Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • Opzieners in Christus’ rechterhand
    De Wachttoren 1958 | 1 april
    • u laten onderwijzen in een kostbare gemeenschap met hem? Indien dit zo is, zult u zijn opziener over uw gemeente ontvangen. Uw opziener, de engel der gemeente, de „ster” in Christus’ rechterhand, is bereid en verlangend de deur te openen. Hij heeft ze geopend opdat Christus er kan binnengaan om feest te vieren met hen die berouw hebben. Laodiceeërs, geeft u er allen blijk van dat u niet uit zijn mond zijt gespuwd maar nog steeds leden van zijn gemeente zijt door voor studie en dienst naar alle gemeentevergaderingen te komen, want Jezus heeft beloofd dat hij op een geestelijke maaltijd aanwezig zal zijn ook al zijn er slechts twee of drie vol waardering in zijn naam bijeengekomen. De „andere schapen” laten Christus binnen, zodat hij in het komende oordeel tot hen zal zeggen: „Ik was een vreemdeling en gij hebt mij gastvrij ontvangen” (Matth. 25:35). Deze gastvrije houding betekent leven!

      38. Wat moeten wij nu overwinnen, en welke beloning zal de overwinnaars gegeven worden?

      38 Laten wij allen gewaarschuwd zijn door de terechtwijzing welke aan de Laodiceeërs werd gegeven. Wij moeten het materialisme dezer wereld in deze „tijd van het einde” overwinnen. Aan een ieder die overwint, belooft Christus, die door de geest Gods spreekt, een verheven beloning: aan zijn gezalfde volgelingen een troon, niet van enig koninkrijk dezer wereld, maar met hem aan de rechterhand van zijn Vader in de hemel. Aan de overwinnende „andere schapen” belooft hij een positie vóór zijn troon, een positie waarin zij liefderijke gunst genieten op de „nieuwe aarde” van Gods nieuwe wereld der rechtvaardigheid.

      39. Wat dienen gemeenten en hun „sterren” daarom te doen, en wat zullen wij Christus bidden om aan hen te geven?

      39 Opzieners, blijft dan schijnen, als „sterren” in Christus’ rechterhand, terwijl u als zijn engelen voor de gemeenten optreedt. Gemeenten, blijft eveneens schijnen als lampestandaarden die hij op hun plaats laat staan. Moge hij u zijn zorgzame aandacht en bescherming schenken opdat u altijd licht moogt uitstralen om allen die voor eeuwig gered zullen worden, te verlichten.

  • Vragen van lezers
    De Wachttoren 1958 | 1 april
    • Vragen van lezers

      ● Op sommige plaatsen in de Griekse Geschriften worden mensen „goed” genoemd. Een jonge man echter die Jezus „goed” noemt, wordt terechtgewezen en er wordt hem verteld dat er buiten God niemand goed is. Hoe valt dit met elkaar te rijmen? — T.C., Pennsylvanië.

      Jezus zegt dat Jehovah ’zijn zon over goddelozen en goeden doet opgaan.’ Over Barnabas zegt het verslag, „hij was een goed man.” Jonge christelijke vrouwen werd de opdracht gegeven „goed” te zijn. Tegen huisknechten werd gezegd in onderworpenheid aan hun eigenaars te zijn, „niet alleen aan de goeden en aan de redelijken, maar eveneens aan hen die moeilijk te behagen zijn” (Matth. 5:15; Hand. 11:29; Titus 2:5; 1 Petr. 2:18). Zie voor meer voorbeelden Mattheüs 12:35; 20:15; 22:10; 25:21, 23; Lukas 6:45; 19:17; 23:50. In al deze gevallen is het Griekse woord voor „goed” agathós. Dit zelfde woord werd gebruikt in het verslag over de jonge regeerder die Jezus vroeg: „Goede Leraar, door wat te doen zal ik het eeuwige leven beërven?” Jezus zei tot hem: „Waarom noemt gij mij goed? Niemand is goed, behalve één, God.” — Mark. 10:17, 18; Luk. 18:18, 19.

      Als onvolmaakte mensen „goed” genoemd konden worden kon Jezus dit zeker. Hij maakte bovendien geen bezwaar tegen de betiteling „leraar” (Joh. 13:13). Waarom gaf hij deze jongeman dan bovenstaand antwoord? Het schijnt dat de joodse rabbi’s deze titel gaarne bezigden en dit zou Jezus’ woorden begrijpelijk maken. Toen deze regeerder zich aldus tot hem richtte gaf hij hiermee te kennen dat hij hem met de rabbi’s over één kam scheerde. Jezus wilde absoluut geen rabbijnse titels, en door deze terechtwijzing liet hij zien dat het onjuist was dergelijke titels te gebruiken (Job 32:21, 22; Matth. 23:7-10). Christus had er volgens zijn eigen woorden geen bezwaar tegen op een juiste wijze als leraar, meester, of leider betiteld te worden, maar als dit ontaardde in de vleiende toon waarin men gewoonlijk de rabbi’s aansprak maakte hij hiertegen bezwaar. Hij trachtte de zaak goed duidelijk te

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen