Een oordeel zonder barmhartigheid
1. (a) Wat is de eerste overweging van een rechtvaardige rechter, maar waarnaar zal hij ook uitzien voordat hij een oordeel velt? (b) Welke factoren zouden een basis voor barmhartigheid kunnen vormen?
WANNEER een rechtvaardige rechter een bepaalde zaak in behandeling neemt, is zijn eerste overweging dat hij recht moet laten geschieden. Ook al blijkt de verdachte echter schuldig te zijn, dan zal zo’n rechter toch altijd naar een gelegenheid uitzien om barmhartigheid te oefenen, om de straf die de schuldige wordt opgelegd, te verlichten, zodat hij genade voor recht laat gelden. Er moet echter een basis voor barmhartigheid bestaan. Zo’n basis zou gelegen kunnen zijn in het feit dat iemand niet met een boosaardige of weloverwogen beweegreden te werk is gegaan. Er zouden ook verzachtende omstandigheden kunnen bestaan; misschien wordt de persoon wel door een slechte achtergrond gehandicapt, of misschien is hij plotseling of op een ongewone wijze tot woede geprikkeld; het is misschien de eerste overtreding die hij heeft begaan, zodat hij er geen gewoonte van heeft gemaakt. Ten slotte kan een berouwvolle houding in erkenning van het aangerichte kwaad en een sterk verlangen dit zo veel mogelijk goed te maken en een dergelijke verkeerde handelwijze in de toekomst voorgoed te vermijden, de rechter de verlangde basis voor het verlichten van de straf schenken.
2. Wanneer zou een rechter geen barmhartigheid voor recht kunnen laten gelden, en waarom niet?
2 Wanneer een grondig onderzoek aan de andere kant onthult dat er geen basis bestaat op grond waarvan er barmhartigheid geschonken kan worden, maar de persoon veeleer boosaardig, onberouwvol en een weloverwogen beoefenaar van een verdorven handelwijze blijkt te zijn, zou de rechter zeer nalatig zijn wanneer hij zou verzuimen hem de volledige straf van de wet op te leggen. Het is niet alleen zo dat er dan geen recht geschiedt, maar wanneer zo iemand barmhartigheid zou worden geschonken of het kwaad nog verder door de vingers wordt gezien, zou men in twijfel gaan trekken of de rechter wel bekwaam is voor zijn ambt, zouden ordelievende personen aan gevaar worden blootgesteld en zou het vertrouwen dat anderen in de wet van het land stellen, worden verzwakt. Hij zou in volledige mate recht moeten laten gelden, zonder hierbij barmhartigheid of genade te tonen.
3. (a) Waar in de bijbel treffen wij een verslag aan van een zonder barmhartigheid uitgesproken oordeel? (b) Waarom velde de barmhartige Jehovah zo’n oordeel, en wat doet hij via hoofdstuk 47 van Jesaja’s profetie?
3 Er bestaat een verslag van een zonder barmhartigheid uitgesproken oordeel dat door de Allerhoogste Rechter van het universum is geveld. Het wordt in de bijbel aangetroffen, en wel in hoofdstuk 47 van het boek Jesaja. Men zou kunnen vragen: Hoe is zo’n oordeel mogelijk van de zijde van de God die zich zelf aan Mozes bekendmaakte als „Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, traag tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, die liefderijke goedheid bewaart voor duizenden, die dwaling en overtreding en zonde vergeeft”? (Ex. 34:6, 7, NW) Omdat de misdadigster in dit geval, de oude stad Babylon, door en door boosaardig was, zelf geen barmhartigheid kende en in het geheel geen gunst verdiende. Zoals iedere rechter van een hooggerechtshof zijn beslissing optekent en deze met argumenten ondersteunt, zodat hij er redenen voor verschaft, heeft Jehovah dit door bemiddeling van zijn profeet Jesaja gedaan.
4. Waaraan zult u goed doen, wanneer u deze profetie beschouwt?
4 Degene die dit zevenenveertigste hoofdstuk van Jesaja leest, zal er goed aan doen in verband met deze beschouwing tevens het achttiende hoofdstuk van Openbaring te lezen, waar een soortgelijk oordeel wordt beschreven; alleen zal dit oordeel meer indruk op ons maken, omdat het over de hedendaagse valse religie, die haar oorsprong vindt in het Babylon uit de oudheid, wordt geveld.
VAN TEVOREN GEGEVEN WAARSCHUWING EEN GUNST
5. (a) Wanneer werd Jesaja’s profetie opgetekend? (b) Hoe kwam het dat Jehovah dit oordeel reeds uitsprak voordat Babylon de wereldheerschappij uitoefende — gedurende welke tijd ze zijn volk gevangen nam — en waarom deed hij dit?
5 Alhoewel Jesaja de profetie op Jehovah’s bevel optekende toen Assyrië ruim honderd jaar voordat Babylon de wereldheerschappij verwierf, als de Tweede Wereldmacht van de bijbelse geschiedenis regeerde, had God beslist recht van spreken, omdat de stad Babylon er reeds blijk van had gegeven op onverzoenlijke wijze tegen God gekant te zijn. Dit was al zo geweest sinds ze ten tijde van Nimrod was begonnen. Dat het oordeel van tevoren werd uitgesproken, was in werkelijkheid een gunst, want iedereen in Babylon die een andere handelwijze aan de dag wilde leggen, kon acht slaan op de profetie en haar onbarmhartige oordeel ontvlieden. De oren van de Chaldeeën die de profetie hoorden of lazen, moeten getuit hebben, want zij konden Jehovah horen zeggen, alsof zijn volk reeds in Babylon in ballingschap verkeerde:
6. Waarom zouden de eerste drie verzen van deze profetie de oren van de Chaldeeën die dit hoorden, doen tuiten?
6 „Daal af, en zet u neer in het stof, jonkvrouw, dochter van Babel. Zet u neer ter aarde, zonder zetel, dochter der Chaldeeën, want men zal u niet langer verwekelijkt en verwend noemen. Neem den handmolen en maal meel, licht uw sluier op, neem de slip op, ontbloot de dij, doorwaad rivieren. Uw schaamte worde ontbloot, uw schande ook gezien. Ik zal wraak nemen en niemand sparen.” — Jes. 47:1-3.
7. (a) Waarom wordt Babylon de „dochter der Chaldeeën” genoemd, en in welk opzicht is ze een „jonkvrouw” of maagd? (b) Hoe zou Babylon ’ter aarde neerzitten’ en ’meel malen’? (c) Waarom zou ze ’de slip moeten opnemen’ en ’de dij moeten ontbloten’, waardoor haar naaktheid werd gezien? (d) Wie zou Jehovah niet „sparen”?
7 Ja, gij die op de troon hebt gezeten en over de koninkrijken hebt geregeerd, gij „dochter”, hoofdstad van Babylonië, belangrijkste stad van het land van de Chaldeeën, kom nu van die zetel af en zet u neer in het stof, net zoals gij dit Juda’s hoofdstad, de „dochter van Sion”, Jeruzalem, in 607 v.G.T.a hebt laten doen. Ge hebt u in uw hoge en machtige positie te goed gevoeld om iemand anders te dienen, ja, ge waart er te verwekelijkt of teer en te verwend voor. Alhoewel uw religie al uw jonge huwbare vrouwen in de immorele aanbidding van Venus van hun maagdelijkheid heeft beroofd, beschouwt ge u zelf in politiek opzicht als een maagd, omdat ge sinds de dagen dat ge de Derde Wereldmacht zijt geworden, nooit door buitenlandse veroveraars zijt gegrepen en verkracht. Nu zijt ge echter een gevangene, een slavin geworden, en waar is nu uw week- of teerheid en uw verwendheid? Haal de handmolen te voorschijn en maak u gereed om moeizaam meel voor uw meesters te malen. Doe uw sluier af. Neem de slip op van uw ruim vallende koninklijke kleed, ontbloot uw been tot aan de heup en frommel uw rokken tussen uw benen als ge barrevoets als gevangene door de rivieren waadt waardoor uw veroveraars u sleuren. Uw naaktheid en schaamte dienen voor allen ontbloot te worden en uw schande, wegens uw verdorvenheid tegen de naties en vooral tegen Gods stad Jeruzalem, met haar tempel van Jehovah, dient door iedereen gezien te worden. Verwacht geen hulp van buitenstaanders, want ik zal erop toezien dat er wraak wordt genomen en zal iedereen terechtstellen die u te hulp probeert te komen.
8. Op welke wijze onderbreekt Gods volk Jehovah’s oordeelvelling hier, en waarom?
8 Wat is Jehovah’s volk verrukt over deze wraak, want Jehovah bereidt hier de weg voor hun terugkoop, ja, Kores de Grote zou hiervoor gebruikt worden en in ruil zou Kores’ dynastie het land Egypte als loskoopprijs ontvangen. Zij zijn zo verrukt dat zij Jehovah hier in zijn oordeelvelling onderbreken en zeggen: „Er is Iemand die ons terugkoopt. Jehovah der legerscharen is zijn naam, de Heilige van Israël” (Jes. 47:4, NW). Terwijl Jehovah deze uiting van dankbaarheid van de zijde van zijn volk goedgunstig toestaat, gaat hij voort met te zeggen:
WAAROM GEEN BARMHARTIGHEID
9. Welke positie zou Babylon binnenkort innemen, en wat zou ze niet meer genoemd worden?
9 „Zet u zwijgend neer en ga in de duisternis, gij dochter der Chaldeeën, want men zal u niet langer gebiedster der koninkrijken noemen. Ik ben tegen mijn volk toornig geweest. Ik heb mijn erfdeel ontwijd en het in uw macht gegeven; gij hebt het geen barmhartigheid bewezen; op den grijsaard hebt gij ook uw juk zwaar doen drukken. En gij zeidet: Ik blijf eeuwig gebiedster, terwijl gij deze dingen niet ter harte naamt noch aan den afloop daarvan dacht.” — Jes. 47:5-7.
10. (a) Alleen om welke reden was Babylon in staat geweest het land Juda onder de voet te lopen en te ontvolken? (b) Hoe handelde Babylon met Gods volk toen het zich in haar macht bevond, en waarom? (c) Welk beginsel moet Jehovah derhalve op haar van toepassing brengen?
10 Ja, Babylon, ge denkt misschien dat ge in de ogen van de heidense naties een heldere, schijnende ster zijt, en misschien is uw stad, ten gevolge van het feit dat uw inwoners hebben geleerd hoe zij uit de grond van Mesopotamië petroleum kunnen boren, ook wel letterlijk goed verlicht. Nu is er echter alleen maar duisternis om u heen. Uw licht is uitgegaan en in plaats dat er naar u wordt opgezien als de gebiedster van koninkrijken, zullen anderen u nu zeggen wat ge dient te doen. Dat er zo’n zwaar oordeel over u wordt geveld, komt omdat ik mijn volk in uw hand heb overgeleverd; wegens de zonden die het tegen mij heeft bedreven, heb ik het zonder prijs aan u verkocht. In plaats van dit feit te erkennen en mijn naam en het volk waarop mijn naam rustte, te respecteren, hebt ge u ingespannen om uw verdorvenheid en boosaardigheid zoveel mogelijk ten toon te spreiden ten einde uw goden te verhogen en mijn naam te vernederen. Zelfs de oude en zwakkere gevangenen hebt ge lasten opgelegd die zij niet konden dragen; de lasten die de jongere en sterkere gevangenen moesten dragen, waren zelfs nog zwaarder! In plaats dat ge besefte dat Israël mijn zoon, mijn eerstgeborene was, in plaats dat ge bereid waart om alleen maar tijdelijk als een instrument voor het toedienen van streng onderricht door mij gebruikt te worden en mijn volk op de door mij vastgestelde tijd te laten gaan, bleeft gij zeggen: ’Nu het zich in mijn macht bevindt, zal ik er voorgoed de gebiedster over zijn en ook over de andere naties.’ Gij hebt vergeten gerechtigheid en barmhartigheid te oefenen. Gij hebt uw hart verhard en gemeend dat uw onderdrukkende heerschappij zonder einde of afloop zou zijn. O, ik weet nu reeds bij voorbaat dat ge deze van tevoren gegeven waarschuwing naast u zult neerleggen. Wegens uw hardvochtigheid is het beginsel „wie geen barmhartigheid beoefent, zal zijn oordeel hebben zonder barmhartigheid” (Jak. 2:13, NW) beslist op u van toepassing.
11. (a) Welke twee dingen zouden Babylon plotseling overkomen, en wat zegt ze desondanks over zich zelf? (b) Welk vergelijkende commentaar kan er worden gegeven op haar grootspraak: „Ik ben”?
11 „Nu dan, hoor dit, wellustige, die zo onbezorgd woont; die bij uzelf zegt: Ik ben het en niemand anders; ik zal niet als weduwe neerzitten en geen beroving van kinderen kennen. Maar deze beide zullen u overkomen, plotseling, op één dag: beroving van kinderen en weduwschap; in vollen omvang zullen zij u overkomen, ondanks uw vele toverijen en zeer krachtige bezweringen. Gij vertrouwdet op uw boosheid; gij zeidet: Niemand ziet mij. Uw wijsheid en uw kennis zijn het, die u verleid hebben, zodat gij bij uzelf zeidet: Ik ben [het] en niemand anders.b Maar u overkomt een onheil, dat gij niet weet te bezweren; u overvalt een verderf, dat gij niet vermoogt te verzoenen; u overkomt plotseling een verwoesting, waarvan gij geen vermoeden hadt.” — Jes. 47:8-11.
12. (a) Waarop beroemt Babylon zich zelf, en in wie stelt ze haar vertrouwen? (b) Hoe zal ze weduwe worden en van kinderen worden beroofd?
12 O Babylon, ik weet heel goed dat ge u zó veilig en zeker voelt dat ge meent u volledig in dronken uitspattingen tegen mijn volk en naam te kunnen uitleven. Ge vertrouwt erop dat ge oppermachtig zijt en dat er op aarde niemand is als gij of die uw positie kan wegnemen. Ge meent nu dat ge een zeker wonende en voorspoedige „vrouw” met een echtgenoot zijt en dat ge met Nabonedos als uw eerste heerser en Belsazar als de tweede heerser op de troon nooit van de bij Nebukadnezar begonnen Semitische dynastie beroofd zult worden. Ge beseft echter niet half hoe plotseling ge dit alles zult verliezen wanneer de Meden en de Perzen uw legers verslaan en gij een weduwe wordt die van velen van haar kinderen wordt beroofd en ze uiteindelijk allemaal zal verliezen. Ja, na verloop van tijd zal uw gehele bevolking verdwijnen, zodat de straf voor uw zonden dan in volle omvang over u komt.
13. (a) Waardoor wordt Babylon misleid en ertoe gebracht in zo’n ernstige mate tegen God te zondigen? (b) Waarom heeft Babylons religie haar een váls gevoel van veiligheid geschonken?
13 Waarom is het moederschap echter voortaan voor u uitgesloten? Waarom deze volledige verwoesting? Omdat ge een tovenares zijt. Tovenaars zijn onder mijn volk verboden. Zij dienen ter dood gebracht te worden. Gij hebt echter in ongebreidelde mate toverij beoefend. De bezweringen van uw priesters, hun onverstaanbare brabbeltaal, waardoor uw slachtoffers worden verlamd en gebonden, zijn puur demonisme. Ik heb zelfs de Assyrische hoofdstad, Ninevé, die de „Meesteres in toverkunsten” werd genoemd, afgesneden; hoeveel te meer zal dit met u gebeuren. Gij vertrouwt op uw duivelse religie en op uw gewapende macht. Wanneer gij uw goden aanbidt, denkt ge dat er geen anderen zijn die u kunnen zien of oordelen. Ja, alhoewel gij door uw priesterschap en de vele kleitabletten in uw bibliotheken veel kennis van deze wereld hebt verworven, hebben deze u op een dwaalspoor geleid, zodat ge uw vertrouwen alleen maar hebt gesteld in iets wat u in gevangenschap zal voeren en in het verderf zal storten. Ze hebben u ertoe gebracht te geloven dat als gevolg van uw kennis, wetenschap en macht niemand anders uw mededinger kan zijn of u als wereldmacht kan opvolgen. Wat een valse zekerheid! Welnu, uw goden zijn niets, geheel en al machteloos om u te vrijwaren voor het onheil dat over u zal komen, een rampspoed zoals in uw afgelopen geschiedenis nog nooit is voorgekomen.
OUDERDOM VAN RELIGIE GEEN BESCHERMING
14. Welke vraag rijst er met het oog op de ouderdom van Babylons religie?
14 Zou zoiets echter met u kunnen gebeuren, een grote religie die sinds de dagen van haar stichter, Nimrod, reeds meer dan 1500 jaar heeft bestaan en die haar invloed op alle naties van de aarde heeft laten gelden? Het is zelfs zo dat vele naties u als het religieuze centrum van de wereld beschouwen! Luister nu naar het besluit van mijn openlijke veroordeling:
15. Waarom zal ze de tegenspoed niet kunnen afwenden?
15 „Houdt maar aan met uw bezweringen en met de talrijke toverijen waarmede gij u van jongs af hebt afgetobd; misschien kunt gij iets bereiken, misschien jaagt gij schrik aan. Gij hebt u afgesloofd met uw vele plannen; laten nu opstaan en u redden, zij die den hemel indelen, die de sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u overkomen zal. Zie, zij zijn als stoppelen, die het vuur verbrandt, zij kunnen hun leven niet redden uit de macht der vlammen; het is geen kolengloed om zich te warmen, geen vuur om daarbij te zitten. Dat hebt gij nu aan hen om wie gij u hebt afgetobd, met wie gij van jongs af handel hebt gedreven; ieder van hen dwaalt zijn eigen kant uit, zonder dat iemand u redt.” — Jes. 47:12-15.
16. (a) Tot welke handelwijze in het belang van haar eigen redding nodigt Jehovah Babylon uitdagend uit? (b) Wie was de stichter van Babylon? (c) Welke raad heeft Babylon verworpen, maar tot welke raadgevers heeft ze zich gewend? (d) Waarop baseren haar raadgevers hun voorspellingen? (e) Wat voor onaangename verrassing staat deze raadgevers te wachten?
16 O Babylon, nu zal moeten blijken of datgene wat ge hebt opgebouwd en waar ge eeuwenlang uw vertrouwen in hebt gesteld, deugdelijk is. Sinds de dagen van uw goddeloze stichter Nimrod hebt ge uw toverijen beoefend en vermenigvuldigd. Laat ons, nu uw wereldmacht wordt bedreigd, echter eens zien of ge de Meden en Perzen die tegen u optrekken met uw toverijen schrik kunt aanjagen, zodat zij hun opmars staken. Ge hebt de raad van Jehovah in de wind geslagen en u afgemat om naar uw wereldwijze mannen te luisteren, vooral naar uw astrologen, die vanaf de top van de aan uw god Mardoek gewijde Toren van Babel de hemel bestuderen. In plaats dat zij u ertoe hebben gebracht Jehovah God, de Bron van wijsheid te aanbidden, hebben zij u tot de aanbidding van de hemelen, de geschapen dingen in plaats van de Schepper ervan, gekeerd. Laten degenen die aan de posities en bewegingen van de sterren een profetische betekenis trachten te hechten, maar voorspellingen uiten die u erbij kunnen helpen gered te worden. Hoe staat het eigenlijk met degenen die bij elke nieuwe maan voorspellingen doen? Kunnen zij u vertellen hoe onheil te vermijden en wat op bepaalde dagen te doen om succesvol te zijn? Zie! Zij hebben totaal geen nut en zij zullen zelf onaangenaam worden verrast. In plaats dat zij de Meden en Perzen schrik aanjagen, zullen zij als stoppelen zijn in de vernietigende vlammen van de rampspoed die u, Babylon, zal treffen. Ja, dit vuur dat over u zal komen, zal niet slechts een aangenaam kolenvuurtje of komfoor zijn waarvoor men in gerieflijke houding kan zitten om zich knus te warmen, maar het zal een vuur zijn dat wortel en tak van u zal verteren.
17. (a) Zou Babylon een afvallige organisatie genoemd kunnen worden, of wat dan wel? (b) Zouden de tovenaars, wanneer hun voorzeggingen en bezweringen zonder uitwerking bleken te zijn, Babylon trouw blijven, of wat zouden zij doen?
17 Ge verdient geen consideratie, Babylon, want van het allereerste begin af zijt ge niet mijn dienares geweest. Ge zijt geen afvallige organisatie, want ge zijt nooit in het bezit geweest van de waarheid. Van het begin af zijt ge demonisch geweest, de zichtbare organisatie van de Duivel. Ten tijde van uw rampspoed zullen uw tempels, uw afgoden en uw ziggurats in het geheel niet baten en zelfs uw tovenaars, met hun bezweringen en onverstaanbare gebrabbel, zullen wanneer zij zien dat deze geen nut blijken te hebben, u in werkelijkheid in de steek laten en naar een gebied dwalen waar zij het veiligst menen te zijn. Wat zijt ge een troosteloos eenzame weduwe, zonder iemand die u te hulp zal komen!
HET HEDENDAAGSE BABYLON EVENEENS DEMONISCH
18. (a) Wat zijn enkele van de manieren waarop Babylonische valse religie thans invloed uitoefent op de mensen en zelfs op de christenheid? (b) Wat zal de eerlijke lezer van Jesaja hoofdstuk 47 en van Openbaring hoofdstuk 18 doen, en welke beloning zal hij hiervoor ontvangen?
18 Handelde Jehovah niet rechtvaardig toen hij dit oordeel zonder barmhartigheid over het onbarmhartige Babylon uitsprak en toen hij dit voltrok ten einde Babylon in een volledige woestenij te veranderen, zoals in de huidige tijd nog steeds het geval is? Wat valt er dan over de Babylonische religie in deze tijd te zeggen? Astrologie wordt in deze tijd meer dan ooit beoefend om staatslieden, politici, zakenlieden en zelfs particulieren in hun persoonlijke problemen leiding te geven. De tijdschriftenkiosken worden steeds meer overstroomd met deze boeken, waarvan de schrijvers aanmatigend beweren op grond van de bewegingen van de hemellichamen raad te kunnen geven. Honderden zogenaamde christenen zien aldus naar de demonen op in plaats van naar Gods Woord, waarin deze praktijk wordt veroordeeld. Zij volgen dezelfde valse leiding die door dezelfde uit Babylon stammende valse religie wordt gegeven, en deze praktijk wordt thans niet alleen door de heidense religies goedgekeurd, maar ook door de geestelijken van de christenheid, die bovendien nog vele andere Babylonische praktijken volgen. Het oordeel dat Jehovah over het hedendaagse Babylon de Grote zal voltrekken, zal derhalve niet door barmhartigheid worden verzacht. Indien de lezer het verslag in Jesaja 47 met Openbaring 18 heeft vergeleken en indien hij van de Oppermachtige Rechter gunst of barmhartigheid wenst te ontvangen, zal hij een dergelijke valse religie snel verlaten. Hij zal niet langer de raad inwinnen van Gods vijand, Satan de Duivel, en diens demonische organisatie. Hij zal barmhartigheid zoeken door meer over de God van barmhartigheid te vernemen, zoals dit in zijn Woord de bijbel tot uitdrukking wordt gebracht, en door hem te dienen. Alleen dan zal hij de vernietigende vlammen ontvlieden die het hedendaagse Babylon zullen verteren. — Openb. 17:16-18, NW; Jes. 8:19, 20; Openb. 22:15, NW.
„Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid.” — Jes. 9:5, 6 6, 7.
[Voetnoten]
a Zie Ontwaakt! van 8 augustus 1965, blz. 16.
b „Ik ben.” Evenals in 47 vers 8 vormt deze uitdrukking geen vertaling van het Hebreeuwse werkwoord Ehyéh, het Hebreeuwse woord dat Jehovah God in Exodus 3:14 gebruikte, maar wordt eenvoudig het Hebreeuwse voornaamwoord Aní, dat ik betekent, met het werkwoord zijn, bedoeld. In de Griekse Septuaginta-vertaling van de Hebreeuwse Geschriften wordt echter de uitdrukking Egó eimi gebruikt, dezelfde uitdrukking die Jezus Christus in de Griekse tekst van Johannes 8:58 (NW) bezigde en die vele trinitariërs in het Engels met „Ik ben” vertalen.