Het zichtbare deel van Gods organisatie
1, 2. (a) Is het iets nieuws of van recente datum dat Jehovah een Echtgenoot wordt genoemd? (b) Hoe wordt het antwoord in Jesaja 54:1-5, 13 bevestigd?
VOOR personen die goed op de hoogte van zijn van de bijbel is het niets nieuws of van recente datum dat God een Echtgenoot genoemd zou worden. Toen Jezus Christus zelf zei: „Er staat geschreven in de Profeten: ’En zij zullen allen door Jehovah worden onderwezen’” (Joh. 6:45), deed hij een aanhaling uit een profetie waarin God een Echtgenoot werd genoemd. Deze profetie, Jesaja 54:1-5, 13, luidt (gedeeltelijk):
2 „Hef een vreugdegeroep aan, gij onvruchtbare vrouw die niet gebaard hebt! . . . Want uw voortreffelijke Maker is uw echtgenoot-eigenaar, Jehovah der legerscharen is zijn naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser. . . . En al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn, en de vrede van uw zonen zal overvloedig zijn.”
3. Verwees de apostel Paulus, toen hij in Galáten 4:27 een aanhaling uit diezelfde profetie van Jesaja deed, in enigerlei opzicht naar letterlijke vrouwen op aarde?
3 De apostel Paulus deed een aanhaling uit diezelfde profetie van Jesaja hoofdstuk 54 toen hij zei: „Want er staat geschreven: ’Wees vrolijk, gij onvruchtbare vrouw, die niet baart; breek uit en roep luid, gij vrouw die geen barensweeën hebt, want de kinderen van de eenzame vrouw zijn talrijker dan die van haar die de man heeft’” (Gal. 4:27). De apostel Paulus sprak daar beslist niet over letterlijke vrouwen op aarde, want Jehovah God was noch in een typologische betekenis, noch in een symbolische betekenis de Echtgenoot van een individuele vrouw. Datgene wat in figuurlijk opzicht Gods „vrouw” was, was iets grootsers.
4. Wat was dit ’grootsere’ derhalve?
4 Wat was het dan? Welnu, Gods organisatie, die hij voor zichzelf heeft geschapen en die er nooit toe gebracht kan worden te geloven dat God een zelfzuchtige leugenaar is! Net als een echtgenoot, zal hij deze organisatie vruchtbaar maken, zodat ze een „zaad” of nageslacht voortbrengt waarvan God zich zal bedienen om Satan en de organisatie die hij met Adam en Eva begon, te vernietigen.
5. Wanneer werd de belangrijkste persoon van het in Genesis 3:15 genoemde „zaad” verschaft, en hoe dat zo?
5 Het „Zaad” van Gods „vrouw” of „echtgenote” begon verschaft te worden in de persoon van de eniggeboren Zoon van God in de hemel. Wanneer? Op het tijdstip dat zijn leven, dat tot op die tijd in het geestenrijk, in de hemel, had bestaan, in het jaar 2 v.G.T. werd overgebracht naar de baarmoeder van de joodse maagd Maria, opdat zij zwanger zou worden. Maria was dus niet „de vrouw” van Genesis 3:15. En ook bleek Maria niet de moeder te zijn van degenen die in Openbaring 12:17 „de overgeblevenen van haar zaad” worden genoemd. — Zie Galáten 4:26-31.
6. (a) Van welke organisatie was Jezus, toen hij als een volmaakt mens op aarde was, een deel? (b) Wanneer begonnen Jezus’ discipelen deel uit te maken van Gods geestelijke organisatie?
6 Evenals de eerste mens op aarde, Adam, in zijn volmaakte staat in de hof van Eden een „zoon van God” was en deel uitmaakte van Gods universele organisatie, was Jezus als een volmaakt mens op aarde een zichtbaar deel van Gods organisatie van zonen (Luk. 3:21-38). In gebed tot God zei Jezus betreffende zichzelf en zijn discipelen: „Zij [zijn] geen deel van de wereld . . ., evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:14, 16). Later zei Jezus tot de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld” (Joh. 18:36). Dit kwam doordat Jezus Christus een deel was van Gods geestelijke organisatie, Gods „vrouw”, terwijl hij tevens de belangrijkste van haar „zaad” was. Vanaf Pinksteren in het jaar 33 G.T., toen de verheerlijkte Jezus in de hemel heilige geest op zijn getrouwe discipelen op aarde uitstortte, werden dezen een deel van het „zaad” van Gods „vrouw”. Zij vormden het zichtbare deel van Gods geestelijke organisatie. Hoewel zij in de wereld waren, waren zij er geen deel van. — Hand. 2:1-47.
7. Wat voor „bruid” heeft de toekomstige echtgenoot Jezus Christus, en wat zegt ze volgens Openbaring 22:17?
7 Met het oog op het voorgaande wordt zelfs Jezus Christus een Bruidegom genoemd, die een toekomstige „bruid” heeft. Ze is vanzelfsprekend geen letterlijke vrouw. Indien ze dat niet is, wat is ze dan wel? Ze is een samengestelde „bruid”, een „bruid” die uit vele personen bestaat, en is derhalve een organisatie die de wil van de toekomstige Bruidegom doet en hem navolgt. Noem deze bruid een ecclesia, een vergadering, een gemeente, zo u wilt (Deut. 4:10; 9:10; 18:16, Griekse Septuaginta-vertaling; Hand. 7:38). Het laatste boek van de bijbel verwijst naar deze toekomstige hemelse huwelijkspartner van de verheerlijkte Christus wanneer er in Openbaring 22:17 wordt gezegd: „De geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’”
8. (a) Waarmee vergelijkt de apostel Paulus de christelijke gemeente van zijn tijd in 2 Korinthiërs 11:2? (b) Wie is, aangezien Paulus een aanhaling uit Psalm 45 met Jezus in verband brengt, de vrouw die tot de Messiaanse koning als haar Heer wordt gebracht?
8 De apostel Paulus schreef aan de ecclesia of gemeente in Korinthe, Griekenland: „Ik persoonlijk heb u aan één man ten huwelijk beloofd om u als een eerbare maagd aan de Christus aan te bieden” (2 Kor. 11:2). In Hebreeën 1:8, 9 brengt de apostel Paulus Psalm 45 van toepassing op Jezus Christus als de Zoon van God. Deze profetische psalm vergelijkt de Zoon van God met een Bruidegom, want in Psalm 45:13-15 wordt vervolgens gezegd: „De koningsdochter is een en al heerlijkheid daarbinnen in het huis; haar kleding heeft gouden zettingen. In geweven kledij zal zij tot de koning worden geleid. De maagden in haar gevolg als haar metgezellinnen, worden tot u gebracht. Zij zullen worden gebracht met vreugdebetoon en blijdschap; zij zullen het paleis van de koning binnentreden.”
9. Waarmee vergelijkt Johannes de Doper Jezus Christus en de groep van zijn discipelen?
9 Zelfs Johannes de Doper vergeleek Jezus Christus met een Bruidegom en zijn toekomstige discipelen met een toekomstige bruid. Omdat Johannes het voorrecht had de eerste discipelen aan de gedoopte, gezalfde Jezus aan te bieden, zei hij: „Ik heb gezegd: Ik ben de Christus niet, maar ik ben vóór hem uitgezonden. Hij die de bruid heeft, is de bruidegom. De vriend van de bruidegom echter, die erbij staat en hem hoort, heeft grote vreugde om de stem van de bruidegom. Daarom is deze vreugde van mij volkomen geworden” (Joh. 3:28, 29). Johannes de Doper koesterde niet de verwachting ooit tot de geestelijke „bruid” van de Christus te zullen behoren. Hij bleef slechts een „vriend van de bruidegom”. Niettemin was hij, evenals de maagdelijke bruidsmeisjes van Psalm 45:13-15, op onzelfzuchtige wijze vreugdevol.
10. (a) Waarom kan men terecht zeggen dat de „bruid”-klasse het zichtbare deel van Gods geestelijke organisatie is? (b) Hoe wordt die situatie ondersteund door wat Paulus in zijn brieven aan de Romeinen en de Korinthiërs over het Hoofd Christus schreef?
10 Dit alles toont duidelijk aan dat, aangezien de hemelse Bruidegom deel uitmaakt van Gods geestelijke organisatie, de toekomstige „bruid”-klasse, die door Gods geest is verwekt terwijl ze nog op aarde vertoeft, het zichtbare deel van Gods geestelijke organisatie is. De waarheid van deze situatie wordt bevestigd door het feit dat deze „bruid”, die een echtgenoot tot hoofd heeft, tegelijkertijd het geestelijke lichaam van Christus is. Paulus schreef aan de ecclesia, of gemeente, te Rome: „Zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in eendracht met Christus, maar leden die ieder afzonderlijk bij elkaar behoren” (Rom. 12:5). Paulus schreef aan de gemeente in Korinthe: „Want waarlijk, door één geest werden wij allen tot één lichaam gedoopt, . . . Gij nu zijt Christus’ lichaam en ieder afzonderlijk leden” (1 Kor. 12:13, 27). Welnu, aangezien het Hoofd van dat geestelijke lichaam, de verheerlijkte Jezus Christus, deel uitmaakt van Gods geestelijke organisatie, maken ook de leden van zijn „lichaam” deel uit van Gods organisatie, op het ogenblik evenwel alleen van het zichtbare deel ervan. Het is niet onjuist te zeggen dat zij Gods zichtbare organisatie op aarde zijn. „God heeft het lichaam gerangschikt” (1 Kor. 12:24, The Jerusalem Bible). „Maar God heeft het lichaam georganiseerd.” — The Riverside New Testament door William G. Ballantine.
GODS GEORGANISEERDE, OPGEDRAGEN VOLK DAT THANS OP AARDE IS
11. Waarom was het na de Eerste Wereldoorlog noodzakelijk dat de wereldse natiën, en ook de ’overgeblevenen van het zaad van de vrouw’, zich reorganiseerden?
11 Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 werd reorganisatie binnen Satans zichtbare samenstel van dingen noodzakelijk voor de natiën die door de oorlog waren geteisterd. Er was een nieuwe acteur op het toneel van internationale aangelegenheden verschenen in de vorm van de bolsjeviki of communisten, die in Rusland een gewelddadige revolutie hadden ontketend en de politieke leiding overnamen van Ruslands gestadig uitbreidende rijk in Europa en Azië. Voor wat een wereld kwamen de ’overgeblevenen van het zaad van de vrouw’ te staan! Het was noodzakelijk dat zij zich reorganiseerden. Zij moesten de toekomst vanuit een nieuw en nogal revolutionair standpunt bezien in het licht van bijbelprofetieën waar zij als nooit tevoren een steeds duidelijker inzicht in begonnen te krijgen. Op grond van de bijbelse chronologie en bijbelse profetieën en op grond van de wereldgebeurtenissen waren er duidelijke bewijzen voorhanden dat de tijden der heidenen, „de bestemde tijden der natiën”, in oktober 1914 waren geëindigd (Luk. 21:24). Sindsdien verkeert de oude wereld in haar „tijd van het einde” of in haar „laatste dagen” (Dan. 12:4; 2 Tim. 3:1). Aangezien dat het geval was, was de geschikte tijd aangebroken dat een nieuwe groep mensen, niet de communisten, maar godvrezende mensen, op het wereldtoneel van actie verscheen. Hun identiteit begon na verloop van tijd duidelijk te worden.
12. (a) Wanneer en waar vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog werd de aardse hoop voor zulke godvrezende mensen die toen op het wereldtoneel verschenen, voor het eerst bekendgemaakt? (b) Met wie werd Johannes 10:16 in het boek getiteld „De Harp Gods”, dat in 1921 (in het Engels) werd uitgegeven, derhalve in verband gebracht?
12 Dezen kwamen ervoor in aanmerking de vernietiging van het oude samenstel van dingen te Armageddon te overleven en zouden het nieuwe samenstel van dingen onder Christus’ hemelse koninkrijk binnengaan. Hierdoor zouden zij de gelegenheid ontvangen nooit te sterven en eeuwig te blijven leven op de oppervlakte van onze aarde, die door het Koninkrijk in een paradijs veranderd zou worden. Deze hoop, die in geen enkele vorm ooit eerder was bekendgemaakt, werd in februari 1918, voordat de Eerste Wereldoorlog meer dan acht maanden later eindigde, in het openbaar in Los Angeles (Californië, VS) bekendgemaakt. Degenen die deze hoop aanvaardden, zouden nooit de verwachting koesteren dat zij naar de hemel zouden gaan ten einde een deel van Gods hemelse organisatie te worden. Na de oorlog werden Jezus’ profetische woorden in Johannes 10:16 opnieuw bekeken. In 1921 publiceerde het Wachttorengenootschap derhalve het boek getiteld The Harp of God (De Harp Gods). In de paragrafen 577 en 578 van dit boek, dat in 1932 in het Nederlands verscheen, werd het volgende gezegd (de bladzijden 343 en 344):
„Niet alleen zij, die naar den hemel gaan, maar ook anderen moeten gered worden, zooals blijkt uit Jezus’ woorden: ’Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet ik ook toebrengen; en zij zullen mijne stem hooren.’ (Johannes 10:16) ’Deze stal’ [of kooi] is de gemeente. Na de uitverkiezing dezer klasse, zal aan allen een gelegenheid verschaft worden, in den stal van Christus te komen. [Statenvertaling van Johannes 10:16.] Daar hij allen met zijn dierbaar bloed kocht, moet zulks geschieden.
God deed den Profeet David schrijven: ’Alle de heidenen, Heere, die Gij gemaakt hebt, zullen komen en zullen zich voor uw aanschijn nederbuigen, en uwen naam eeren.’ (Psalm 86:9) Een verder bewijs, dat iedereen een gelegenheid moet krijgen.”
13. Hoe werd Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken in de belangrijkste lezing op het congres dat in 1923 in Los Angeles werd gehouden, met Johannes 10:16 in verband gebracht?
13 In het jaar 1923 werd in Los Angeles (Californië, VS) een negendaags congres gehouden, met als hoogtepunt een openbare lezing die op zondag 26 augustus in het Coliseum werd gehouden. Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken, in Matthéüs 25:31-46, werd besproken, en er werd afgeweken van de traditionele wijze waarop de christenheid de gelijkenis uitlegde. De „schapen” werden vereenzelvigd met de „andere schapen” over wie Jezus in Johannes 10:16 had geprofeteerd. In de verklarende lezing, die in de Watch Tower-uitgave van 15 oktober 1923 werd gepubliceerd, stond (op bladzijde 310, paragraaf 33):
„Wij geloven dat er in de naam-kerk miljoenen zijn die uit respect voor de Heer volhouden; en zij gaan ervan uit dat de naam-kerk in zeker opzicht door de Heer wordt gebruikt. Grote aantallen van hen beweren niet dat zij zich aan de Heer hebben gewijd en hebben geen hemelse verwachtingen of aspiraties. Wij menen hier de klasse gevonden te hebben die onze Heer als de schapen aanduidde (Joh. 10:16). Onze conclusie is derhalve dat zowel de schapen als de bokken van de gelijkenis christenen beweren te zijn, en de christenheid vormen, en dat beide klassen beweren de werken in de naam van de Heer te verrichten. — Matthéüs 7:21-23.”
14. Wat werd in de uitgave van 15 januari 1924 van The Watch Tower gezegd over de tijd waarin de „andere schapen” bijeengebracht zouden worden?
14 Het volgende jaar werd in de uitgave van 15 januari 1924 van The Watch Tower (op bladzijde 26, de paragrafen 2 en 3) hier als volgt verder commentaar op gegeven:
„’En tot hem zullen de volken worden vergaderd.’ — Genesis 49:10. [Authorized Version.]
Dit is een profetische verklaring betreffende het werk van de Christus. De tijd voor de vervulling ervan is nabij. Dit betekent dat mensen uit elke natie, elk geslacht en elke taal die rechtvaardigheid liefhebben en daarnaar verlangen, tot de Heer vergaderd zullen worden. Jezus zei: ’En ik heb andere schapen, die niet van deze kooi zijn: dezen moet ik ook brengen, en zij zullen mijn stem horen en er zal één kooi en één Herder zijn’ (Joh. 10:16 [AV]). Een schaap is een volgzaam, vreedzaam en handelbaar dier; het wordt derhalve gebruikt om mensen af te beelden die vrede liefhebben en naar betere dingen verlangen.”
15. Hoe werd in de uitgave van oktober 1934 van De Wachttoren aangetoond dat Gods goedheid meer omvat dan de redding van de „kleine kudde” tot hemels leven?
15 Tien jaar later stond in de Wachttoren-uitgave van oktober 1934, in de beginparagraaf (bladzijde 153):
„Jehova’s goedertierenheid strekt zich uit tot al degenen, die ijverig Zijn wil zoeken te kennen en te doen. Hij strekt Zijn goedheid uit tot menschen, die aan den Heere Jezus Christus gelooven. (Joh. 3:16) Jezus Christus is de door Jehova geopende weg ten leven, maar niet alle menschen, die het leven zullen verkrijgen, zullen geestelijke schepselen worden. Er zijn andere schapen, die niet tot de ’kleine kudde’ behooren. (Joh. 10:16) Het is tot de laatste of andere schapen, dat Jezus na zijn komst tot den tempel ten oordeel de volgende woorden richt: ’Komt gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.’ (Matth. 25:34)”
(Zie ook paragraaf 28 op bladzijde 158, 159.)
16. Tot welke klasse „schapen” behoorde de „grote schare”, zoals op het congres in 1935 in Washington, D.C. (VS), werd uitgelegd, en hoe reageerden honderden van degenen die speciaal waren uitgenodigd, de volgende dag op die gegeven inlichtingen?
16 Het volgende jaar, 1935, bleek buitengewoon gedenkwaardig te zijn. In Washington, D.C. (VS), werd een belangrijk congres gehouden waarvoor degenen die graag tot de „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder wilden behoren, speciaal werden uitgenodigd. Hierdoor werd te kennen gegeven dat er nu definitieve stappen werden gedaan om zulke „andere schapen” bijeen te brengen. Op vrijdag 31 mei werd de lezing uitgesproken waarin de „andere schapen” (of Jonadabs) werden geïdentificeerd als degenen die de „grote schare” met een aardse bestemming vormen, zoals in Openbaring 7:9-17 werd voorzegd. Dat in velen van de congresgangers het sterke verlangen opbruiste tot die „grote schare” te behoren, werd te kennen gegeven door het feit dat de volgende dag 840 personen zich aanboden om in water gedoopt te worden als een symbool van hun onvoorwaardelijke opdracht aan Jehovah God door bemiddeling van de Voortreffelijke Herder Jezus Christus.
EEN „NIEUWE NAAM” VOOR HET AARDSE DEEL
17. Op welke in het oog springende gebeurtenis werd de geboorte van het manlijke kind in Openbaring hoofdstuk 12 volgens de uitleg in de uitgave van 1 maart 1925 van het tijdschrift The Watch Tower van toepassing gebracht?
17 We keren echter weer terug naar het betekenisvolle jaar 1925. Het lang verkeerd begrepen visioen van Openbaring 12:1-17 werd duidelijk. In de uitgave van 1 maart 1925 van het tijdschrift The Watch Tower werd afgerekend met de gedachte dat de geboorte van het manlijke kind door de „vrouw” in de hemel een afbeelding was van de geboorte van het pausdom dat gedurende de vierde eeuw uit een afvallig religieus stelsel voortkwam. De geboorte van het manlijke kind beeldde veeleer de geboorte af van Gods Messiaanse koninkrijk uit zijn „vrouw”, zijn met een echtgenote te vergelijken hemelse organisatie. Dit gebeurde in de hemel, en wel in de herfst van 1914 G.T., aan het einde van de tijden der heidenen, „de bestemde tijden der natiën”. Het aardse deel van Jehovah’s geestelijke organisatie was verrukt over deze onthulling!
18. (a) Voor welk optreden van de zijde van God ten behoeve van zichzelf was destijds de tijd aangebroken, zoals in 1925 duidelijk werd aangetoond? (b) Wat deden de gemeenten van degenen die zich in „deze kooi” van de Voortreffelijke Herder bevonden, in overeenstemming hiermee in 1931?
18 Er gebeurde in 1925 echter nog meer! Het opmerkelijke feit trad op de voorgrond dat voor God de tijd was aangebroken zich een naam te maken. Dit feit werd die zomer bekendgemaakt op het regionale congres dat in Indianapolis (Indiana, VS) werd gehouden (2 Sam. 7:23; Jes. 64:1, 2). In overeenstemming met Gods voornemen om uit de natiën „een volk voor zijn naam” te nemen, werd de wereld in juli 1931 plotseling op een overweldigende wijze op de hoogte gesteld van de aanduiding „Jehovah’s getuigen”. Dit gebeurde toen duizenden van degenen die tot „deze kooi” van de Voortreffelijke Herder behoorden, formeel en door middel van een resolutie deze schriftuurlijke aanduiding voor Gods opgedragen, gedoopte volk aannamen (Jes. 43:10). Dit voorbeeld, dat op het congres in Columbus (Ohio, VS) werd gesteld, werd over de gehele wereld door de gemeenten van degenen die zich in „deze kooi” bevonden, gevolgd.
19. Blijkt uit herziene Engelse vertalingen van Johannes 10:16 dat alle „schapen” die de Voortreffelijke Herder thans heeft, zich in „deze kooi” bevinden?
19 Jezus Christus maakte een onderscheid tussen zijn met schapen te vergelijken volgelingen die zich in „deze kooi” bevinden en de „andere schapen”. Volgens de English Revised Version van 1884 zei hij: „En ik heb andere schapen, die niet van deze kooi zijn: hen moet ik ook brengen, en zij zullen mijn stem horen; en zij zullen één kudde, één herder worden.” — The Emphatic Diaglott van 1864; Rotherham, van 1903.
20. Welke „schapen” heeft de Voortreffelijke Herder, in het bijzonder sinds 1935, op aarde in een eenheid georganiseerd?
20 Degenen die zich in „deze kooi” bevinden, maken deel uit van Gods geestelijke organisatie; zij zijn „de overgeblevenen” van het geestelijke „zaad” van Gods vrouw, waarover in Openbaring 12:17 wordt gesproken. Aangezien de „andere schapen” niet tot „deze kooi” behoren, zijn zij geen deel van Gods geestelijke organisatie. Zij maken geen deel uit van de „kleine kudde” aan wie de hemelse Vader „het koninkrijk” geeft (Luk. 12:32). Maar in het voorjaar van 1935 was het duidelijk dat de Voortreffelijke Herder Jezus Christus ermee was begonnen deze „andere schapen” met een aardse bestemming in een erkende verbondenheid te brengen met het door de geest verwekte overblijfsel van de kudde die zich in „deze kooi” bevindt. Zij werden toen „de schapen” die in Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken, in Matthéüs 25:31-46, waren voorzegd. Aldus brengt de Voortreffelijke Herder zowel de „schapen” die zich in „deze kooi” bevinden als de „andere schapen” bijeen om slechts „één kudde” onder hem als hun ’ene herder’ te vormen. Aldus wordt de „kudde” één organisatie.
21. Tot wanneer zal het overblijfsel van de met schapen te vergelijken personen die zich in „deze kooi” bevinden met de „andere schapen” als één georganiseerde „kudde” samenwerken, en welke aanpassingen zullen er dan nodig zijn?
21 Hierdoor wordt voor al deze met schapen te vergelijken personen, ongeacht hun bestemming, de basis gelegd om thans als één organisatie op aarde samen te werken. Dat de twee klassen uiteindelijk gescheiden zullen worden, zal komen doordat de „schapen” die zich in „deze kooi” bevinden, hun aardse loopbaan getrouw zullen hebben voleindigd en zullen delen in „de eerste opstanding”, om in de onzichtbare hemelse organisatie te worden opgenomen (Openb. 20:4, 6). Wanneer de leden van de „kleine kudde” dan allen zijn heengegaan, zullen er onder de overgebleven „andere schapen” aanpassingen nodig zijn, opdat zij allen als onderdanen van de Grotere David, de Messiaanse Koning Jezus Christus, harmonieus zullen samenwerken. — Openb. 22:16.
[Illustratie op blz. 25]
Thans vormen de „kleine kudde” en de „andere schapen” „één kudde”, één organisatie van Jehovah’s loyale aanbidders