Vragen van lezers
■ Waarom is het zinsdeel „die in de hemel is”, in Johannes 3:13, uit de Nieuwe-Wereldvertaling en enkele andere vertalingen weggelaten?
In oudere vertalingen van de bijbel luidt Johannes 3:13 ongeveer als volgt: „En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is” (Statenvertaling; wij cursiveren). Er bestaat echter verschil van mening over de vraag of Jezus de cursief gedrukte uitdrukking werkelijk heeft geuit.
In de context van deze passage legde Jezus uit dat het voor de joodse regeerder Nikodémus moeilijk was hemelse dingen te begrijpen. Jezus zelf begreep deze kwestie echter wel, aangezien hij uit de hemel was neergedaald. Meent u dat het redelijk is te veronderstellen dat Jezus op dat tijdstip gezegd zou hebben dat hij ’toen in de hemel was’?
Mensen die geloven dat Jezus deel uitmaakte van een drieënige godheid, hebben beweerd dat deze uitdrukking hier past en louter een weerspiegeling vormt van Jezus’ twee naturen, de menselijke en de goddelijke natuur. Dit zou betekenen dat toen Jezus als mens op aarde was, hij nog steeds deel uitmaakte van een hemelse godheid. En personen die een dergelijke zienswijze aanhangen, zouden erop kunnen wijzen dat sommige oude Griekse handschriften of vroege vertalingen die de woorden bevatten, er de basis voor vormen om ze ook in nieuwere vertalingen op te nemen.
Veel oude Griekse handschriften bevatten dit zinsdeel echter niet. Hiertoe behoren het gerespecteerde Sinaïtische Handschrift en het Vaticaanse Handschrift no. 1209, beide uit de vierde eeuw. Daarom werden de twijfelachtige woorden door de geleerden B. F. Westcott en F. J. A. Hort verworpen toen zij hun Griekse standaardtekst voorbereidden waarop de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften is gebaseerd. Ook ontbreken de woorden in The Greek New Testament (3de editie, 1975), uitgegeven door de United Bible Society. Dr. Bruce M. Metzger merkt hierover op: „De meeste leden van het comité waren onder de indruk van de kwaliteit van het externe getuigenis ter ondersteuning van de kortere lezing [waarin de uitdrukking wordt weggelaten] en beschouwden de woorden [’die in de hemel is’] als een verklarende glosse, die een latere christologische ontwikkeling weerspiegelt.” De woorden werden dus klaarblijkelijk op een later tijdstip door een afschrijver toegevoegd, misschien nadat de leerstelling van een drieënige god van niet-christelijke religies was overgenomen.
De woorden worden dan ook terecht in veel vertalingen van de bijbel weggelaten of in een voetnoot geplaatst. Voorbeelden hiervan zijn: Het Nieuwe Testament in de omgangstaal, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, Willibrordvertaling, Leidse Vertaling, De Katholieke Bijbel, alsook de vertaling door prof. Brouwer.
■ Verwees Paulus naar de joden of naar de heidenen toen hij in Romeinen 1:25 zei dat sommigen ’heilige dienst voor de schepping hebben verricht in plaats van dit te doen jegens Degene die schiep’?
Deze beschrijving zou zowel op joden als op niet-joden van toepassing kunnen zijn, want beide groepen hadden zich hier schuldig aan gemaakt. Toch ging het in het betoog van de apostel Paulus in Romeinen hoofdstuk één speciaal om het afvallige Israël uit de oudheid.
De schepping getuigde op overvloedige wijze van het bestaan van een Almachtige God en Schepper. Zelfs heidenen zouden niet te verontschuldigen zijn wanneer zij beelden in de vorm van het een of andere dier zouden aanbidden, maar God had de Israëlieten speciaal voor afgoderij gewaarschuwd, zodat zij helemaal niet te verontschuldigen waren. — Rom. 1:18-23; Deut. 4:15-19; 5:8, 9.
Toch negeerden de Israëlieten vaak de waarheid die zij over God kenden en aanbaden zij ’de schepping in plaats van Degene die schiep’ (Rom. 1:24, 25). Zij zondigden bijvoorbeeld in het geval van de godin Astoreth (afgebeeld als een naakte vrouw met overdreven seksuele kenmerken) en in het geval van gouden kalveren (1 Kon. 11:5, 33; 12:26-28; 2 Kon. 10:28, 29). Dit had zelfs tot gevolg dat zij zich schuldig maakten aan ontaarde seksuele praktijken en goddeloze neigingen. Deze afvallige Israëlieten, die op de hoogte waren van „het rechtvaardige besluit Gods” ten aanzien van zulke zonden, waren derhalve duidelijk te laken en moesten geloof oefenen in Christus’ losprijs. — Rom. 1:26-32.