Vragen van lezers
● Waarom kon Jehovah volgens Deuteronomium 32:39 zeggen dat er „geen goden naast mij” zijn, terwijl Johannes 1:1 zegt dat ’het Woord bij God was, en het Woord een god was’?
In hun juiste omlijsting bezien, spreken deze teksten elkaar geenszins tegen. Beide teksten handelen over volkomen verschillende kwesties.
In Deuteronomium 32:39 gaat het erom dat de valse goden van de natiën niet met Jehovah een aandeel hebben aan zijn reddingsdaden. Ze zijn niet in staat hun aanbidders uit rampspoed te bevrijden. Dit blijkt duidelijk uit de twee voorafgaande verzen, 32:37, 38 welke luiden: „Waar zijn hun goden, de rots bij wie zij hun toevlucht zochten, die het vet van hun slachtoffers plachten te eten, de wijn van hun drankoffers plachten te drinken? Laat hen opstaan en u helpen. Laat hen een schuilplaats voor u worden.”
Andere gedeelten van dit lied geven eveneens te kennen dat deze valse goden geen aandeel hadden aan het tot uitdrukking brengen van Jehovah’s reddingsmacht. Doelend op de natie Israël zoals deze in hun voorvader Jakob werd vertegenwoordigd, luidt 32 vers 12: „Jehovah alleen [bleef] hem leiden, en er was geen buitenlandse god bij hem.” De Israëlieten werden evenwel afvallig, zoals 32 de verzen 16, 17 en 21 ons laten zien: „Zij gingen slachtoffers brengen aan demonen, niet aan God, goden die zij niet hadden gekend, nieuwelingen, die pas opgekomen waren, met wie uw voorvaders niet bekend waren. Zij van hun zijde hebben mij tot jaloezie geprikkeld met wat geen god is.”
Tegen deze achtergrond kunnen wij begrijpen dat geen van dergelijke valse goden ’naast Jehovah’ was, ongeacht wat hij ondernam. Hij alleen is de ware God, terwijl de valse goden denkbeeldig zijn, niet bestaan en machteloos zijn om hun aanbidders in tijd van rampspoed te helpen.
Wat de verwijzing naar het Woord als zijnde „een god” aangaat, dit is niet in tegenspraak met de bewering in Deuteronomium 32:39. Waarom niet? Omdat het „Woord” zich niet tegen Jehovah gekant heeft en ook geen rivaal is, zoals dit met de valse goden het geval was. Bovendien is de term „god”, zoals deze term voorkomt in de zin die met „het Woord was een god” wordt weergegeven, een predikaatsnomen ter omschrijving van „het Woord”. De vooraanstaande geleerde Westcott, een van de samenstellers van de beroemde Griekse tekst van de christelijke Geschriften van Westcott en Hort, verklaart: „Het beschrijft de aard van het Woord en identificeert niet Zijn Persoon.” Met het oog op de beschrijvende aard van het predikaatsnomen voor „god” in het oorspronkelijke Grieks, geeft An American Translation Johannes 1:1 met „Het Woord was goddelijk”a weer. De Nieuwe-Wereldvertaling handhaaft het predikaatsnomen evenwel en geeft de betekenis van de weglating van het bepalend lidwoord te kennen door het onbepaalde lidwoord te gebruiken.
Als Gods eerstgeboren Zoon kon „het Woord” terecht als een „god” of machtige beschreven worden, evenals dit met Gods andere engelenzonen in Psalm 8:5 wordt gedaan. (Vergelijk Hebreeën 2:6-8.) Maar noch de eerstgeboren Zoon noch de andere getrouwe engelenzonen van God hebben zich tegen hun Schepper gekant of trachten gelijk aan hem te zijn of hem te vervangen, zoals valse goden doen. Zij allen erkennen dat aanbidding terecht alleen aan Jehovah God geschonken wordt. — Fil. 2:5, 6; Openb. 19:10.
● Waarom verschilt de joodse tijdrekening van de chronologie die door Jehovah’s getuigen wordt gepubliceerd?
Sinds de twaalfde eeuw G.T. heeft de traditionele joodse rekening de schepping van Adam in de herfst van 3761 v.G.T. geplaatst. Jehovah’s christelijke getuigen evenwel hebben 4026 v.G.T. als datum voor deze gebeurtenis gegeven. De voornaamste reden voor het verschil is, dat Jehovah’s getuigen zich niet op oude traditionele joodse bronnen zoals de Seder Olam (toegeschreven aan Yose b. Halafta uit de tweede eeuw G.T.) verlaten. In plaats daarvan kennen Jehovah’s getuigen de grootste waarde toe aan de chronologische stof die in de bijbel zelf te vinden is. En zij brengen deze chronologische gegevens in verband met de val van Babylon in 539 v.G.T. een vaststaande datum die door wereldse autoriteiten wordt aanvaard.b
Tegenwoordig erkennen geleerden dat zulke traditionele joodse bronnen als de Seder Olam onbetrouwbaar zijn. Daarin wordt voor de tijd vanaf de herbouw van de tempel in de dagen van Zerubbábel tot de verovering van Perzië door Alexander de Grote bijvoorbeeld slechts vierendertig jaar gerekend. In werkelijkheid duurde deze periode ongeveer 150 jaar langer, een fout die in de Encyclopædia Judaica (uitgave van 1971, Deel 14, blz. 1092) wordt toegegeven, waarin gezegd wordt: „De belangrijkste vergissing in Yose’s berekening is de beknotting van de Perzische periode . . . tot niet langer dan 34 jaar.”
Een andere fout betreft het tijdstip van Abrahams geboorte. Volgens de joodse tijdsrekening was Terah ten tijde van Abrahams (Abrams) geboorte zeventig jaar oud. Dit is gebaseerd op hun begrip van Genesis 11:26, waar staat: „Terah leefde voorts zeventig jaar, waarna hij de vader van Abram, Nahor en Haran werd.” Merk op dat deze tekst niet werkelijk zegt dat Terah zeventig was toen Abraham geboren werd, maar dat hij vader van drie zonen werd nadat hij de leeftijd van zeventig bereikt had. Een vergelijking van Genesis 11:32 met Genesis 12:4 onthult dat Abraham vijfenzeventig jaar oud was toen hij Haran verliet, nadat zijn vader daar op de leeftijd van tweehonderd vijf jaar gestorven was. Toen Abraham werd geboren, was Terah derhalve niet zeventig, maar honderddertig jaar oud. Dit vormt een verschil van zestig jaar.
De fouten met betrekking tot Abrahams geboorte (60 jaar) en de Perzische periode (ongeveer 150 jaar), alsmede kleinere misrekeningen, zijn aansprakelijk voor een verschil van ongeveer 265 jaar tussen de traditionele joodse berekening, gebaseerd op de Seder Olam, en de bijbelse chronologie zoals die door Jehovah’s getuigen wordt gepubliceerd.
[Voetnoten]
a In The Translator’s New Testament (1973) staat in een voetnoot bij Johannes 1:1: „Er staat geen lidwoord bij en het is moeilijk te geloven dat de weglating ervan zonder betekenis is. In feite geeft dit aan het tweede gebruik van Theos (God) een bijvoeglijk karakter, zodat de zin betekent: ’Het Woord was goddelijk.’”
b Zie voor een gedetailleerde bespreking van de chronologie het boek Aid to Bible Understanding, blz. 322-348.