„Voed mijn kleine schapen”
1, 2. Hoe werd duidelijk bewezen dat Jezus was opgewekt, ten einde Petrus en de andere getrouwe apostelen te leiden?
DE MEESTER leefde. Daar stond de grote Prediker van Jehovah’s koninkrijk, Christus Jezus, aan de oever van het meer. Hij had reeds een vuur aangelegd en daarboven bakte hij vis; ook was er brood zodat de discipelen hun vasten konden verbreken. Petrus, zoals gewoonlijk impulsief, had zijn kleren aangetrokken (want hij was naakt), was uit de boot gesprongen en naar de oever gezwommen. De anderen waren hem in een kleine boot gevolgd. Jezus sprak net zo tot hen als voor zijn opstanding. Hij zei tot die hongerige discipelen: „Komt, ontbijt.” Geen had de moed noch behoefde hem te vragen: „Wie zijt gij?” Zij beseften dat het hun Meester was.
2 „Jezus kwam, nam het brood en reikte het hun toe, en evenzo de vis.” Vóór deze verschijning na zijn opstanding had Christus Jezus zich nog aan zes anderen getoond; namelijk, eerst aan Maria Magdalena, vervolgens aan een groepje vrouwen, aan de twee op de weg naar Emmaus, en ook aan Petrus. Johannes bericht: „Dit nu was de derde maal dat Jezus nadat hij uit de doden was opgewekt [in het bijzonder] aan de discipelen [aan de bijeenvergaderde apostelen] verscheen.” Houd in gedachten dat hoewel ’de deuren van de plaats waar de discipelen verbleven, uit vrees voor de joden op slot waren, Jezus in hun midden kwam’; ook „waren zijn discipelen wederom binnenshuis, en Thomas was bij hen. Jezus kwam, ofschoon de deuren op slot waren, en hij stond in hun midden” (Joh. 21:12-14; 20:19, 26, NW). Er waren nu dus overvloedige bewijzen voorhanden dat de Loskoper der mensheid wederom levend was!
3, 4. (a) Hoe en waarom vertelde Jezus zijn discipelen voor zijn dood dat zij verstrooid zonden worden? (b) Waar en hoe gaf Jezus na zijn opstanding in het bijzonder aan welke zeven discipelen van levensbelang zijnde onderwijzingen?
3 Johannes, die een levendige beschrijving van dit ontbijttafereel gaf, vermeldt eveneens het gesprek tussen Jezus en Petrus, dat diepe indruk op Petrus maakte en onuitwisbaar in zijn geest werd gegrift. Jezus spreekt nu rechtstreeks tot Simon Petrus: „’Simon, zoon van Johannes, hebt gij mij meer lief dan dezen?’ Hij zeide tot hem: ’Ja, Meester, gij weet dat ik genegenheid voor u heb.’” Toen Jezus deze vraag voor de eerste maal stelde, heeft hij wellicht in gedachten gehad wat hij voordien tot zijn discipelen had gezegd en wat Petrus daarop had geantwoord. Dit reeds eerder gevoerde gesprek wordt door Markus bericht: „Jezus zeide tot hen: ’Gij zult allen struikelen, want er staat geschreven „Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.” Nadat ik echter ben opgewekt, zal ik u voorgaan Galilea in.’ Doch Petrus zeide tot hem: ’Ook al zouden alle anderen struikelen, ik toch niet.’” Iedereen die echter sindsdien het verslag over Christus’ leven heeft gelezen, weet hoe Petrus hem drie maal heeft verloochend, en hoe waar Jezus’ woorden waren toen hij voorzeide: „Vandaag nog, ja, deze nacht nog, zult gij, ja gij, voordat een haan twee maal heeft gekraaid mij drie maal verloochend hebben.” Toen had Petrus echter zeer nadrukkelijk geantwoord: „Verloochenen zal ik u zeker niet, al moest ik met u sterven.” Waarop alle andere discipelen dit eveneens hadden gezegd. — Mark. 14:27-31, NW.
4 Jezus was een wonderbaarlijke leraar. Door gebruik te maken van illustraties grifte hij onuitwisbaar in de geest van zijn luisteraars wat hij hen wilde laten begrijpen en in hun hart laten opnemen. Terwijl Jezus dus aan de oever van het meer ontbeet en deze drie verloocheningen van Petrus in gedachten had, bleef hij rechtstreeks tot Petrus spreken en vroeg hem ten tweede male: „Simon, zoon van Johannes, hebt gij mij lief” Petrus gaf ten antwoord: „Ja, Meester, gij weet dat ik genegenheid voor u heb.” Jezus zei tot hem „Weid mijn kleine schapen.” Vervolgens vroeg Jezus (die nu het andere, door Petrus gebruikte woord genegenheid gebruikte) ten derde male: „Simon, zoon van Johannes, hebt gij genegenheid voor mij?” De diepbedroefde Petrus verklaarde nu hartstochtelijk: „Meester, gij weet alles, gij weet dat ik genegenheid voor u heb.” Waarop Jezus zei: „Voed mijn kleine schapen.” Duizend en een gedachten moeten er in Petrus geest zijn omgegaan toen Jezus zo tot hem sprak, hem enkele keren achtereen dezelfde vraag stelde en hem tot drie maal toe vertelde: ’Voed mijn lammeren; weid mijn kleine schapen; voed mijn kleine schapen’! Jehovah’s grootste Leraar wist dat wanneer hij kort daarna voorgoed naar de hemel zou opstijgen, de gehele verantwoording zou rusten op zijn volgelingen; dat zij de opzieners over zijn schapen zouden zijn; dat zij er op toe zouden moeten zien dat allen die in hem als Jehovah’s gezalfde Leider en in zijn nieuwe leer waren gaan geloven, geweid werden. Zou hij mannen hebben waarop hij kon vertrouwen — die zich er nooit van zouden afmaken? Hij vergewiste zich er terdege van dat deze Petrus zijn werk ijverig zou verrichten. Elk van de andere zes getrouwe discipelen die hier bij dit ontbijt aan de oever van het meer aanwezig waren, kreeg aldus doordat de meester Petrus als voorbeeld of „klankbord” gebruikte, eveneens onderricht. Ook in hun geest grifte Jezus op bekwame wijze dat zij er wel terdege persoonlijk verantwoordelijk voor waren dat zij hem zouden liefhebben en zijn schapen vol liefde zouden verzorgen en voeden. Door herhaling, door drie waarachtige getuigenissen of „getuigen,” legde Jezus dus de nadruk op het voeden en weiden van zijn schapen. — Joh. 21:15-17, NW.
’OP JUISTE WIJZE DE LEIDING HEBBEN’
5. Welke door Jehovah getroffen voorziening moeten wij thans erkennen om als gehoorzame christenen te leven, en waarom?
5 Alhoewel die indrukwekkend mooie morgen aan de kust van het meer van Galilea thans al meer dan 1900 jaar achter ons ligt, begrijpen getrouwe christenen toch heel duidelijk dat zij de daaruit te leren les scherp in hun gedachten dienen te houden. Ofschoon iedere dienstknecht die zich aan Jehovah God heeft opgedragen, persoonlijk de verantwoordelijkheid opgelegd heeft gekregen om het goede nieuws van Zijn koninkrijk te prediken, moeten zij toch ook allen stuk voor stuk erkennen dat al deze bekwame bedienaren van het evangelie in een groots geheel, de organisatie, verenigd zijn. Terecht zien zij allen thans duidelijk in dat zij zijn bijeengebracht in de gemeente, het over de gehele aarde bijeenvergaderde leger of de maatschappij van Jehovah’s nieuwe wereld! Zij zien inderdaad in dat Jehovah de voorziening heeft getroffen dat bekwame opzieners zijn toegerust om voor hun welzijn te zorgen en het toezicht te houden op hun in gehoorzaamheid aan de opdracht van Jehovah en Christus Jezus verrichte eensgezinde, ordelijke, steeds groter wordende en vreugdevolle activiteit.
6, 7. Wat wil het zeggen dat opzieners op juiste wijze toezicht moeten houden, en waarom moeten zij dit?
6 De voornaamste opziener in een plaatselijke gemeente van de Nieuwe-Wereldmaatschappij is de gemeentedienaar. Paulus, de getrouwe twaalfde apostel van het Lam, had ook voor deze dienaren een intense belangstelling, vandaar zijn aansporing: „Wie de leiding heeft, doe het werkelijk ernstig” (Rom. 12:8, NW). Aan Timotheüs en Titus schreef Paulus uitvoerige instructies betreffende opzieners en dienaren in een geestelijk ambt. Hij lichtte hen er over in hoe omzichtig zij dienden te wandelen. Vanzelfsprekend zouden de mannen die het langst in de waarheid en met Gods Woord vertrouwd waren, wegens hun hoedanigheden en getrouwheid de leiding in de gemeente hebben. Daarom gaf Paulus Timotheüs de raad: „Dat de oudere mannen die op juiste wijze de leiding hebben, een dubbele eer waardig gerekend worden, vooral hun die hard werken wat spreken en leren betreft” (1 Tim. 5:17, NW). Paulus zag duidelijk in dat de andere getrouwe apostelen die met Jezus hadden gewandeld en persoonlijk door Hem waren onderwezen, nauwlettend waren uitgekozen. Hij bemerkte dat het nodig was zeer selectief te werk te gaan wanneer er mannen op verantwoordelijke posities werden geplaatst. Het moesten mannen zijn die rijk waren in juiste werken — die zich inspanden voor de Koninkrijksdienst. Daarover bestond geen twijfel. Oudere of ervaren mannen zouden er dus bekwaam toe zijn op juiste wijze de leiding te nemen, daar zij alle andere godvruchtige personen zouden moeten toespreken en leren.
7 Uit veel schriftuurplaatsen in de bijbel blijkt dat ware christenen van huis tot huis dienen te gaan, dat zij de mensen nogmaals moeten bezoeken en hen thuis dienen te helpen bij een studie van de bijbel. Iedereen die beweert een oprechte volgeling van Christus te zijn, moet dus evenals het voorbeeld, de Leider, Jezus, kunnen onderwijzen. Er moeten onder al deze onderwijzers echter oudere of ervaren mannen zijn die in de juiste weg van Jehovah kunnen en zullen voorgaan, die de leiding op zich nemen en de minder ervaren bereidwilligen het juiste voorbeeld willen geven.
8. (a) Hoe zijn Jezus’ instructies aan Petrus over het voeden en weiden van de schapen des Meesters in deze tijd van toepassing? (b) Waarom is thans ijver een van de voornaamste hoedanigheden in elke bekwame opziener?
8 Onuitwisbaar stond de wijze raad welke Jezus Petrus bij dat gedenkwaardige ontbijt gaf, in diens geest gegrift. Jaren later schreef hij: „Daarom geef ik de oudere mannen onder u deze vermaning. . . . Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet . . . als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, doch als voorbeelden voor de kudde” (1 Petr. 5:1-3, NW). Ja, Petrus was eens een visser (Mark. 1:17; Matth. 4:18-20, NW). Nu was hij echter door Jezus’ geduldige en wonderbaarlijke opleiding niet slechts een ’visser van mensen’ geworden doch een waarachtige, op God gelijkende herder van zachtmoedige mensen — niet alleen om hen te ’vangen’ (zoals men vis vangt) maar veeleer om hen te verzorgen, te voeden en hen voortdurend op juiste wijze ter wille van Jehovah’s naam in de rechtvaardige en levenonderhoudende wegen van de Grote Herder te leiden (Ps. 23:3, NW). Petrus nu, had, evenals Christus’ andere getrouwe apostelen, als goede herder ervaring opgedaan in het verzorgen en voeden van Christus’ jonge lammeren en kleine schapen en had velen tot rijpheid gebracht. Daar Petrus nu een dagje ouder werd, gaf hij de oudere mannen raad opdat zij duidelijk zouden inzien dat zij er als ware herders verantwoordelijk voor waren goed op de kudde toe te zien en er een werkelijk voorbeeld voor te zijn. Thans dient een opziener meer dan ooit tevoren zeer ijverig te zijn, omdat Jehovah nu ook bijzonder ijvert voor de vooruitgang van zijn pasopgerichte koninkrijk onder Christus Jezus (Jes. 9:5, 6). Hij moet thans kunnen onderwijzen en anderen in de gemeente juist onderricht kunnen geven zodat zij stevig bevestigd zullen worden en getrouw en standvastig zullen blijven. Hij moet anderen op juiste wijze voorgaan en zelf vol vreugde in de voetstappen van Christus Jezus blijven treden.
„SCHENKT AANDACHT AAN U ZELF”
9. Hoe zijn de door Paulus aan opzieners gegeven instructies in deze tijd nuttig?
9 De ervaren opziener Paulus verzocht zijn medeopzieners dringend: „Schenkt aandacht aan u zelf en aan de gehele kudde, waarover de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht” (Hand. 20:28, NW). Wederom wordt er de nadruk op gelegd dat een opziener een herder moet zijn en in deze zeer verantwoordelijke positie ’mijn schapen voeden’ moet. Dit geldt thans niet alleen voor opzieners over één gemeente, maar ook hen die zijn aangesteld om vele gemeenten te bedienen. Volgens het jaarlijkse bericht van de wereldomvattende activiteit van Jehovah’s getuigen (zie de tabel van de afzonderlijke landen op de bladzijden 138-140) zijn zij in 16.240 gemeenten georganiseerd. Volgens de door het Genootschap getroffen regelingen hebben 1107 kringdienaren het toezicht op die gemeenten. 152 andere ervaren en opgeleide mannen, districtsdienaren, zien in de verschillende delen der wereld toe op de kringdienaren en gemeentedienaren. Deze aangestelde opzieners — bijkantoordienaren, zonedienaren, districtsdienaren, kringdienaren en gemeentedienaren — kunnen hun verantwoordelijkheden thans niet licht opvatten. — Ex. 18:25, 26; Deut. 1:9-15; Ef. 4:11-16, NW; Micha 5:1-4.
10, 11. Hoever strekt zich in deze tijd de verantwoordelijkheid uit voor het door Jezus aan Petrus beschreven herderlijke werk, en waarom?
10 Zulke opzieners dienen zich inderdaad in gedachten eens te verplaatsen naar de oever van het meer van Galilea, waar Petrus destijds met zijn vader viste en later met de volste aandacht naar Jezus’ woorden luisterde:
„Voed mijn jonge lammeren.”
„Weid mijn kleine schapen.”
„Voed mijn kleine schapen.”
Aldus legde Jezus Petrus, een van de door hem aangestelde opzieners, de volledige verantwoording op iets zeer noodzakelijks te doen. Golden deze woorden echter niet de andere zes uitgekozen „vissers van mensen,” de andere getrouwe apostelen, die hoorden welk belangrijke onderricht Petrus kreeg? Verwachtte Jezus dat zij hierna naar eigen verkiezing zouden handelen? Jezus’ antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over: „Blijf mij volgen.” — Joh. 21:22; 17:15-21; Hand. 1:6-8; Openb. 14:1-5, NW.
11 Naarmate het verenigde werk der apostelen groeide en er meer waarheidslievende en rechtvaardigheidsgezinde mensen werden bijeenvergaderd tot deze wonderbaarlijke, door Jehovah’s grootste Profeet Jezus ingestelde religie, waren er meer rijpe mannen nodig. Er moesten meer opzieners aangesteld worden. Thans, nu er zich tijdens het hoogtepunt van het oogstwerk 591.556 dienstknechten, die zich aan Jehovah God hebben opgedragen, met Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij verbonden hebben, is deze behoefte nog honderden malen groter. Deze dienstknechten in duizenden plaatselijke gemeenten zijn met hun bekwame opzieners en dienaren in een geestelijk ambt bijeenvergaderd om eensgezind Jehovah’s koninkrijk aan te kondigen, en Jehovah God exclusief te zijn toegewijd. Deze opzieners wordt op grond van wat zij doen een dubbele eer waardig gerekend. Terecht doen zij die in Jehovah’s organisatie „hard werken wat spreken en leren betreft,” wat zij moeten doen, namelijk ’mijn kleine schapen voeden.’ — Joh. 4:21-24; 1 Tim. 5:17, NW.
12. Waarom en hoe zou iemand op juiste wijze naar het ambt van een opziener kunnen streven?
12 Iedereen dient duidelijk in te zien dat hij wanneer hij ’een ambt van opziener tracht te verwerven, naar een juist soort van werk verlangt’ (1 Tim. 3:1, NW). Wanneer hij zulk een positie echter tracht te verwerven, dient hij zich er van te vergewissen of hij over de bekwaamheden beschikt om zich van de daarmee gepaard gaande verplichtingen te kunnen kwijten en om de volledige daarmee gepaard gaande verantwoording te dragen. Hij moet tot rijpheid groeien en dat kan in de organisatie van de Nieuwe-Wereldmaatschappij jaren duren. Wil men in aanmerking komen voor opziener, hetzij districts- of kringdienaar, hetzij een soortgelijk toezicht houdend ambt, dan dient men eerst als pionier of speciale pionier werkzaam te kunnen zijn, waarna men tot grotere verantwoordelijkheden in de kring- en districtsdienst kan voortgaan of waarschijnlijk de plichten op zich kan nemen van een bijkantoordienaar, die de Koninkrijksactiviteiten in een geheel land overziet.
VOORUITGANG IN KWALITEIT
13. Hoe hebben de speciale pioniers gedurende het afgelopen jaar geholpen bij het herderlijke werk?
13 Het hart van alle dienaren van God springt werkelijk op van vreugde wanneer zij zien welk een wonderbaarlijk werk er weer in een jaar tot stand is gebracht. Het bericht van Jehovah’s getuigen over het dienstjaar 1956 betreffende het aankondigen van het Koninkrijk is een van de prachtigste. Het Genootschap heeft ijverig getracht meer personen toe te voegen aan de rijen der speciale pioniers, om tezamen met de zendelingen in de geïsoleerde streken der aarde de behoeftigen te dienen en daar het goede nieuws van het opgerichte Koninkrijk te prediken. Er zijn er dat jaar 519 speciale pioniers bijgekomen zodat er thans 2637 werkzaam zijn in geïsoleerde gebieden, waar ze nieuwe gemeenten oprichten en het verantwoordelijke toezicht uitoefenen op een plaatselijk groepje. Enkele van deze speciale pioniers zijn wellicht wat jong in leeftijd, maar in verhouding tot de andere christenen in hun midden zijn zij oudere en ervaren mannen, die op juiste wijze de leiding kunnen geven; en deze nieuwe dienaren, die zich aan God hebben opgedragen zien dat deze speciale pioniers hard hebben gewerkt wat hun spreken en leren betreft, en zij stellen het op prijs dat zij zo behulpzaam door hen worden geweid.
14. Welke vooruitgang in kwantiteit en kwaliteit is er gedurende het afgelopen jaar gemaakt onder de Koninkrijksbedienaren?
14 De afgelopen twaalf maanden is er een prachtige duidelijk waarneembare groei in de organisatie geweest. Elke maand hebben er gemiddeld 591.556 Koninkrijksverkondigers in 162 landen over de gehele wereld gepredikt, hetgeen een toename van 3,6 percent is over het dienstjaar 1955. Alhoewel dit niet zoals andere jaren een grote groei in aantallen of de kwantiteit is, kan er gezegd worden dat de toename in kwaliteit onder de gemeenschap van broeders zeer gezond en uitstekend is. Iedereen is het er zich meer en dieper bewust van geworden dat de verenigde Nieuwe-Wereldmaatschappij een wereldomvattende, voorwaarts gaande beweging is en dat zij een schitterend werk verricht door de andere schapen bijeen te vergaderen, hetgeen ons hart blij maakt. Er werden de afgelopen twaalf maanden anderhalf miljoen uren meer aan vreugdevolle velddienst besteed dan het voorgaande jaar. Er werden 136.000 nieuwe abonnementen meer afgesloten op De Wachttoren en Ontwaakt! Niet alleen gaan Jehovah’s getuigen van huis tot huis, houden korte toespraakjes bij de mensen en wekken hun belangstelling op voor een huisbijbelstudie, door hun over de bijbel te spreken en gedeelten daaruit voor te lezen, maar ook trachten zij bij bereidwilligen gedrukte toespraakjes achter te laten zodat de bezochte bewoner nadat de bedienaar van het Koninkrijksevangelie is weggegaan om iemand anders te bedienen, zelf zo’n toespraakje of verscheidene langere toespraakjes kan doornemen. Gedurende het dienstjaar zijn er 19.326.817 boeken, brochures en bijbels verspreid. Bovendien werden er van de twee voornaamste tijdschriften waarvan Jehovah’s getuigen zich bedienen wanneer zij de mensen helpen bij het bestuderen van de bijbel — De Wachttoren en Ontwaakt! — 55.735.715 exemplaren verspreid. Alleen al de verspreiding van de tijdschriften van huis tot huis en op de hoeken van de straten is met meer dan 19.000.000 exemplaren toegenomen. De bijkantoren en drukkerijen van het Genootschap moesten terwille van de vele honderdduizenden abonnees geregeld miljoenen exemplaren van deze publikaties verdelen. Het Genootschap heeft teneinde in de behoeften van Jehovah’s getuigen te voorzien en als een hulp bij de wereldomvattende bekendmaking van het goede nieuws van Jehovah’s opgerichte koninkrijk in meer dan honderd talen 130.992.362 bijbels, boeken, brochures en tijdschriften gedrukt.
’VERTELT HET GOEDE NIEUWS’
15, 16. (a) Waarom is het thans van bijzonder groot belang ’van dag tot dag het goede nieuws te vertellen’? (b) Welke andere berichte resultaten van de door Jehovah’s getuigen gedurende het afgelopen jaar verrichte activiteiten, kunnen wij thans beschouwen, en waarom?
15 Dit bezorgt ons grote vreugde. Hoe klopt ons hart van blijdschap dat wij mochten meehelpen om deze vertroostende boodschap tot de einden der aarde te verbreiden. Voortdurend denken Jehovah’s getuigen in hun van dag tot dag verrichte werk aan Jezus’ woorden: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen” (Matth. 24:14, NW). Daarom hebben zij voor dit jaar een bijzonder bezielende tekst uitgekozen, één die tintelt van leven en getuigt van verantwoordelijkheid: „Vertelt van dag tot dag het goede nieuws van zijn redding” (Ps. 96:2, NW). Met ongewone energie, wilskracht en vitaliteit wil de Nieuwe-Wereldmaatschappij deze vertroostende boodschap in 1957 aan iedere bereidwillige luisteraar in de gehele wereld vertellen. Het afgelopen jaar besteedden Gods koninkrijksaankondigers 87.353.772 uren aan het predikingswerk van huis tot huis om de mensen over de wonderbaarlijke, hen voor ogen gestelde hoop te vertellen. Niet alleen hebben zij van huis tot huis toespraakjes gehouden, maar ook hebben zij 27.746.348 nabezoeken gebracht. Zij konden hieruit 333.330 huisbijbelstudies oprichten. Bezorgt het u geen vreugde, te zien dat bedienaren van het evangelie, niet omdat zij worden betaald en vanaf een kansel preken maar door hun hart er toe gedreven, tot alle natiën der wereld gaan om de mensen te helpen de waarheid in te zien!
16 Jehovah’s getuigen beseffen ten volle dat er nog veel gedaan moet worden, er nog vele plaatsen bezocht en nog vele harten vertroost moeten worden. Zij weten ook dat er nog veel meer mensen geholpen moeten worden tot rijpheid te groeien, zodat zij een nauwkeurige kennis en een helder begrip van de bijbel zullen verwerven. Het laatste jaar bezochten 919.994 personen het Gedachtenisfeest van Jehovah’s getuigen. Slechts 16.302 daarvan beleden tot de gezalfden te behoren, die er naar uitzien medeërfgenamen met Christin Jezus te worden in hemelse heerlijkheid. Alle andere honderdduizenden zien, naar wij aannemen, er in overeenstemming met Jehovah’s wil verlangend naar uit hier op aarde in de nieuwe wereld van rechtvaardigheid te leven. Zij hebben echter hulp nodig. Niet al deze 919.994 personen zijn bedienaren van het evangelie — slechts 591.556 hebben zulks te kennen gegeven en zij hebben derhalve veel werk te verrichten. Om de een of andere reden hebben zij 4000 bijbelstudies in de huizen der mensen minder geleid dan het voorafgaande jaar. Er trokken er dit jaar minder in het predikingswerk uit, slechts 640.347. Doch ook al tonen de berichten dat er dit jaar 2582 verkondigers minder hebben gewerkt, Jehovah’s getuigen worden hierdoor niet verontrust. Zij zijn vast besloten voor de andere schapen te zorgen. Daar een ieder van Jehovah’s getuigen, niet slechts de opziener maar alle predikers in alle gemeenten, de in dit overzicht beschouwde teksten en in het bijzonder Jezus’ woorden, „Voed mijn kleine schapen,” in gedachten houdt, zullen zij door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid hun krachten nog meer inspannen om van dag tot dag dit goede nieuws te vertellen. Waarom? Omdat zij zien dat sommigen niet de verantwoordelijkheid op zich nemen welke destijds op Petrus werd gelegd, omdat zij er de ernst niet van inzien. Daarom dienen alle getuigen van Jehovah meer mensen te bezoeken, meer tijd met hen die in de waarheid en die nog niet in de waarheid zijn, te besteden, zodat zij tot rijpheid gebracht worden.
17, 18. Welke andere gelegenheden en verantwoordelijkheden zijn er dit jaar voor ons weggelegd wanneer wij het bericht over het aantal dopelingen gedurende de afgelopen zeven jaar beschouwen?
17 Hier volgt nog iets belangwekkends: De afgelopen zeven jaren werden er 394.024 personen gedoopt. Allen hebben voor het aangezicht van Jehovah God verklaard dat zij voortaan Jehovah’s wil zouden doen. Thans is het Zijn wil dat Zijn dienstknechten het goede nieuws van Zijn koninkrijk prediken. Wanneer wij echter zeven jaar in onze berichten teruggaan en bemerken dat er aan het einde van het dienstjaar 1949 279.421 bedienaren van het evangelie geregeld in de dienst stonden en wij voegen hierbij het aantal dopelingen van de afgelopen zeven jaar, dan zouden wij daardoor tot 673.445 verkondigers van het Koninkrijk komen. Volgens de berichten zijn er echter maar 591.556 actieve predikers. Waarop de logische vraag volgt: Waar zijn de andere 80.000? Zijn zij gestorven? Neen, niet allen, zeker niet lichamelijk. Zij zijn niet in het graf, doch sommigen zijn geestelijk ziek geworden en hebben de hulp nodig van hen die tot rijpheid zijn gekomen.
18 Houd in gedachten wat Jezus zeide: „Voed mijn kleine schapen.” Elke getuige van Jehovah, waar ook, is hiervoor mede verantwoordelijk. Kwijt u er zich van? Zult u het doen? Zal het jaar 1957 voor u een voortreffelijk jaar zijn wat het doen van de wil van Jehovah God betreft? Hoort u hoe Jezus ook tot u zegt: „Voed mijn kleine schapen”? Zal het u niet werkelijke vreugde des harten schenken de tekst welke Jehovah’s getuigen zich gedurende 1957 voor ogen hebben gesteld, in gedachten te houden en dienovereenkomstig te leven: „Vertelt van dag tot dag het goede nieuws van zijn redding”? Waardeert u uw verantwoordelijkheid als opziener, als dienaar in een geestelijk ambt, als prediker in de grote gemeente van God? Jezus’ woorden, „Voed mijn kleine schapen,” zijn ook op u als christen van toepassing.
[Tabel op blz. 138-140]
HET BERICHT OVER HET DIENSTJAAR 1956 VAN JEHOVAH’S GETUIGEN OVER DE GEHELE WERELD
(Zie ingebonden jaargang)