Wat is de zienswijze van de bijbel?
Heeft God de Duivel geschapen?
JEZUS CHRISTUS zei van zijn Vader Jehovah God: „Niemand is goed, behalve één, God” (Mark. 10:18). Als dat zo is, hoe is de Duivel dan tot bestaan gekomen? Kan de Duivel een van Gods scheppingen zijn geweest? Nee, in het geheel niet.
In een door hemzelf geschreven lied, spreekt Mozes over Gods werken, met de woorden: „Schrijft grootheid toe aan onze God! De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al Zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.” Mozes vervolgt dan met over de natie Israël te zeggen (de natie die God had uitgekozen, uit Egypte had bevrijd en in zijn wet had onderwezen): „Zij hebben van hun zijde verderfelijk gehandeld; zij zijn zijn kinderen niet, het gebrek ligt bij henzelf. Een krom en verdraaid geslacht!” — Deut. 32:3-5.
God trof geen blaam voor de afval van Israël. Hij had voor hen gezorgd, hen beschermd en hen geleid, en ze waren zich dit volledig bewust. Zij handelden opzettelijk verkeerd. Dus toen zij verkozen het verkeerde te doen, hield hij hen hier niet met geweld van terug. Hij liet hen hun eigen vrije wil volgen.
Al Gods scheppingswerken zijn volmaakt, en zijn wegen, zijn handelingen, zijn rechtvaardig. Alles wat hij schept is met een doel geschapen en ervoor toegerust om aan dat doel te beantwoorden. In het geval van de engelen was hun oorsprong volmaakt (Ps. 103:20). Ze waren naar het beeld van God gemaakt, en deze bezit zeker het vermogen van de vrije wil. Intelligente schepselen zouden zelfs niet volmaakt zijn wanneer zij geen vrijheid van keuze zouden bezitten. Wanneer zij niet tussen het goede en verkeerde zouden kunnen kiezen, zouden zij louter robots zijn, net zoals een elektronische computer alleen maar in staat is te doen waartoe hij geprogrammeerd is. Geen intelligent persoon kan gelukkig zijn als hij beroofd is van het gebruik van zijn vrije wil.
Van Gods standpunt uit bezien, kunnen personen met een vrije wil hem bovendien veel grotere heerlijkheid brengen. God bezit tal van levenloze scheppingen, zoals de sterren en de planeten in het heelal, die geen vrijheid van keuze hebben maar volmaakt in hun banen moeten lopen. Ze onthullen de wijsheid en macht van de Schepper. Maar als iemand met een vrije wil verkiest een rechtvaardige handelwijze te volgen omdat hij dat wat juist is, liefheeft, en zijn Schepper om zijn voortreffelijke eigenschappen liefheeft, dan schenkt dit veel meer heerlijkheid en genoegen aan God.
Uit de Schrift blijkt dat de engel die Satan de Duivel werd, vanaf het moment van zijn schepping volmaakt was. Hij verwierf zich de namen Satan en Duivel door een onafhankelijke handelwijze in opstand tegen God te verkiezen. Jezus zei over hem: „Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.” — Joh. 8:44.
Daar hij door God is geschapen, en een van zijn hemelse engelen is geweest, zou men van deze engel kunnen zeggen dat hij oorspronkelijk „in de waarheid” was. Jezus verklaarde over hem: „Hij stond niet vast in de waarheid.” Hij was de vader van de leugen — niet voordat hij die sprak en een leugenaar werd, maar toen hij de oorspronkelijke leugen tegen Eva in de Hof van Eden uitte (Gen. 3:1-5). Daarom was hij een doodslager „toen hij begon”, dat wil zeggen, toen hij de leugen vertelde die voor Adam en Eva de dood teweegbracht. Dat was niet toen hij geschapen werd, maar toen hij zijn leugenachtige, opstandige handelwijze begon.
Daarom is het duidelijk dat God geen Duivel gemaakt heeft. Deze engel maakte zichzelf tot Satan de Duivel door een opstandige handelwijze tegenover God te gaan volgen en God te belasteren door over hem te liegen. Aldus ruïneerde deze oorspronkelijke leugenaar zijn eigen volmaaktheid. Van toen af werd hij Satan genoemd, wat „tegenstander” betekent, en Duivel, wat „lasteraar” betekent. God vernietigde hem niet op het tijdstip van zijn opstand maar liet hem met een bedoeling in leven. Hij is echter ter dood veroordeeld, en op Gods bestemde tijd zal dat oordeel voltrokken worden. — Rom. 16:20.
We kunnen Gods behandeling van Satan de Duivel illustreren met zijn handelen jegens Farao, de heerser van het oude Egypte. Deze speciale Farao had de Hebreeën aan wrede slavernij in Egypte onderworpen. En hun benauwende omstandigheden brachten Jehovah God ertoe Mozes naar Farao te zenden met de boodschap Israël te laten gaan. God kende Farao’s houding. Hij zei: „Ik, ja ik, weet heel goed dat de koning van Egypte u geen toestemming zal geven om te gaan behalve door een sterke hand. En ik zal mijn hand moeten uitstrekken en Egypte moeten slaan met al mijn wonderdaden, die ik in het midden ervan zal doen; en daarna zal hij u heenzenden.” — Ex. 3:19, 20.
Later vertelde Jehovah Mozes: „Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan” (Ex. 4:21, Statenvertaling). Dit betekent niet dat God boosaardige gevoelens in Farao’s hart bracht. De Nieuwe-Wereldvertaling luidt: „Ik zal zijn hart verstokt laten worden.” Voorlopig greep God niet in, maar liet hem zijn noodlottige weg tot het bittere einde vervolgen.
Dus Jehovah liet Farao niet tegen diens eigen wil in handelen. Farao had zijn hart erop gezet Israël in slavernij te houden. God betoonde in feite vriendelijkheid aan Farao door op diens verzoek plaag na plaag van Egypte weg te nemen. Maar Gods verdraagzaamheid ten aanzien van Farao stelde deze heerser enkel in de gelegenheid kleur te bekennen en zijn eigenlijke onbuigzame aard te tonen. God zei tot Farao: „Hiertoe juist heb ik u laten bestaan [of: „heb ik u bewaard”], om u mijn kracht te tonen en ten einde mijn naam over de gehele aarde te laten bekendmaken” (Ex. 9:16). Hierbij komt nog dat Jehovah bewees superieur aan de goden van Egypte te zijn (Ex. 12:12). Met als resultaat dat vele Egyptenaren zich met Israël verenigden in de aanbidding van de ware God Jehovah. — Ex. 12:37, 38.
Dus God schept geen verdorven zaken of personen. Noch verleidt hij iemand ertoe kwaad te doen. Het is zoals Jezus’ halfbroer Jakobus zei: „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort” (Jak. 1:14, 15). De engelenzoon die Satan werd, liet zich daarom door zijn eigen zelfzuchtige verlangen tot goddeloosheid verlokken. We kunnen uit dit voorbeeld zien dat we slechte verlangens die bij ons opkomen, of die ons voorgelegd worden, onmiddellijk van ons af dienen te zetten. De koestering van een verlangen voedt het, en het zal vruchtbaar worden en zonde voortbrengen, tot ons eigen verdriet.