Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w56 15/1 blz. 33-43
  • De ordinatie van de bekwaam gemaakte bedienaren van het evangelie

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De ordinatie van de bekwaam gemaakte bedienaren van het evangelie
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • BEDIENAREN VAN HET EVANGELIE ONDER HET NIEUWE VERBOND
  • SPECIALE AANSTELLINGEN
  • GESCHREVEN AANBEVELINGSBRIEVEN
  • Is ordinatie door de doop geldig?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Wie zijn Gods dienaren in deze tijd?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2000
  • Gods bedienaren bewijzen hun bekwaamheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1985
  • Op Gods wijze een geordineerde bedienaar worden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
w56 15/1 blz. 33-43

De ordinatie van de bekwaam gemaakte bedienaren van het evangelie

1. Hoe vinden wij in het geval van Jeremia een voorbeeld van de ordinatie van Jehovah’s bekwaam gemaakte dienaren?

PAULUS zegt: „Dat wij voldoende bekwaam zijn, gaat van God uit, die ons inderdaad voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn” (2 Kor. 3:5, 6, NW). Dit betekent dat Gòd een persoon moet ordineren of aanstellen om zijn dienaar te zijn. Een voorbeeld hiervan vinden wij in het geval van Jeremia, die een dienaar van het oude wetsverbond van Israël was. Daar Jeremia van het priesterlijke geslacht van Aäron was, kwam hij er automatisch voor in aanmerking in de tempel te Jeruzalem priester te worden. Maar ten einde meer dan een priester te zijn, namelijk, een profeet die met betrekking tot alle natiën der aarde zou profeteren, had Jeremia meer nodig dan alleen maar geboren te worden als de zoon van Hilkia, de priester. Geen enkel mens kon hem tot zulk een profeet maken. Gòd, die profetieën inspireert, moest hem daarom als profeet ordineren of aanstellen en hem voldoende bekwaam maken. Jeremia vestigt de aandacht op zijn ordinatie of aanstelling van God wanneer hij zegt: ’Het woord van Jehovah dan geschiedde tot mij, zeggende: Eer Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend, en eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken tot een profeet gesteld [aangesteld, Da; geordineerd, KJ]. . . . overal, waarhenen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken. . . . En Jehovah stak Zijn hand uit, en roerde mijn mond aan; en Jehovah zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken.’ — Jer. 1:4-10.

2. Waarom moest Jezus op dezelfde wijze worden geordineerd?

2 Zelfs Jezus, de timmerman van Nazareth, moest op deze wijze door Jehovah God worden geordineerd. Als mens was Jezus niet van een priesterlijk geslacht in Israël. Als een lid van de koninklijke stam Juda was hij een erfgenaam van de aardse troon van David maar niet van een hemelse troon en een hemels koningschap. Ten einde een hogepriester gelijk de koninklijke priester-koning Melchizedek te zijn, moest Jezus door Jehovah worden geordineerd, en Jehovah had profetisch gezworen dat Jezus zulk een koninklijke priester zou zijn. Ten einde een hemelse koning te zijn die op Jehovah’s troon en aan zijn rechterhand zou zitten, moest Jezus worden gezalfd met iets wat meer was dan de zalfolie welke door een menselijke profeet of priester werd uitgegoten. Hij moest met de heilige geest van Jehovah God worden gezalfd en aldus worden geordineerd of aangesteld. Zoals Paulus schrijft: „De Christus [heeft] niet zichzelf verheerlijkt door hogepriester te worden, maar hij werd verheerlijkt door hem die ten aanzien van hem sprak: ’Gij zijt mijn Zoon; heden ben ik uw Vader geworden.’ Zoals hij ook op een andere plaats zegt: ’Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar de gelijkenis van Mel·chi·zeʹdek.’” — Hebr. 5:5, 6, NW.

3. Hoe toonde Jezus dat zijn ordinatie niet van Johannes de Doper maar van Jehovah afkomstig was?

3 Jezus ontving de noodzakelijke ordinatie van God. Toen Johannes, de zoon van priester Zacharias, Jezus in de rivier de Jordaan doopte, ordineerde hij Jezus niet tot priester of koning. Dit kon hij niet. Johannes wist niet waarom hij Jezus doopte. Hij begreep destijds niet dat hij Jezus slechts doopte ten einde te symboliseren dat Jezus zich er aan had opgedragen Gods wil te doen, waarvoor hij in de wereld was gekomen. De waterdoop symboliseerde Jezus’ opdracht, waardoor een verandering in levenswijze werd te kennen gegeven. Pas nadat Jezus was gedoopt en uit het water was opgekomen, ordineerde zijn hemelse Vader Jehovah God hem of stelde hem aan doordat hij de zich opgedragen hebbende Jezus hoorbaar erkende als zijn geestelijke Zoon en doordat hij hem met zijn heilige geest zalfde (Matth. 3:13-17). Kort daarna ging Jezus, ten einde aan te tonen dat Jehovah, en niet de priesterlijke Johannes de Doper, hem had geordineerd, naar de synagoge te Nazareth en las hij Jesaja’s profetie aan het volk voor: ’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om goed nieuws aan de armen bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om te prediken.’ Vervolgens zeide Jezus tot de gemeente: „Heden wordt deze schriftuurplaats, die gij zo juist hebt gehoord, vervuld.” — Luk. 4:16-21, NW; 3:21-23.

4. In welke schriftuurplaatsen wordt aangetoond dat Paulus door Jehovah was geordineerd?

4 Was Paulus eveneens aldus door God geordineerd of aangesteld? Hij zeide: „Met dit getuigenis ten doel werd ik aangesteld [geordineerd, KJ] tot een prediker en apostel . . . een leraar van natiën inzake geloof en waarheid” (1 Tim. 2:7, NW). Door wie „aangesteld” of „geordineerd”? Paulus geeft hierop het antwoord wanneer hij tot de Galaten zegt: „Paulus, een apostel, niet vanwege mensen noch door een mens, maar door Jezus Christus en God, de Vader, . . . toen God, die mij van mijn moederschoot aan heeft afgescheiden en mij door zijn onverdiende goedgunstigheid heeft geroepen, het goeddacht zijn Zoon in verband met mij te openbaren, opdat ik het goede nieuws omtrent hem aan de natiën mocht bekendmaken, ging ik niet dadelijk te rade met vlees en bloed. Evenmin ging ik op naar Jeruzalem tot hen die vóór mij apostelen waren” (Gal. 1:1, 15-17, NW). Paulus werd waarschijnlijk door Ananias gedoopt, die hem vertelde dat hij zich moest laten dopen. Daarna werd Paulus „met heilige geest vervuld” als bewijs dat hij door Jehovah door bemiddeling van Christus werd geordineerd of aangesteld, die hem had uitgekozen als een vat dat zijn naam zou dragen. — Hand. 9:15-18, NW.

5, 6. Welk deel verrichtte Petrus bij het ordineren van Cornelius, diens familieleden en intieme vrienden, indien hij enig deel verrichtte?

5 Zelfs de eerste onbesneden heidense bekeerlingen werden aldus door God geordineerd of aangesteld om dienaren van zijn nieuwe verbond te zijn. Indien zij niet door God waren geordineerd, zouden de joodse christenen er niet op zijn voorbereid en niet genegen zijn geweest hen destijds als geordineerde christelijke bedienaren van het evangelie te erkennen. Voordat de apostel Petrus er nog mee was opgehouden tot de Italiaanse Cornelius en velen van zijn familieleden en intieme vrienden te prediken, geloofden deze onbesneden niet-joden en aanvaardden zij Gods barmhartigheid door bemiddeling van Christus, en God ordineerde hen of stelde hen aan als zijn getuigen, die het bedieningswerk zouden verrichten. De geschiedenis in de bijbel luidt aldus: „Terwijl Petrus nog over deze aangelegenheden sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden. En de gelovigen die met Petrus waren meegekomen en die tot de besnedenen behoorden, waren verbaasd, want de vrije gave van de heilige geest werd eveneens op mensen uit de natiën uitgestort. Want zij hoorden hen spreken in talen en God verheerlijken. Toen antwoordde Petrus: ’Kan iemand water verbieden zodat dezen die evenals wij de heilige geest hebben ontvangen, niet gedoopt zouden worden?’ Daarop gebood hij hen in de naam van Jezus Christus gedoopt te worden.” Later verklaarde Petrus te Jeruzalem aan zijn joodse medechristenen: „Toen ik begon te spreken, viel de heilige geest op hen evenals die oorspronkelijk ook op ons is gevallen. . . . Indien God daarom dezelfde vrije gave aan hen heeft gegeven evenals hij dit ook aan ons heeft gedaan die in de Here Jezus Christus hebben geloofd, wie was ik dan dat ik God zou kunnen tegenwerken?” — Hand. 10:44-48; 11:15-17, NW.

6 Daarom liet Petrus hen dopen, niet om hen te ordineren (God had dit reeds gedaan), maar opdat zij hun geloof en opdracht, welke God reeds met een wonderbaarlijk bewijs had aanvaard, konden symboliseren.

7, 8. Welk bewijs hebben wij dat het hedendaagse overblijfsel van gezalfde getuigen door God is aangesteld?

7 Hoe staat het met de hedendaagse getuigen van Jehovah die zich hebben opgedragen? Ook zij steunen op deze aanstelling of ordinatie van hem opdat zij in dit meest noodzakelijke opzicht bekwaam gemaakt kunnen worden als zijn dienaren. In deze tijd is er op aarde slechts een overblijfsel van hen die gedurende de afgelopen negentien eeuwen door Jehovah God zijn uitgekozen en aangesteld of geordineerd opdat zij zijn gezalfde dienaren van het nieuwe verbond zouden zijn. Zij zijn het overblijfsel of de „overgeblevenen” van het zaad van Gods op een vrouw gelijkende organisatie (Openb. 12:17, NW). Tot hen zegt hij: ’Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt Jehovah, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb’ (Jes. 43:10). Als groep vormt dit overblijfsel thans een dienstknechtlichaam of een slaaflichaam. Zij vormen wat Jezus in zijn profetie „de getrouwe en beleidvolle slaaf” noemde, die „over diens huisknechten is aangesteld om hun hun voedsel te geven op de juiste tijd.” Door wie is het overblijfsel als zodanig aangesteld of geordineerd? Niet door mensen, maar door hun Meester, de regerende Koning Jezus Christus. Sedert hij in 1914 in zijn koninkrijk is gekomen en sedert hij in 1918 tot de tempel is gekomen om het oordeel bij het „huis Gods” te laten beginnen, heeft hij dit overblijfsel van gezalfde christenen, die zich hebben opgedragen, bezig gevonden datgene te doen waartoe zij waren aangesteld. Daarom heeft hij ten aanzien van hen datgene gedaan wat hij had beloofd: „Waarlijk ik zeg u dat hij hem zal aanstellen over al zijn bezittingen.” — Matth. 24:45-47, NW.

8 Welk bewijs hebben wij dat zij door God door bemiddeling van zijn onzichtbare, verheerlijkte Christus zijn aangesteld en dat zij voldoende bekwaam zijn gemaakt? Het bewijs hiervan wordt geleverd doordat zij ’op de juiste tijd het geestelijke voedsel’ verstrekken. Jehovah profeteerde niet met betrekking tot hen: ’Ziet, de dagen komen, spreekt de Here Jehovah, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden van Jehovah’ (Amos 8:11). Dit werd geprofeteerd met betrekking tot de geestelijken der christenheid en hun gemeenten. Zij verwerpen het voedsel dat wordt opgediend uit de hand en mond van de „slaaf”-klasse en lijden daarom geestelijk honger. Zij doen dit omdat zij de niet-orthodoxe ordinatie of aanstelling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse niet erkennen. Maar er zijn honderdduizenden anderen die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft en die te weten komen waar zij het geestelijke voedsel kunnen krijgen en die het uit de hand van het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen aanvaarden. Dit zijn de eerlijke, nederige, zachtmoedige mensen die door Jehovah’s Juiste Herder Jezus Christus in de kudde worden gebracht ten einde zijn „andere schapen” te zijn, terwijl hij hen tezamen met het gezalfde overblijfsel tot „één kudde” maakt. — Joh. 10:16, NBG.

BEDIENAREN VAN HET EVANGELIE ONDER HET NIEUWE VERBOND

9, 10. Waarom behoren de „andere schapen” eveneens tot de hedendaagse bedienaren van het evangelie die op de juiste wijze zijn geordineerd, alhoewel zij geen „dienaren van een nieuw verbond” kunnen zijn?

9 Daar de „andere schapen” Jehovah’s Juiste Herder moeten volgen, moeten zij eveneens ’getrouwe en waarachtige getuigen’ zijn zoals hij; ook zij moeten dienaren van Jehovah God zijn die voldoende bekwaam zijn gemaakt. Natuurlijk kunnen zij geen „dienaren van een nieuw verbond” zijn in de betekenis waarin de apostel Paulus dit was, die als een lid van de „heilige natie” van het geestelijke Israël in het nieuwe verbond was opgenomen en die daarom een priesterlijke bedienaar van het evangelie was, een lid van de „koninklijke priesterschap,” die een hemelse roeping heeft. Maar wij moeten in gedachten houden dat het geestelijke Israël een voorbeeld vond in of werd voorschaduwd door het natuurlijke Israël uit de oudheid. Als leden van die uitverkoren natie waren de natuurlijke Israëlieten opgenomen in het oude wetsverbond dat met Jehovah, hun God, was gesloten. Maar onder de natuurlijke Israëlieten bevonden zich vele niet-Israëlieten die tijdelijke inwoners of vreemdelingen waren en die op verscheidene manieren in Israël dienden, terwijl sommigen zelfs tempelslaven waren. Ook zij aanbaden Jehovah als hun God en zijn wet beschermde hen en voorzag in vele zegeningen en voorrechten voor hen. Zij waren „uw tijdelijke inwoner die in uw poorten is” die op Israëls sabbatdag geen werk mochten verrichten (Ex. 20:8-10, NW). Zij dienden Jehovah’s naam geen smaad aan te doen maar moesten hem tezamen met de natuurlijke Israëlieten loven. Zij moesten tonen in welk een mate zij door bemiddeling van zijn natuurlijke zaad van Abraham door hem werden gezegend.

10 Zo is het ook met de „andere schapen,” de hedendaagse „tijdelijke inwoner die in [de] poorten” van de geestelijke Israëlieten is. Zij zijn geen geestelijke Israëlieten, die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, maar zij leven wel onder de zegeningen en voorzieningen van dat nieuwe verbond en moeten hun leven er in overeenstemming mede brengen. Zij moeten tezamen met het overblijfsel van het geestelijke Israël een Nieuwe-Wereldmaatschappij zijn. Zij staan onder de ene algemene wet dat zij getuigen van Jehovah moeten zijn en dat zij voordat dit wereldse samenstel van dingen volledig eindigt, het Koninkrijksnieuws aan alle natiën tot een getuigenis moeten prediken (Matth. 24:14). Ten einde dit te doen, moeten zij eveneens voldoende bekwaam zijn en dit vereist in de eerste plaats dat zij door God zijn geordineerd. Als de noodzakelijke stap in die richting hebben zij zich vrijwillig en op liefderijke wijze aan God opgedragen door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus, en dat zij zich aldus volledig aan hem hebben overgegeven, hebben zij evenals Jezus door de waterdoop gesymboliseerd. Daar zij zich op de juiste wijze hebben opgedragen, aanvaardt God hen in de „ene kudde” van zijn Juiste Herder Jezus Christus, niet opdat zij leden van het geestelijke Israël of van de koninklijke priesterschap zullen zijn en een hemelse erfenis deelachtig zullen worden en evenmin opdat zij priesterlijke dienaren van het nieuwe verbond zullen zijn, maar opdat zij getuigen van Jehovah zullen zijn en onder het nieuwe verbond bedienaren van het evangelie zullen zijn die voldoende bekwaam zijn gemaakt. Hij ordineert hen of stelt hen aan als zijn aardse dienaren, opdat zij tezamen met het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël zullen dienen. Zij allen hebben deze ordinatie of aanstelling ontvangen omdat Jehovah hun opdracht door bemiddeling van Jezus Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond, heeft aanvaard. Daarom zijn zij allen zijn geordineerde bedienaren van het evangelie, ongeacht of zij overeenkomstig het vlees mannen of vrouwen zijn.

11. Welke invloed hebben, schriftuurlijk bezien, de door de wereldse natiën vastgestelde regels voor ordinatie op bedienaren van het evangelie die door Jehovah zijn geordineerd?

11 Op deze basis alleen al zou het juist zijn dat alle natiën welke beweren dat zij rekening houden met christelijke bedienaren van het evangelie, hen erkennen als bedienaren van het evangelie die op schriftuurlijke wijze zijn geordineerd. De natiën zijn eigenzinnig en dictatoriaal wanneer zij hun eigen regels en vereisten vaststellen en aan de hand daarvan verklaren wie een ware geordineerde bedienaar van het evangelie is die door God wordt erkend. Wanneer de natiën een geschreven autorisatie eisen van de een of andere mens, groep van mensen of religieuze organisatie, of eisen dat er de een of andere door mensen ingestelde ceremonie wordt verricht voordat zij deze mannen en vrouwen die zich hebben opgedragen, als Gods dienaren erkennen, is dit volgens de Schrift niet op zijn plaats. De niet-geïnspireerde wetgevers van deze wereld hebben de Schrift niet geschreven, maar God heeft die Geschriften door de werkzame kracht van zijn geest laten optekenen, en zijn ware dienaren hebben het getuigenis van zijn geïnspireerde Schrift dat zij door hem zijn geordineerd omdat zij zich aan hem hebben opgedragen. Het bewijs, wat door hem geordineerde dienaren moeten zijn, dient uit het geschreven Woord van God, degene die ordineert, te worden genomen, en niet uit door mensen gemaakte wetten en de wettelijke interpretatie er van door rechters.

12, 13. Welk juiste antwoord wordt gegeven aan wereldse mensen die zich inlaten met het formeren en de werkwijze van een genootschap van bedienaren van het evangelie, zoals Jehovah’s getuigen, en waarom?

12 God, de Universele Soeverein, heeft het recht te bepalen op welke wijze zijn zichtbare organisatie van zijn volk opgebouwd zal worden en werkzaam zal zijn en wie in deze organisatie zijn dienaren zullen zijn en op welke voorwaarden. Zelfs religieuze sekten der christenheid erkennen dit recht hetwelk hun sektarische organisatie heeft. Toen de hoofdfunctionaris van het bestuur der Presbyteriaanse Kerk van de Verenigde Staten van Amerika verleden jaar te Princeton, New Jersey, 400 afgevaardigden van de Wereldbond van Presbyterianen toesprak, noemde hij als een van de fundamentele religieuze vrijheden de ’vrijheid om het interne bestuur van en de voorwaarden voor een kerklichaam te bepalen.’ Vervolgens zeide hij: „Wanneer naar het weloverwogen en gebedsvolle oordeel van een kerk de vrijheid om deze verantwoordelijkheden na te komen, essentieel door de staat of maatschappij wordt beknot, is het de plicht van de kerk om ’neen’ tot de staat en ’neen’ tot de maatschappij te zeggen” (New York Times van 29 juli 1954). Jehovah’s getuigen houden zich op theocratische wijze aan Zijn regels en aanstellingen met betrekking tot de wijze waarop zijn organisatie van het nieuwe verbond opgebouwd dient te worden en werkzaam dient te zijn. Zij zeggen neen tot wereldlingen die zich met hun zaken inlaten.

13 Zij hebben geen religieuze mannen nodig die hun de handen opleggen ten einde geordineerd te worden. Hun ordinatie is van God afkomstig en zij worden geordineerd als gevolg van het feit dat zij hun eeuwige bestaan door bemiddeling van Christus aan Hem hebben opgedragen. Zij worden niet geordineerd door de handen welke hun worden opgelegd door degene die hen als een symbool van hun opdracht in water doopt. Maar aangezien hun waterdoop verband houdt met hun ordinatie door God, mogen zij voor registratiedoeleinden hun doopdatum opgeven als de bij benadering vast te stellen tijd van hun ordinatie, ten einde te voldoen aan de wet van het land waarin om een ordinatie wordt gevraagd. Jehovah’s getuigen willen, ten einde bekwaam gemaakt te worden, de hand van God op zich gelegd zien, de hand van Hem die Jeremia’s mond aanraakte en zeide: „Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond” (Jer. 1:9). Zij willen de hand op zich zien van Hem die Ezra de priester veilig naar Jeruzalem bracht, „de goede hand zijns Gods op hem”; dezelfde hand waarover Nehemia, de bouwer van Jeruzalems muren, zegt: „De koning gaf [ze] dus aan mij, naar de goede hand mijns Gods op mij” (Ezra 7:6, 9, 28; Neh. 2:8, 18, NW). De psalmist zegt: „Uw hand zij over den man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt” (Ps. 80:18). Jehovah’s hand is de eerste hand die op ons gelegd dient te worden ten einde ons als bekwame bedienaren van het evangelie te ordineren of aan te stellen. Wanneer niet eerst zijn hand op ons is gelegd, heeft het opleggen van mensenhanden daarna geen kracht, maar is slechts een formaliteit.

14. In welke belangrijke opzichten verschillen de geestelijke Israëlieten en hun metgezellen, die zich hebben opgedragen, van de geestelijken der christenheid?

14 Door Jehovah’s hand worden zijn gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël en hun metgezellen, die zich hebben opgedragen, afgezonderd en afgescheiden. Zoals koning Salomo profetisch tot God zeide toen de tempel te Jeruzalem werd ingewijd: „Gij zelf hebt hen uit alle volken der aarde afgescheiden als uw bezit, zoals gij door bemiddeling van Mozes, uw dienstknecht, hebt gesproken toen gij onze voorvaderen uit Egypte bracht, o Here Jehovah” (1 Kon. 8:53, NW). Dat zij allen van deze wereld worden afgescheiden om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken, wordt door de apostel Paulus in de inleiding van zijn brief getoond: „Paulus, een slaaf van Jezus Christus en geroepen om een apostel te zijn, afgescheiden voor Gods goede nieuws, hetwelk hij vroeger bij monde van zijn profeten in de heilige Geschriften had beloofd betreffende zijn Zoon” (Rom. 1:1, 2, NW). Omdat zij aldus zijn afgezonderd of afgescheiden, zijn zij verplicht de reine, onbesmette vorm van aanbidding te beoefenen, de zuivere religie, hetgeen onder andere inhoudt dat zij zich ’vlekkeloos van de wereld moeten bewaren’ (Jak. 1:27, NW). Zij zijn daarom anders dan de „officiële bedienaren van het evangelie” of geestelijken der christenheid, die beweren dat zij zijn afgescheiden en aan wie door de wet een afgescheiden status wordt verleend maar die zich toch inlaten met de politiek en de geschilpunten der natiën en zich geheel en al met deze wereld bevlekken.

SPECIALE AANSTELLINGEN

15. Hoe werd van de macht om aanstellingen te doen, in de vroege christelijke gemeenten gebruik gemaakt?

15 De gehele natie van het geestelijke Israël en hun metgezellen die zich hebben opgedragen, zijn afgescheiden en hebben een status welke afgescheiden van deze wereld is. Zij vormen allen een Nieuwe-Wereldmaatschappij van bekwame bedienaren van het evangelie. Toch zijn bepaalde leden onder hen in het bijzonder afgezonderd voor verscheidene verantwoordelijke diensten, waartoe zij worden geordineerd of aangesteld. In de eerste eeuw waren er bijvoorbeeld christelijke profeten en leraren in de gemeente Antiochië (Syrië) en zij allen dienden in deze verantwoordelijke posities. Vervolgens zegt het verslag: „Terwijl zij Jehovah in het openbaar dienden en vastten, zeide de heilige geest: ’Zondert mij van alle personen Barʹna·bas en Sauʹlus af voor het werk waarvoor ik hen heb geroepen.’ Toen vastten zij en baden en legden hun de handen op en lieten hen gaan” (Hand. 13:1-3, NW). Dat de gemeente door bemiddeling van hun vertegenwoordigende mannen aldus de handen oplegde, was een vorm van ordinatie of aanstelling tot een speciale dienst. Later werden er door Paulus en Barnabas toen zij in deze speciale dienst werkzaam waren, in de pas opgerichte gemeenten oudere mannen aangesteld in verantwoordelijke dienstposities: „Zij [stelden] voor hen oudere mannen in een ambt in de gemeente aan en, terwijl zij baden en vastten, droegen zij hen op aan Jehovah, in wie zij waren gaan geloven” (Hand. 14:23, NW). Toen de apostel Paulus de macht om aanstellingen te doen, aan de jonge Timotheüs toewees, zeide hij: „Niemand zie ooit op uw jeugd neer. . . . Leg iemand nimmer haastig uw handen op; noch wees een deelhebber aan de zonden van anderen; bewaart u zelf rein.” — 1 Tim. 4:12; 5:22, NW.

16. Waarom vormen de speciale dienaren die in deze tijd op theocratische wijze in de Nieuwe-Wereldmaatschappij zijn aangesteld, geen klasse van geestelijken?

16 Speciale dienaren in de Nieuwe-Wereldmaatschappij moeten derhalve niet op democratische wijze, maar op theocratische wijze worden aangesteld, door het besturende lichaam of door vertegenwoordigende personen die in andere landen voor het besturende lichaam optreden. Dat deze speciale dienaren in een geestelijk ambt of opzieners in de gemeente worden aangesteld, betekent echter niet dat er een afgescheiden klasse van geestelijken wordt gevormd en dat alle overigen van de gemeente geen bedienaren van het evangelie zijn die door God voldoende bekwaam zijn gemaakt. Zolang wij studeren en Jehovah als zijn getuigen getrouw dienen, blijven wij allen voldoende bekwaam, welke bekwaamheid van God afkomstig is.

17. Wat was in de oudheid het werkelijke resultaat van „het opleggen van de handen der apostelen,” en waarom is dit gebruik thans niet meer juist?

17 In de oudheid kwam de handoplegging van de verantwoordelijke dienaren der gemeente er op neer dat iemand werd geordineerd of aangesteld. In die vroege dagen had deze ceremonie wezenlijke uitwerking toen „door middel van het opleggen van de handen der apostelen de geest werd gegeven.” Degenen die Paulus en Barnabas de handen oplegden, schonken niet de geest, maar hun werd door middel van de geest gezegd dat zij hen moesten afzonderen voor een speciaal werk. Tegenwoordig gebeurt het niet dat de geest hoorbaar tot ons spreekt noch zijn de apostelen lichamelijk in ons midden tegenwoordig ten einde ons de handen op te leggen en aldus de wonderbaarlijke gaven van de geest mee te delen, en er is tegenwoordig geen enkele belijdende christen op aarde die aan de hand van de schrift kan bewijzen dat hij zelfs maar een opvolger van de apostelen is en zulk een macht bezit. Die wonderbaarlijke gaven van de geest zijn verdwenen evenals de apostolische kanalen. Daarom classificeerde Paulus het „opleggen der handen” als een deel van de „elementaire leer omtrent de Christus” (Hebr. 6:1, 2; Hand. 8:18 en 1 Kor. 13:8-11, NW). De formaliteit, iemand bij zijn aanstelling letterlijk de handen op te leggen, heeft in deze tijd geen speciale waarde.

18. Hoe kan een aangestelde persoon op de juiste wijze in kennis worden gesteld van zijn geldige aanstelling?

18 Wat van belang is, is louter de aanstelling op zich zelf door het daartoe bevoegde besturende lichaam. Die aanstelling kan mondeling of per brief worden gedaan en zelfs door middel van een standaardaanstellingsbrief. Waar het hier om gaat, is, dat de aanstelling afkomstig is van het erkende besturende lichaam, en de ondertekening van de aanstellingsbrief of het aanstellingsformulier moet daarom aantonen dat de brief of het formulier van zulk een bevoegd lichaam afkomstig is. Of de ondertekening nu met de hand is geschreven of is gestempeld, verandert niets aan de zaak noch wordt de aanstelling er door verzwakt of ongeldig gemaakt. Indien het het stempel van het besturende lichaam is en wordt afgedrukt door degene die de autoriteit bezit dat stempel te gebruiken, is de aanstelling gezaghebbend en bindend.

19, 20. Welke voorbeelden uit de oudheid van zulk een gebruik worden in de bijbel beschreven?

19 Dit is zo, ook al is het ondertekenen van een aanstellingsbrief of een aanstellingsformulier met een rubberstempel misschien niet zo ceremonieel of ziet het er niet zo indrukwekkend uit als wanneer iemand op letterlijke en formele wijze de handen legt op het hoofd van een aangestelde persoon. Het stempelen van een officiële brief is een goed bijbels gebruik.

20 Wat deed koningin Izebel, toen zij instructies wilde uitvaardigen aan de oudere mannen van Jizreël? Liet zij koning Achab brieven met instructies ondertekenen? Luister: „Zij [schreef] brieven in Aʹchabs naam en verzegelde ze met zijn zegel en zond de brieven naar de oudere mannen en de edelen die in zijn stad waren en bij Naʹboth woonden.” De oudere mannen en edelen erkenden het zegel dat op de brief was afgedrukt en brachten de instructies die schijnbaar van de koning afkomstig waren, ten uitvoer (1 Kon. 21:8-11, NW). Koning Ahasveros toonde de waarde en kracht van een gezaghebbend stempel of zegel aan toen hij tot Esther, zijn koningin, en tot Mordechai, zijn eerste minister, zeide: „Gij zelf schrijft ten behoeve van de joden overeenkomstig datgene wat goed is in uw ogen, in de naam van de koning en verzegel [het] met de zegelring van de koning, want een schrijven dat in de naam van de koning is geschreven en met de zegelring van de koning is verzegeld, kan onmogelijk ongedaan worden gemaakt.” Mordechai, de eerste minister, deed dienovereenkomstig: „Hij ging er toe over in de naam van koning A·has·veʹros te schrijven en het met de zegelring van de koning te verzegelen en geschreven documenten te zenden door de hand van de koeriers.” Op grond van dat uniforme stempel erkenden de bestuurders van de gehele provincie Perzië en eveneens de joden de bindende kracht van die geschreven documenten en zij handelden overeenkomstig de instructies die er in werden gegeven. — Esther 8:8, 10, NW.

21. Waarom heeft de methode waarop het Wachttorengenootschap de aanstellingen van dienaren voor de gemeenten van Jehovah’s getuigen te kennen geeft, niet minder waarde?

21 Laat daarom niemand de kracht van een op de juiste wijze gestempelde brief onderschatten; het stempel geeft er gewicht en autoriteit aan. Nu kan het zijn dat door één standaardbrief met zulk een juist, officieel stempel meer dan één dienaar van een gemeente wordt aangesteld, maar de plichten welke aan een aangestelde persoon worden toegewezen, bepalen de mate van verantwoordelijkheid van die aangestelde persoon, of hij meer verantwoordelijkheden heeft dan andere dienaren. Wat er nog meer in de brief mag staan of wie er wellicht nog meer door dezelfde brief wordt aangesteld tot een ander ambt, doet niets af aan de speciale positie van die dienaar. Gestempelde aanstellingsbrieven (in de meeste gevallen standaardbrieven) worden daarom in deze tijd door de Watch Tower Bible & Tract Society en haar vele bijkantoren gebruikt als een geschikt middel om dienaren aan te stellen voor de meer dan 14.000 gemeenten van Jehovah’s getuigen over de gehele aarde. In al zulke gemeenten erkennen de leden het stempel en zij aanvaarden de aanstelling. Wie heeft dan het recht de kracht van de ordinatie of aanstelling in twijfel te trekken? Gij kunt er van overtuigd zijn dat het besturende lichaam van het Genootschap al zulke speciale dienaren die door deze gestempelde aanstellingsbrieven in hun ambt zijn geplaatst, de handen oplegt, niet letterlijk, maar om hen te ondersteunen en hen te schragen of hen te verwijderen, wanneer dit in het algemene belang van het werk is.

GESCHREVEN AANBEVELINGSBRIEVEN

22-24. Hoe beschreef Paulus de aanbevelingsbrieven welke hij bij zich droeg?

22 De apostel Paulus zelf bracht de vraag over bekwaamheid ter sprake. Hij zeide: „En wie is hiervoor voldoende bekwaam? Wij; want wij zijn geen venters van het woord Gods zoals vele mensen, maar uit oprechtheid, ja, door God gezonden [niet door mensen] . . . spreken wij” (2 Kor. 2:16, 17, NW). Maar was Paulus in het bezit van een gestempelde of verzegelde aanstellings- of aanbevelingsbrief van het besturende lichaam te Jeruzalem of van hen die hem en Barnabas te Antiochië de handen hadden opgelegd, of droeg hij zo iets bij zich? Kon hij zulk een brief overleggen aan de synagogen welke hij bezocht ten einde er te prediken of aan de gemeenten welke hij oprichtte of aan de bestuurder Felix of de bestuurder Festus of aan koning Agrippa of aan keizer Nero, toen hij ten slotte te Rome voor hem terechtstond? Er is niets waardoor wordt aangetoond dat hij zulk een brief bezat! Paulus had zulk een brief niet nodig. Hij had iets beters dan een door mensen opgestelde en door mensen ondertekende brief welke op schrijftafeltjes of papier was geschreven. Hij had te Damascus getuigen die konden bevestigen dat hij in water was gedoopt ten einde zijn opdracht of zijn geloof in Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus, te symboliseren. Hij was eveneens „met heilige geest vervuld” en had de wonderbaarlijke gaven van die geest. Nog meer, hij bezat de macht om gedoopte gelovigen de handen op te leggen en hun de gaven van de geest te schenken. Hieraan wist hij dat het feit dat hij voldoende bekwaam was, van God was uitgegaan. Waarom had hij dus een gestempelde of verzegelde brief van iemand op aarde nodig? Het krachtigste bewijs dat iemand voldoende bekwaam is voor een dienst of een bediening is het resultaat van zijn werk, datgene wat hij tot stand heeft gebracht. Paulus had dat bewijs, en het diende als een zeer indrukwekkende aanbevelingsbrief waardoor zijn aanstelling werd bewezen.

23 Tot de christelijke gemeente welke hij te Korinthe had opgericht, zeide hij: „Beginnen wij ons wederom aan te bevelen? Of hebben wij misschien gelijk sommige mensen voor u of van u aanbevelingsbrieven nodig? Gij zelf zijt onze brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen onder alle mensen. Want het is openbaar geworden dat gij een brief van Christus zijt, geschreven door ons als dienaren, niet met inkt geschreven maar met geest van de levende God, niet op stenen tafelen, maar op vleselijke tafelen, op harten” (2 Kor. 3:1-3, NW). Later kreeg de pas onderrichte Apollos zulk een aanbevelingsbrief van de christelijke broeders te Efeze voor de gemeente te Korinthe, maar Paulus had zulk een letterlijke aanbevelingsbrief niet nodig (Hand. 18:24-28, 1-11). De discipelen welke hij gedurende anderhalf jaar van intensieve prediking en onderwijzingsactiviteit te Korinthe had gemaakt, waren op zichzelf een krachtige brief.

24 Die discipelen waren Paulus’ brief, geschreven op zijn hart omdat hij hen bij zich droeg in zijn genegenheden en hij schreef hun brieven omdat hij bezorgd voor hen was. Terzelfder tijd had hij hun geleerd predikende getuigen van Jehovah en Christus te zijn en hen daartoe opgeleid, en derhalve waren die christenen te Korinthe Paulus’ brief, welke openlijk was tentoongespreid, „gekend en gelezen door alle mensen.” Zij waren een brief welke niet van een mens en zelfs niet van het besturende lichaam te Jeruzalem afkomstig was.

25, 26. Welk bijbelse getuigenis nog meer toont aan hoe Paulus’ aanbevelingsbrieven werden voortgebracht?

25 Het was openbaar geworden dat zij „een brief van Christus” waren, en Jezus Christus, die Paulus had uitgekozen om een speciaal vat te zijn dat zijn naam aan de niet-joodse natiën zou uitdragen, gebruikte Paulus zelf als zijn dienaar om die brief te schrijven. Paulus had die menselijke brief niet zelf kunnen schrijven, want, zoals Jezus tot zijn discipelen zeide, „afgescheiden van mij kunt gij in het geheel niets doen” (Joh. 15:5, NW). Hij gebruikte Paulus op een manier waarbij veel meer energie opgebracht moest worden dan wanneer hij hem slechts met een letterlijke pen en letterlijke inkt liet gaan zitten en een brief op papier liet schrijven waarin hij zich door geschreven woorden in plaats van door naarstige daden aanbeval. Behalve de weekdagen, waarop Paulus als een tentenmaker met Aquila en Priscilla samenwerkte, gebruikte Jezus Paulus om deze menselijke aanbevelingsbrief te schrijven door hem elke sabbat in de joodse synagoge te laten spreken, ten einde zowel joden als Grieken voor het geloof te winnen. Na verloop van tijd werd hij ’intensiever door het woord [van God] in beslag genomen, terwijl hij getuigenis gaf aan de joden om te bewijzen dat Jezus de Christus is,’ en hij bleef daar alles bij elkaar anderhalf jaar, „terwijl hij het woord Gods onder hen leerde.”

26 Toen Paulus ten slotte Korinthe verliet, liet hij de vruchten van zijn arbeid na. Wat waren die vruchten? Een christelijke gemeente met inbegrip van Crispus, de voormalige presiderende dienaar van de synagoge en diens gehele huisgezin, die door Paulus zelf werden gedoopt. Deze gemeente was een aanbevelingsbrief, „niet met inkt geschreven maar met geest van de levende God,” want deze brief werd geschreven door de geest van God, welke door bemiddeling van Paulus werkzaam was, daar Paulus ’met een demonstratie van geest en kracht bij hen kwam, opdat hun geloof niet zou gelegen zijn in wijsheid van mensen, maar in Gods kracht.’ Gods geest, welke in Paulus werkzaam was, bracht de leesbare woorden van die gemeentelijke brief voort of schreef ze. De brief werd niet op koude stenen tafelen geschreven, maar op warme, liefderijke „vleselijke tafelen, op harten.” Die harten waren iets wat gelezen kon worden, want ze vertelden van liefde welke zij in de eerste plaats voor God hadden, ze vertelden van geloof, hetwelk tot rechtvaardigheid wordt beoefend, en ze vloeiden over zodat de mond van de Korinthiërs er toe werd bewogen een openbare bekendmaking te doen tot redding (Hand. 18:1-11; 1 Kor. 2:4, 5; 2 Kor. 3:1-3; Matth. 22:37, 38; Rom. 10:10, NW). Opdat iemand zulk een levende, sprekende aanbevelingsbrief kon voortbrengen, was het ten stelligste een vereiste dat de schrijver door de Almachtige God voldoende bekwaam was gemaakt.

27. Welke zichtbare feiten van tegenwoordig getuigen dat de status van Jehovah’s getuigen als bedienaren van het evangelie, echt is?

27 Hoe is het er in deze tijd mede gesteld? Behalve dat er aanstellingsbrieven aan gemeenten worden gezonden of dat speciaal aangestelde dienaren van Gods zichtbare organisatie zulke brieven bij zich dragen, hebben Jehovah’s getuigen geen aanstellings- of aanbevelingsbrieven bij zich ten einde te bewijzen dat zij als mannen en vrouwen die zich hebben opgedragen, volgens de Schrift geordineerde dienaren van God zijn, die dienst verrichten in verband met het nieuwe verbond dat hij door de Middelaar Jezus Christus heeft gesloten. De Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen, welke de Watch Tower Bible & Tract Society als haar dienstknecht gebruikt, heeft net zo min als Paulus zulke aanstelling-, ordinatie- of aanbevelingsbrieven nodig. De christenheid erkent niet dat God de Watch Tower Bible & Tract Society als een instrument gebruikt. Maar „De moderne geschiedenis van Jehovah’s getuigen,” welke thans in de kolommen van het tijdschrift De Wachttoren wordt gepubliceerd, verhaalt de authentieke, gedocumenteerde geschiedenis van de wijze waarop de Allerhoogste God en zijn Zoon Jezus Christus sedert de tijd waarop het Genootschap, ja, en het officiële tijdschrift dat door dit Genootschap wordt uitgegeven, zijn begonnen, hiervan gebruik hebben gemaakt. Van dit bijbelse tijdschrift worden op het ogenblik ten minste 2.275.000 exemplaren per uitgave gedrukt, in eenenveertig talen, en het Genootschap, tevens de uitgever van deze lectuur, heeft vijfenzeventig bijkantoren, welke over de gehele aarde zijn verspreid. Dát is een onuitwisbare brief welke gekend en door alle mensen gelezen is, deze brief beveelt deze twee instrumenten aan elk goed geweten aan als instrumenten welke door God worden gebruikt om in deze uiterst kritieke tijd van onzekerheid, twijfel en vrees zijn glorierijke voornemen ten uitvoer te brengen.

28. Hoe hebben de leden van het gezalfde overblijfsel sedert 1919 het bewijs geleverd van hun positie als bekwame bedienaren van het evangelie?

28 De christenheid en haar in naam christelijk zijnde regeringen weigeren de schriftuurlijke ordinatie te erkennen van de getuigen van Jehovah, die zich hebben opgedragen. Derhalve verlenen zij hun niet de positie van geordineerde bedienaren van de religie, en evenmin houden zij met hen als zodanig rekening. In plaats dat Jehovah’s getuigen worden gerespecteerd als bedienaren van het evangelie die voldoende bekwaam zijn gemaakt, worden zij onderscheiden doordat zij Jezus’ profetie in vervulling doen gaan: „Gij zult wegens mijn naam door alle natiën worden gehaat” (Matth. 24:9, NW). Ook al zouden de getuigen de wereld papieren brieven kunnen tonen, dan zou dit de houding van de wereld jegens hen nog niet veranderen. Maar gij hebt een brief, en gij zelf zijt gebruikt om die brief te schrijven, welke gezaghebbender spreekt dan enige met de hand geschreven, getikte of gedrukte brief welke van een stempel of een zegel is voorzien en waardoor uw goddelijke ordinatie of aanstelling wordt aangetoond. Het is een levende brief, waarvan de inhoud over de gehele aarde is verspreid in meer dan 160 landen en gebieden om in meer dan 100 talen te worden gelezen. Sedert 1919 heeft het gezalfde overblijfsel van de voldoende bekwaam gemaakte dienaren van het nieuwe verbond, ondanks wereldomvattende haat, het goede nieuws van het Koninkrijk aan alle natiën gepredikt. Op deze wijze hebben zij door de geest van God op vleselijke tafelen, op harten, geschreven, en thans is de „grote schare” andere schapen, die tot de „ene kudde” van de Juiste Herder Jezus worden bijeenvergaderd, het bewijs dat zij door God werden geordineerd. Het is een menselijke aanbevelingsbrief welke er van getuigt dat zij de „getrouwe, en beleidvolle slaaf”-klasse van God zijn.

29. Wie nog meer hebben, in het bijzonder sedert 1931, op onloochenbare wijze bewezen dat zij geordineerde bedienaren van het evangelie zijn onder Gods nieuwe verbond?

29 In het bijzonder sedert 1931 is de „grote schare” andere schapen met het gezalfde overblijfsel verbonden geweest en hebben zij tezamen met dit overblijfsel gepredikt. Zij kunnen niet aan de geschiedenis ontkomen. Ook zij hebben geschiedenis gemaakt door als getuigen van Jehovah loyaal met het overblijfsel te dienen, met hen te lijden, met hen te sterven en tot op deze tijd met hen hun christelijke rechtschapenheid te handhaven. Dat zij geordineerde, voldoende bekwaam gemaakte dienaren van God zijn, is door de christenheid eveneens altijd in twijfel getrokken en verworpen. Maar wat wordt heden ten dage getuigd door de stem van de afgesloten geschiedenis? Zijn zij door God gezonden en voldoende geordineerde bedienaren van het evangelie onder Gods nieuwe verbond? Hebben zij een onbetwistbare aanbevelingsbrief welke alle vragen als ongerechtvaardigd doet verstommen en alle beschuldigingen als bevooroordeeld en onjuist aan de kaak stelt? Geen enkele brief die met inkt op papier is geschreven of op stenen tafelen is gekrast, maar de levende brief welke door middel van Gods geest op zachtmoedige mensen is geschreven. Het is een aanbevelingsbrief welke op „vleselijke tafelen, op harten” van andere gelovige mannen en vrouwen is geschreven, wier aantal sedert 1931 is toegenomen van beduidend minder dan honderdduizend tot meer dan 550.000 getuigen van Jehovah, die zijn verenigd in de Nieuwe-Wereldmaatschappij, op het ogenblik.

30. Wat moeten en zullen wij doen, opdat wij onze door God gegeven bediening nauwgezet kunnen volbrengen?

30 Laat de hemel en aarde van de Duivel die levende, van de geest vervulde brief maar vernietigen of uitwissen, indien ze daartoe in staat zijn! De vernietigende vloedwateren van de oorlog van Armageddon zullen die duivelse hemelen en aarde en hun met bloed besmeurde bericht volledig uitwissen maar nimmer zullen ze de inhoud van deze levende brief uitwissen, welke door alle getuigen van Jehovah, die vervuld zijn van zijn geest, is geschreven. Alle overlevenden van Armageddon zullen voor het aangezicht van het gehele universum onze aanbevelingsbrief zijn! Die aanbevelingsbrief zal zelfs door de doden worden gelezen wanneer zij na Armageddon worden opgewekt. De inhoud van deze brief zal nog groter worden naarmate er tot aan Armageddon op nog meer menselijke harten wordt geschreven. Wanneer de religieuze stelsels der wereld in die oorlog worden vernietigd, zal deze brief die oorlog overleven en zal zich daarna over de oppervlakte van de gereinigde aarde verspreiden als een levend getuigenis van de macht en geest van Jehovah, welke thans werkzaam zijn in zijn voldoende bekwaam gemaakte dienaren. Ga er dus mee voort deze brief van de „Nieuwe-Wereldmaatschappij” te schrijven door uw bediening nauwgezet te volbrengen en dit goede nieuws van het zegevierende koninkrijk aan alle natiën tot een getuigenis te prediken totdat deze wereld eindigt!

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen