-
God de Zoon of „de Zoon van God”?De Wachttoren 1984 | 1 maart
-
-
hoe belangrijk het is Jezus te eren en te volgen. Daarom zei Jezus dat allen „de Zoon [moeten] eren evenals zij de Vader eren. Hij die de Zoon niet eert, eert de Vader niet, die hem heeft gezonden”. — Johannes 5:23.
21, 22. (a) Waarom is de situatie thans omgekeerd? (b) Wat mogen wij niet over het hoofd zien?
21 Thans is de situatie omgekeerd. De lidmaten van de kerken van de christenheid praten veel over de Zoon maar zien „de Vader . . . die hem heeft gezonden” over het hoofd. God is degene die Jezus „tot een superieure positie [heeft] verhoogd en hem goedgunstig de naam [heeft] gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn, en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader”. — Filippenzen 2:9-11.
22 Wij mogen niet, zoals velen doen, het feit over het hoofd zien dat onze belijdenis van Jezus „tot de heerlijkheid van God, de Vader” dient te zijn. Velen van de religieuze leiders in deze tijd, en als gevolg daarvan hun kudden, zijn de Vader nagenoeg vergeten. Toch zei Jezus in gebed tot zijn hemelse Vader: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God.” Maar dat is niet voldoende. Wij moeten ook degene die door God is uitgezonden leren kennen en navolgen. Daarom zei Jezus vervolgens: „En van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Johannes 17:3.
-
-
Was „het Woord” God?De Wachttoren 1984 | 1 maart
-
-
Was „het Woord” God?
MENSEN die geloven dat God een Drieëenheid is en dat Jezus God is, wijzen op Johannes 1:1 en Johannes 20:28 ter staving van deze mening.
In veel vertalingen luidt Johannes 1:1: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Gewetensvolle vertalers hebben het echter noodzakelijk geacht te erkennen dat er verschil bestaat tussen de twee keren dat het woord „God” in deze tekst gebruikt is.
The New English Bible zegt: „Wat God was, was het Woord.” In Today’s English Version staat: „Hij was dezelfde als God.” Het Nieuwe Testament door H. Ogilvie luidt: „Een goddelijk wezen was het Woord.”
Waarom staat in deze vertalingen niet eenvoudig dat het Woord ’God was’? Omdat het woord „God” in het Grieks, waarin dit oorspronkelijk werd geschreven, de tweede keer anders is gebruikt dan de eerste keer. Het bepalend lidwoord „ho” (de) staat voor de eerste vermelding van het woord God, maar niet voor de tweede vermelding. Daarom wordt in The Anchor Bible gezegd: „Om in het Engels het nuanceverschil tussen theos [god] met en zonder het lidwoord te behouden, luidt de vertaling van sommigen (Moffatt): ’Het Woord was goddelijk.’”
Wij kunnen Johannes’ woorden hier beter begrijpen wanneer wij precies analyseren wat hij zei. Merk nogmaals op dat hij schreef: „In het begin was het Woord.” Hier werd vanzelfsprekend niet over Gods begin gesproken, want God had geen begin (Psalm 90:1, 2). Het ging om het begin van de dingen die Johannes hier besprak, met inbegrip van de schepping van alle andere dingen door „het Woord”. Vervolgens zei Johannes: „Het Woord was bij God.” Een persoon die bij iemand is, is duidelijk niet dezelfde persoon als degene bij wie hij zich bevindt.
Waar het om gaat, is natuurlijk wat Johannes bedoelde toen hij deze passage schreef. Vormt dit een probleem? Ja, voor iemand die hierin de betekenis wil leggen dat Jezus „GOD” is, vormt dit een probleem, want uit Johannes’ geschriften blijkt duidelijk dat hij niet van mening was dat Jezus „God” was in de betekenis waarin de Vader God is. In hetzelfde hoofdstuk schreef Johannes bijvoorbeeld: „Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen” (Johannes 1:18, The Jerusalem Bible). Heeft iemand God gezien? Neen. Heeft iemand Jezus gezien? Natuurlijk!
In de Athanasiaanse geloofsbelijdenis van de christenheid, waarin de Drieëenheid wordt gedefinieerd, wordt gezegd dat ’niemand groter of kleiner is dan de ander’. Toch tekent Johannes herhaaldelijk Jezus’ eigen woorden op waaruit zijn onderworpenheid aan de Vader blijkt. Hij werd door de Vader „gezonden”, de Vader droeg hem werken op, de Vader zei hem wat hij moest doen en zeggen, en hij zei dat hij niet was gekomen om zijn eigen wil te doen „maar de wil van hem die [hem had] gezonden”. — Johannes 6:38; 3:17; 5:36; 8:28; 12:49, 50.
Johannes tekende ook Jezus’ eigen verklaring op dat de Vader „de enige ware God” is en dat ’de Vader groter is dan ik’ (Johannes 17:3; 14:28). Hij tekende zes gevallen op waarin Jezus de Vader „mijn God” noemde. Vijf van de keren dat Jezus over „mijn God” sprak, deden zich lang na Jezus’ opstanding en hemelvaart voor (Johannes 20:17; Openbaring 3:2, 12). Bovendien vermeldde Johannes op zijn minst vijf keer zorgvuldig het onderscheid dat er niet slechts tussen de Vader en het Lam, maar tussen God en het Lam Jezus Christus bestaat (Openbaring 1:1; 7:10; 21:22; 22:1-3). Johannes zegt niet dat hij schreef om aan te tonen dat Jezus God, of zelfs „God de Zoon” is, maar „opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God”. — Johannes 20:31.
Deze verklaringen tonen aan wat naar Johannes’ weten de verhouding was tussen Jezus en degene die, zoals Johannes ons meedeelt, door Jezus „God” werd genoemd. Johannes 1:1 spreekt deze verklaringen niet tegen. De correcte weergave ervan luidt: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god.” Dit is dezelfde constructie die u in Handelingen 28:6 zult aantreffen, waar over de bewoners van Malta wordt gezegd dat zij Paulus voor „een god” aanzagen.
Hoe staat het dan met Thomas’ verbaasde uitroep toen hij de uit de doden opgewekte Jezus zag: „Mijn Heer en mijn God!” (Johannes 20:24-29) Thomas was sterk aangedaan door het duidelijke besef dat Jezus Christus werkelijk uit de doden was opgewekt en dat hij nu oog in oog met hem stond. Niets in het verslag duidt er echter op dat Thomas van mening was dat Jezus gelijk was aan de Vader. Johannes, die Thomas’ woorden optekende, had Jezus geciteerd toen hij zei dat zelfs mensen „goden” werden genoemd. De uit de doden opgewekte Heer Jezus Christus is beslist groter dan enig mens (Johannes 10:34, 35). En in hetzelfde hoofdstuk waarin wij Thomas’ woorden lezen, tekende Johannes Jezus’ verklaring op dat de Vader Jezus’ God is. — Johannes 20:17.
Paulus toonde aan hoe de eerste-eeuwse christenen de verhouding tussen Jezus en zijn hemelse Vader correct begrepen toen hij schreef dat ’er in werkelijkheid voor ons maar één God, de Vader, is, en er is één Heer, Jezus Christus’. — 1 Korinthiërs 8:6.
-