-
Overgaan uit de dood tot het levenDe Wachttoren 1965 | 15 februari
-
-
dat de wereld u haat. Wij weten dat wij zijn overgegaan van de dood tot het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood. Een ieder die zijn broeder haat, is een doodslager, en gij weet dat geen doodslager eeuwig leven blijvend in zich heeft.” Opdat zijn christelijke broeders het eeuwige leven in Gods nieuwe ordening van dingen waardig mochten blijven, voegde Johannes er nog aan toe: „Kindertjes, laten wij liefhebben, niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid.” — 1 Joh. 3:13-15, 18, NW.
26. Waartoe spoort een dergelijke liefde hen aan, en van wiens standpunt uit bezien zijn zij daarom levend?
26 Zulk een liefde is voor dergelijke christenen een vrucht van Gods geest en ze spoort hen ertoe aan Gods geboden te gehoorzamen, waaraan 1 Johannes 5:3 (NW) ons nog eens herinnert: „Dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last.” Zij die Gods geboden zoals deze op Christus’ volgelingen van toepassing zijn, houden, zijn van Gods standpunt uit bezien werkelijk levend, ja, zij zijn nu geestelijk levend.
-
-
Uit de graven tot een „opstanding des levens”De Wachttoren 1965 | 15 februari
-
-
Uit de graven tot een „opstanding des levens”
1. Wat voor soort van leven zijn zij die mederechters van Christus worden, nog tijdens hun verblijf op deze aarde binnengegaan, en hoe?
GEDURENDE de afgelopen negentien eeuwen hebben de personen die door God zijn uitgekozen om mederechters van zijn Zoon in het hemelse koninkrijk te worden, de stem van de Zoon van God gehoord, en omdat zij acht hebben geslagen op datgene wat zijn stem hun opdroeg, zijn zij nog tijdens hun verblijf op deze aarde een geestelijk leven binnengegaan. Zij zijn gerechtvaardigd en verkeren niet langer in de veroordeelde toestand van de mensenwereld, die dood is in haar overtredingen en zonden en in haar geest van haat. God heeft hen van de veroordeling des doods bevrijd door middel van de offerandelijke dood die zijn Zoon ten behoeve van alle gelovigen heeft ondergaan. — Rom. 5:1; 8:1-4, NW.
2. Waarop doelde Jezus in Johannes 5:26 (NW) met de uitdrukking „leven in zichzelf”?
2 Jezus Christus doelde op zijn aandeel in verband met Gods overbrenging van de gelovigen van de dood tot het leven, toen hij vervolgens zei: „Want evenals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft hij ook de Zoon gegeven leven in zichzelf te hebben” (Joh. 5:26, NW). Gezien Jezus’ bewijsvoering in deze verhandeling, doelde hij niet op wat sommigen aanduiden als „inherent leven” in zijn hemelse Vader of in zichzelf, of op ’zelfstandig bestaan’, zoals An American Translation het noemt. Overeenkomstig zijn bewijsvoering doelde Jezus op het vermogen leven te schenken. Daarom geeft de New English Bible (van 1961) Jezus’ woorden als volgt weer: „Want zoals de Vader leven-gevende kracht in zichzelf heeft, zo heeft ook de Zoon deze, hem geschonken door de Vader.” De rooms-katholieke vertaling van monseigneur R. A. Knox geeft hetzelfde idee weer, want wij lezen daar: „Zoals de Vader in zich de gave des levens heeft, zo heeft hij de Zoon gegeven ook in zich de gave des levens te hebben.” De New World Translation of the Christian Greek Scriptures van 1950 bevat dezelfde gedachte:
-