie zegt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nu toe” (1 Joh. 2:9). Hoe waar was Jezus’ verklaring: „Maar dit is uw ure en de macht der duisternis”! Er was moed voor nodig om niet terug te vechten.

6, 7. (a) Op wie vertrouwde Jezus toen hij voor de rechter werd gebracht, en waarom? (b) Hoe was anderzijds de reactie van Jezus’ discipelen toen hij werd gearresteerd?

6 Toen dit gesprek aan de gang was, trokken de discipelen van Jezus zich terug „en zij lieten Hem alleen en vluchtten allen” (Mark. 14:50). Toen men Jezus wegleidde en hem in het huis van de hogepriester bracht, volgde Petrus hem echter op een afstand. „Simon Petrus en een andere discipel volgden Jezus. En die discipel was een bekende van den hogepriester en hij ging met Jezus het paleis van den hogepriester binnen, maar Petrus stond buiten aan de poort. De andere discipel dan, de bekende van den hogepriester, kwam naar buiten, en hij sprak met de portierster en bracht Petrus binnen” (Joh. 18:15, 16). Bezaten deze twee discipelen toen echter genoeg moed om het voor Jezus Christus op te nemen? Hadden zij het geloof en de kracht die noodzakelijk waren om alleen te staan, evenals Jezus nu alleen voor de joodse religieuze leiders en later alleen voor Romeinse bestuurders moest verschijnen? Toch zou de beproeving die over hen zou komen, dat hoogtepunt bereiken. Jezus’ moed werd toen uitermate zwaar op de proef gesteld. Hij was zich ten volle van de strijd die tussen Satan en hem woedde, bewust. Jezus vertrouwde op Jehovah! Hiermee stelde hij voor allen die het leven liefhebben, het juiste voorbeeld. Hij kon zeggen: „Wees moedig en laat uw hart sterk zijn. Ja, hoop op Jehovah.” — Ps. 27:14, NW.

7 Eerder op die zelfde avond van de veertiende Nisan had Jezus tot zijn elf getrouwe discipelen gezegd: „Gij zijt . . . in mijn beproevingen steeds bij mij gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk.” Vervolgens sprak Jezus Petrus aan en zei: „Simon, Simon, zie de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen.” Petrus zei vervolgens tot hem: „Here, met U ben ik bereid ook gevangenis en dood in te gaan!” Jezus zei echter: „Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij drie maal zult geloochend hebben, dat gij Mij kent” (Luk. 22:28-30, NW; 22 de verzen 31-34). Jezus wist dat Satan alle christenen als tarwe zou trachten te ziften, en daarom hadden zij allen meer geloof nodig. Zij hadden een helper, de van God afkomstige heilige geest, nodig en Jezus beloofde deze te zenden. Hij zei: „Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden. En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel.” — Joh. 16:7, 8.

EEN HULP OM MOEDIG TE ZIJN

8. In welke hulp om moedig te zijn, werd met Pinksteren voorzien, als vervulling van welke profetie, en met welke resultaten?

8 Deze helper kwam later met Pinksteren, toen de heilige geest op de getrouwe volgelingen van Jezus Christus werd uitgestort en deze geest van God hen ertoe bracht in vele talen „over de schitterende werken van God” te spreken (Hand. 2:11, NW). Dit vormde, zoals Petrus zei, eveneens een vervulling van Joëls profetie. „Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees”; op zonen en dochters en zowel op jonge en oude mannen als op slaven. Petrus zei nadrukkelijk: „Dezen Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van den Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gíj en ziet en hoort” (Hand. 2:17, 32, 33). Op die dag van het pinksterfeest werden „ongeveer drie duizend zielen” aan de christelijke gemeente „toegevoegd”. Evenals de mensen destijds met Pinksteren de kracht van deze helper zagen en hoorden, zien de mensen tot op de huidige dag welke uitwerking Gods geest op Jehovah’s getuigen heeft.

9. Hoe bleek uit Petrus’ ervaring in de nacht van Jezus’ arrestatie dat hij goddelijke hulp nodig had?

9 Toen Jezus gevangen werd genomen, werd gebonden en voor de hogepriester werd geleid, bezaten Petrus en de andere discipelen deze helper of gave van de heilige geest niet. Vandaar dat wij Petrus van buiten zien toekijken, terwijl hij zich afvraagt wat er met Jezus zou gebeuren. Toen ’de slavin, die portierster was, tot Petrus zeide: Gij behoort toch ook niet tot de discipelen van deze mens? zeide hij: Ik niet’ (Joh. 18:17). Lukas geeft ons een treffend beeld van Petrus’ openlijke loochening dat hij evenals Jezus een Galileeër was. Petrus zei namelijk tot iemand die hem eveneens naar zijn herkomst vroeg: „Mens, ik weet niet, wat gij zegt!” „En terstond, terwijl hij nog sprak, kraaide een haan. En de Here keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord des Heren, hoe Hij tot hem gezegd had: Eer de haan heden kraait, zult gij Mij drie maal verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitter” (Luk. 22:60-62). Petrus had goddelijke hulp, geloof, heilige geest en omgang met zijn christelijke broeders en zusters nodig. Jezus gaf er anderzijds op wonderbaarlijke wijze blijk van in zijn hemelse Vader te geloven. Hij ontving geen vleselijke hulp. Alles wat hij kon en wilde doen, was op Jehovah te vertrouwen! Hij was dus moedig.

10. Hoe had Jezus zijn discipelen op de beproevingen die hun stonden te wachten, voorbereid, en waarom was het nodig dat hij zou sterven?

10 Jezus had alles wat nu gebeurde echter ronduit met zijn discipelen besproken en hen gewaarschuwd voor hetgeen de toekomst voor christenen die van geen schipperen zouden willen weten, inhield. Hij zei: „Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet ten val komt. Men zal u uit de synagoge bannen; ja, de ure komt, dat een ieder, die u doodt, zal menen Gode een heiligen dienst te bewijzen. En dit zullen zij doen, omdat zij noch den Vader, noch Mij kennen. Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer hun uur komt, gij u moogt herinneren, dat Ik ze u gezegd heb. Doch dit heb Ik u niet van het begin aan gezegd, omdat Ik bij u was. En nu ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat Gij heen?” (Joh. 16:1-5). Daar de discipelen Jezus zo dicht bij zich hadden en hij een volmaakt mens, de Zoon van God, de Messias en de verrichter van wonderen was, viel het hun moeilijk om te begrijpen dat hij aan een martelpaal moest sterven en uit de doden moest worden opgewekt om zijn eeuwige koninkrijk — waarvoor hij hen had leren bidden — op te richten. Hij vertelde hun dit alles echter in de wetenschap dat zij inzicht zouden krijgen wanneer zij de heilige geest ontvingen. Dit verkrijgen van de heilige geest was echter afhankelijk van zijn sterven en opstaan uit de doden, zodat hij naar zijn Vader kon gaan en voor zijn getrouwe 144.000 volgelingen een plaats kon bereiden.

11. Wat maakte het voor Paulus mogelijk om voorwaarts te gaan ten einde de prijs van de roeping die van boven is, te ontvangen?

11 Met die bereide hemelse plaats voor ogen, zei de apostel Paulus: „Ik [jaag] naar het doel, om den prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus” (Fil. 3:14). Paulus jaagde het doel dat erin bestond die hemelse prijs te ontvangen, moedig na. Zou hij zich door druk te gronde laten richten? Zou hij zich door verdrukking laten breken? Hij beantwoordt deze vragen door te zeggen: „Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen. Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad” (Rom. 8:35-37). Paulus kon derhalve moedig voorwaarts gaan.

12. (a) Hoe vormt Jezus’ overwinning van de wereld een bron van kracht voor zijn volgelingen? (b) Welk standpunt dient de christen derhalve ten opzichte van andere mensen in te nemen?

12 Paulus’ geloof was zo sterk, dat het onder alle soorten van moeilijkheden standhield. Is uw geloof ook zo sterk? Op grond van zijn eigen ervaringen begreep Paulus nu de woorden die Jezus op die pascha-avond tot zijn apostelen had gesproken: „Zie, de ure komt en is gekomen, dat gij verstrooid wordt, een ieder naar het zijne en Mij alleen laat. En toch ben Ik niet alleen, want de Vader is met Mij. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:32, 33). Toen Jezus zei: „Ik heb de wereld overwonnen”, bedoelde hij dat zijn volgelingen door moed te vatten, eveneens de wereld konden overwinnen. Jezus had een verenigd hart dat vrij was van mensenvrees (Ps. 86:11). Zijn loyale volgelingen dienden eveneens een moedig hart te bezitten dat door middel van geloof in en hoop op Jehovah sterk was. Met een dergelijke moed zal niemand die in Christus’ voetstappen treedt en Gods wil doet, voor welke persoonlijkheid op religieus, politiek of zakelijk gebied maar ook bevreesd zijn, omdat hij alleen Jehovah’s naam zal verheerlijken. Hij kan mensen wel respecteren, maar niet vereren of vrezen. „Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op den HERE vertrouwt, is onaantastbaar.” — Spr. 29:25.

HISTORISCHE VOORBEELDEN

13. Welk voorbeeld van moed bezitten wij in de persoon van Mozes?

13 Er worden onder de leden van Gods opgedragen volk talrijke voorbeelden van werkelijke moed aangetroffen. Mozes vormde één van zulke voorbeelden. Even als Jezus zijn discipelen ertoe aanspoorde moed te vatten, spoorde Mozes lang daarvoor Jozua en een gehele natie hiertoe aan. Mozes beschikte over moed toen hij voor Farao stond en hem over de tien plagen die over Egypte zouden komen, vertelde. Daarna was er voor Mozes ook moed voor nodig om de kinderen Israëls uit Egypte en door de Rode Zee te leiden en hen in de woestijn van Sinaï voor te gaan. Het vereiste moed om alleen de berg Sinaï te beklimmen, van Jehovah God de Tien Geboden te ontvangen en genegen te zijn de kinderen Israëls onder deze wetten te leiden.

14. Werd er bij het verspieden van het Beloofde Land werkelijke moed aan de dag gelegd?

14 Er was van de zijde van de door Mozes uitgekozen twaalf verspieders moed voor nodig om het Beloofde Land binnen te gaan ten einde van tevoren te zien wat voor soort van land het was. Deze mannen trokken noordwaarts naar de Negeb en gingen verder het bergachtige gebied in om te weten te komen wat voor slag van mensen er in het land woonde. Waren het sterke of zwakke mensen? Waren zij veel of weinig in getal? Was het land goed of slecht? Zij moesten de steden, nederzettingen, legerplaatsen en versterkingen verspieden. Was het een vruchtbaar of een schraal land, en waren er bomen? Voordat de verspieders op pad gingen, zei Mozes: „Weest moedig en neemt van de vrucht des lands mede.” Dit deden zij. Ten slotte, „na verloop van veertig dagen keerden zij terug van het verspieden van het land” (Num. 13:17-25). Hoe luidde het verslag? Het land vloeide over van melk en honing. Als bewijs hadden zij wat van de vruchten ervan meegenomen. Dit alles vormde een goed bericht, maar tien verspieders waren bang voor de bewoners van het land. Zij vertelden over de buitengewoon grote, versterkte steden en drongen er bevreesd op aan het land niet binnen te trekken. Kaleb, die evenals Jozua een moedige verspieder was, zei evenwel: „Laat ons gerust optrekken en het in bezit nemen, want wij zullen het zeker kunnen vermeesteren” (Num. 13:30). De Israëlieten waren echter bang op grond van het verslag dat de meerderheid uitbracht. Zij stelden geen vertrouwen in Jehovah God. Zij murmureerden tegen Mozes en zijn broer Aäron, en velen zeiden zelfs: „Och, waren wij in het land Egypte gestorven, of waren wij in deze woestijn gestorven!” — Num. 14:2.

15. Wat weerhield de Israëlieten ervan het Beloofde Land binnen te trekken, maar hoe trachtten Jozua en Kaleb de Israëlieten aan te moedigen?

15 Hoewel de Israëlieten het jaar daarvoor door de Rode Zee waren getrokken en onder leiding van Jehovah God uit Egypte waren bevrijd, werden zij er door mensenvrees, de vrees voor de regeringen die het Beloofde Land in bezit hadden, van weerhouden voorwaarts te gaan. Hun wonderbaarlijke bevrijding diende eigenlijk vers in hun geheugen te liggen. Toen Mozes en Aäron zagen welk een houding het volk aan de dag legde, vielen zij voor de gehele gemeente der Israëlieten op hun aangezicht. Jozua en Kaleb, twee getrouwe mannen die het land hadden verspied, scheurden hun kleren „en zeiden tot de gehele vergadering der Israëlieten: Het land dat wij doorgetrokken zijn om het te verspieden, dat land is buitengewoon goed. Indien de HERE welgevallen aan ons heeft, dan zal Hij ons in dit land brengen en het ons geven, een land, dat vloeit van melk en honig. Alleen, weest dan niet opstandig tegen den HERE, en gij, vreest het volk van het land niet, want zij zijn ons tot spijs, hun schaduw is van hen geweken, en de HERE is met ons; vreest hen niet”. — Num. 14:5-9.

16. Waaraan ontbrak het de Israëlieten, als gevolg waarvan zij in de woestijn moesten blijven rondzwerven?

16 Indien deze Israëlieten de geest van David hadden gehad, die eeuwen later leefde, zouden zij enthousiast hebben uitgeroepen: „Houdt moed, weest onverschrokken van hart, gij allen, die op Jahweh hoopt!” (Ps. 31:25 24, PC). Zij zouden verder getrokken zijn. Het ontbrak hen echter aan moed en zij bleven in de woestijn rondzwerven. Zij hadden geen geloof, en als gevolg daarvan ook geen moed. Nu zouden zij veertig jaar lang als bannelingen zijn, totdat de gehele ontrouwe generatie was gestorven. Wat een schande, terwijl zij door zich moedig te betonen, nog wel overwinnaars hadden kunnen zijn!

17. Hoe legde Mozes op 120-jarige leeftijd geloof aan de dag toen hij de Israëlieten raad gaf?

17 Toen de opstandige Israëlieten in de loop van veertig jaren waren gestorven, kwam de tijd dat de natie de rivier de Jordaan zou oversteken om het Beloofde Land binnen te gaan. Mozes, die nu 120 jaar oud was, stond op het punt te sterven. Hij was echter niet zwak in het geloof, want vol overtuiging zei hij tot de natie: „De HERE, uw God, zelf zal voor u uit overtrekken; Hij zelf zal die volken vóór u verdrijven en verdelgen, zodat gij hun land in bezit kunt nemen; Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de HERE geboden heeft” Nu volgt een buitengewoon krachtige aansporing van Mozes die voor de gehele nieuwe generatie van Israël was bestemd: „Weest sterk en moedig, vreest niet en siddert niet voor [deze vijanden], want de HERE, uw God, zelf gaat met u; Hij zal u niet begeven en u niet verlaten.” — Deut. 31:3, 6.

18. Welke raad gaf Mozes tijdens zijn gesprek met Jozua, en hoe reageerde het volk op Jozua’s moedige leiderschap?

18 Mozes sprak persoonlijk met Jozua, als hun leider, en zei: „Wees sterk en moedig, want gij zult met dit volk komen in het land, waarvan de HERE hun vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou, en gij zult het hen doen beërven” (Deut. 31:7). Toonden de Israëlieten zich moedig om hun nieuwe, moedige leider te volgen? De geschiedenis bewijst dat dit inderdaad het geval was. Zij marcheerden met Jozua de Jordaan over, waarna Jehovah hun de overwinning over hun vijanden gaf.

MOED OM EEN NIEUWE WERELD ONDER DE OGEN TE ZIEN

19. Wat hadden de Israëlieten nodig om hun nieuwe land binnen te trekken?

19 Dit was voor de kinderen Israëls alsof zij een nieuwe wereld binnengingen. Het was een nieuw land, niet een woestijn, maar een bijzonder aangenaam land, feitelijk een Hof van Eden. Zij moesten ervoor werken, ja, strijden, maar niet in hun eigen kracht. Er was geloof in God voor nodig, want zijn dienstknecht Mozes zei: „Hij zelf zal die volken vóór u verdrijven en verdelgen.”

20. (a) Welke vragen over de vooruitzichten op de Nieuwe Wereld rijzen er terecht in deze laatste dagen? (b) Hoe bewijzen velen de diepte van hun geloof in Gods nieuwe wereld?

20 Hoeveel mensen hebben in deze laatste dagen, in de voleinding van dit samenstel van dingen, de moed om een nieuwe wereld van rechtvaardigheid binnen te gaan? Ja, hoeveel mensen willen dit zelfs? Hoevelen hebben de moed om dit in het openbaar en van huis tot huis te prediken? Gelooft u dat de Grotere Mozes, Christus Jezus, voor u is gestorven opdat u in dat beloofde land op aarde, in werkelijkheid de nieuwe Hof van Eden, zou kunnen leven? In welke mate gelooft u in de nieuwe wereld van rechtvaardigheid? Alleen maar genoeg om in alle stilte of in een religieus gebouw te bidden: „Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde”? (Matth. 6:10). Honderdduizenden mannen en vrouwen uit alle natiën geloven niet alleen dat het nodig is om dat koninkrijk te bidden, maar zij maken het evenals Jezus en zijn getrouwe volgelingen dit negentienhonderd jaar geleden deden, luid en in het openbaar bekend. Doet u dit ook?

21, 22. Hoe kunnen wij in deze tijd voordeel trekken van de raad die Jehovah aan Jozua gaf?

21 Lees eens wat Paulus voor ons in deze tijd schreef: „Dit alles . . . werd opgeschreven tot waarschuwing van ons, over wie de volbrachte einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen” (1 Kor. 10:11, NW). Voelt u zich net als Jozua toen Jehovah tot hem zei: „Alleen, wees zeer sterk en moedig en handel nauwgezet overeenkomstig de gehele wet die mijn knecht Mozes u geboden heeft; wijk daarvan niet af naar rechts noch naar links, opdat gij voorspoedig zijt, overal waar gij gaat. Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar [gij moet er dag en nacht met gedempte stem in lezen], opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij [wijs handelen]”? (Joz. 1:7, 8; NW). Geloof en moed vormden tóen de beslissende factor, en indien alle gelovigen in deze tijd niet van het volledige „wetboek”, de bijbel, zullen afwijken, zullen deze hoedanigheden dit ook in deze tijd zijn. Lees de bijbel! Bestudeer hem! Leef er in overeenstemming mee! Maak deze aangelegenheid van het tot u nemen van kennis over Jehovah God en zijn Zoon tot een levenszaak, want dat is het ook. — Joh. 17:3.

22 Niemand die het onderricht van Jehovah God verlaat en naar rechts of naar links afwijkt, kan wijs handelen. Wijsheid is van Jehovah God afkomstig. Hij is de bron van alle kennis, en de inlichtingen die de mens in deze tijd nodig heeft, worden in Jehovah’s geschreven Woord aangetroffen. O ja, zullen velen zeggen, de bijbel is ouderwets, een heel oud geschiedenisboek. Is dit waar? Wel, niet minder dan uw redding wordt erin uiteengezet. Het leven of de dood — wat kiest u? Er is thans voor de meeste mensen moed voor nodig om een bijbel in te zien, laat staan dat zij deze bestuderen of met iemand bespreken. Indien Jehovah het noodzakelijk achtte om tot Jozua te zeggen: ’Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar gij moet er dag en nacht met gedempte stem in lezen’, opdat hij ’wijs zou handelen’, hoeveel te meer geldt dit dan voor ons in deze tijd, willen wij verstandig kunnen handelen! Laten wij de moed bezitten om dit in deze wereld te doen. Iemand die geloof bezit en overeenkomstig de leringen van Christus leeft, zal de noodzakelijke moed hebben om zelfs wanneer hij met verdrukking wordt geconfronteerd, juist te handelen. Satan, „de god van dit samenstel van dingen”, zal evenmin zijn vriend zijn als hij dit van Jezus was. Satan was Jezus’ tegenstander. Hij is eveneens de tegenstander van alle christenen, maar zij kunnen zijn wereld moedig overwinnen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen