Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w76 1/4 blz. 214-220
  • Wat wil het zeggen een „bedienaar” te zijn?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wat wil het zeggen een „bedienaar” te zijn?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HOE PAST „ORDINATIE” IN HET BEELD?
  • „GEORDINEERDE” DIENAREN IN GEMEENTEN
  • Volgens „dezelfde gedachtengang” over onze dienst voor God spreken
    Onze Koninkrijksdienst 1976
  • Wie zijn Gods bedienaren?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Wie zijn Gods dienaren in deze tijd?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2000
  • Christelijke grootheid spruit voort uit dienen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
w76 1/4 blz. 214-220

Wat wil het zeggen een „bedienaar” te zijn?

1, 2. (a) Welke gedachten roept het Latijnse woord minister, zoals dit in verschillende landen wordt gebruikt, in de geest op? (b) Wat moeten wij over het hedendaagse gebruik van het woord opmerken wanneer wij dit vergelijken met het vroegere gebruik ervan?

WANNEER u het Latijnse woord voor „dienaar” of „bedienaar”, namelijk minister, ziet of hoort, wat denkt u dan? In de taal van sommige landen, zoals het Nederlands, verwijst dit woord, of het corresponderende woord in die taal, uitsluitend naar een politieke functionaris, zoals een „minister van justitie” of een „eerste minister”. Maar in landen met een taal die gebaseerd is op of krachtig is beïnvloed door het Latijn kan dit woord ook betrekking hebben op een religieuze functionaris, over het algemeen een protestantse ambtsdrager (predikant), ofte wel een „[be]dienaar des Evangelies” of „[be]dienaar des Woords”.

2 In werkelijkheid heeft het Latijnse woord minister zoals dit thans in vele landen wordt gebruikt en door de meeste mensen wordt begrepen, een totaal andere betekenis dan het in de eerste eeuwen van de gewone tijdrekening had. Evenzo heeft het een betekenis die totaal verschilt van de betekenis van het Griekse woord diákonos, zoals dit in de geïnspireerde Griekse geschriften van de bijbel wordt gebruikt, hoewel dit Griekse woord in verscheidene talen vaak met een vorm van het Latijnse woord minister is vertaald. Wat is het verschil, en hoe is dit ontstaan?

3, 4. (a) Wat was de oorspronkelijke betekenis van het Latijnse woord minister, en welk gebruik werd er derhalve van gemaakt bij het vertalen van de bijbel? (b) Welke verandering vond er plaats in het gebruik van de uitdrukking, en ten gevolge van welke omstandigheden?

3 Destijds in de eerste eeuwen van de gewone tijdrekening betekenden het Griekse woord diákonos en het Latijnse woord minister in de grond der zaak hetzelfde: een dienaar, zoals een huisknecht, een tafelbediende of een andere persoonlijke dienaar. En toen men de bijbel in het Latijn begon te vertalen, vormde minister dus het woord dat over het algemeen werd gekozen om het woord diákonos te vertolken. Na verloop van tijd begon de gedachte aan nederige dienst echter uit het woord te verdwijnen als het werd gebruikt. Dit was in aanzienlijke mate te wijten aan de afval van het ware christendom die plaatsvond.

4 Toen de apostel Paulus tot de ouderlingen in Éfeze sprak, waarschuwde hij hen van tevoren dat er na zijn heengaan „onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken”. Zulke zelfzuchtige mannen zouden niet volgens het beginsel te werk gaan dat „het . . . gelukkiger [is] te geven dan te ontvangen” (Hand. 20:29, 30, 35). Hun handelwijze zou verraden dat zij niet Gòds dienaren waren, maar dienaren van zijn tegenstander. — 2 Kor. 11:12-15.

5. Waartoe leidde de in de Schrift voorzegde afval, en welke uitwerking had dit op het oppertoezicht en de leiding van de christelijke gemeenten?

5 Deze voorzegde afval heeft uiteindelijk de christenheid voortgebracht, met haar vele religies en haar scheiding tussen geestelijken en leken. In de vroege gemeente kwam zulk een onderscheid echter niet voor, zoals M’Clintock en Strongs Cyclopædia (Deel VIII, blz. 355, 356) met betrekking tot „ouderlingen” te kennen geeft:

„Aangezien er geen specifiek verslag bestaat over de wijze waarop hun eerste aanstelling geschiedde, moeten wij de conclusie trekken dat deze geschied kan zijn als een natuurlijke aanduiding van respect voor anciënniteit . . ., enigszins naar analogie van het ouderlingschap onder de joden.”

De Cyclopædia vervolgt met te zeggen dat „de apostelen [later] [ouderlingen] erkenden en mogelijk aanstelden”, en voegt hieraan toe:

„In elk lichaam van ouderlingen bestond de noodzaak van een presidentschap of primaatschap met het oog op het algemene toezicht en de algemene leiding. Een van het aantal moest dus worden aangewezen, hetzij krachtens anciënniteit of door een formele keuze, als een primus inter pares [eerste onder gelijken], ten einde als opziener (epískopos) van het lichaam en de kudde onder hen dienst te verrichten.”

Verder verklaart de Cyclopædia over de positie van de opziener:

„Niets in de oorspronkelijke aard ervan vormde er een belemmering voor dat deze [positie] door middel van roulatie door verscheidene ouderlingen in dezelfde kerk of hetzelfde diocees zou worden bekleed, maar toch leidde een succesvolle ambtstermijn gemakkelijk tot een bestendiging van het bestuur in handen van dezelfde persoon. Het werd dus al spoedig een ambt voor het leven.”

Eén ouderling of opziener begon dus een permanent primaat of oppergezag uit te oefenen ten opzichte van de anderen, waardoor anderen van het genieten van voorrechten werden buitengesloten. Op deze wijze werd de gemeentelijke leiding door een lichaam van ouderlingen geleidelijk uitgeschakeld.a

6. (a) Wat wordt bedoeld met een „monarchale” regeling met betrekking tot de gemeenten, en wat droeg tot de ontwikkeling van zulk een regeling bij? (b) Toont de Schrift aan dat concentratie van autoriteit in één persoon de christelijke manier is om ware eenheid van geloof te handhaven? Indien niet, wat vormt hier dan wel het middel toe?

6 Aldus ontwikkelde zich een ’monarchale’ regeling, dat wil zeggen, een stelsel waarin bestuursbevoegdheid en -immuniteit bij één persoon berustten, met uitsluiting van anderen. (Vergelijk 1 Korinthiërs 4:8.) Hiërónymus (van de vierde eeuw G.T.) heeft naar verluidt gezegd dat het oppergezag van een enkele opziener (epískopos) ’veeleer door gewoonte dan door een werkelijke aanstelling door de Heer tot stand is gekomen’, aangezien het als een middel werd gebruikt om verdeeldheid te voorkomen. De zienswijze was dus dat eenheid het beste gehandhaafd kon worden door een grote autoriteit te schenken aan één persoon, die door zijn toegenomen macht in staat zou zijn personen met een afwijkende mening ’in het gareel te houden’. (Vergelijk 1 Samuël 8:4-7, 19, 20.) In tegenstelling hiermee spoorde de apostel Petrus medeouderlingen ertoe aan de kudde die aan hun gemeenschappelijke zorg was toevertrouwd, te weiden, niet „als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde wordend”, en zich nederig aan elkaar te onderwerpen (1 Petr. 5:1-6). De apostel Paulus toonde ook aan dat een opziener in staat moest zijn „zowel te vermanen door de gezonde leer als de tegensprekers terecht te wijzen” door ’stevig vast te houden aan het getrouwe woord in zijn onderwijs’. Opzieners moesten geloof tonen in de macht van de waarheid en van Gods heilige geest. — Tit. 1:7, 9-11, 13; vergelijk 2 Timótheüs 2:24-26.

7. Welke uitwerking had de afval op het gebruik van de schriftuurlijke uitdrukkingen voor degenen die een verantwoordelijke toewijzing in de gemeente hadden? En hoe was dit waar met betrekking tot de Griekse uitdrukking voor „opziener”?

7 Als gevolg van de afval begonnen de in de bijbel gebruikte uitdrukkingen voor degenen die hun broeders in verantwoordelijke posities in de gemeente dienden, een andere betekenis aan te nemen. De Griekse uitdrukking epískopos, welke „opziener” betekende, beschreef oorspronkelijk elkeen van de ouderlingen, die de taak hadden om als opzieners de belangen van de gemeente te behartigen en als herders voor het geestelijke welzijn van de gemeenteleden te zorgen (Hand. 20:28). Het Nederlandse woord „bisschop” (dat is ontleend aan epískopos, via het Latijnse epíscopus) begon echter een religieuze functionaris aan te duiden die over vele gemeenten in een uitgestrekt gebied een overheersende autoriteit uitoefende. Dit culmineerde in de ontwikkeling van het pausdom, waarin één opziener, de bisschop van Rome, het primaat of oppergezag en het enige recht beweerde te bezitten om over alle christelijke opzieners en gemeenten elders de leiding te hebben en er bestuur over uit te oefenen.

8. Welke overeenkomstige verandering vond er plaats met betrekking tot de uitdrukking „[be]dienaar des Evangelies” of „[be]dienaar des Woords”?

8 Hetzelfde geldt voor de uitdrukking „[be]dienaar des Evangelies” of „[be]dienaar des Woords”. Het Latijnse woord voor „bedienaar”, minister, werd gebruikt ter vertaling van het Griekse diákonos en betekende derhalve oorspronkelijk een „dienaar” en, in religieuze betekenis, een lid van het lichaam van gemeentelijke „dienaren” die als assistenten met het lichaam van ouderlingen samenwerkten. Sindsdien begon de term „bedienaar” (van het evangelie) of „dienaar des Woords” betrekking te hebben op een religieuze ambtsdrager die over het algemeen de algehele en volledige administratieve autoriteit over een gemeente of kerk heeft (hoewel grotere groepen ’hulppredikers’ kunnen hebben). Hij wordt nu dus als Gods speciale dienaar (Latijn: minister) in zo’n gemeente beschouwd. In veel landen wordt het woord dat met het Latijnse woord minister overeenkomt, thans bijna exclusief voor (protestantse) predikanten gebruikt, ter onderscheiding van katholieke priesters (het woord „priester” is ontleend aan het Griekse presbúteros [ouderling] via het Latijnse presbyter). Wanneer iemand zich in Latijns-Amerika bijvoorbeeld als een minister (Engels), ministro (Spaans, Portugees) of ministre (Frans) voorstelt, wordt hij vaak voor een (protestantse) predikant aangezien, iemand die vanaf een kansel in een protestants kerkgebouw een gemeente onderwijst.

9. Vergelijk de hedendaagse gedachte die door de uitdrukking „bedienaar” (van het evangelie) of „dienaar des Woords” wordt overgebracht met de betekenis die de uitdrukking in de eerste eeuwen van de gewone tijdrekening in het Latijn had.

9 Een uitdrukking die aanvankelijk nederigheid en geringheid tot uitdrukking bracht, is dus een betrekkelijk hoge positie in de gemeenschap gaan aanduiden. Wanneer een Latijn sprekend persoon zich in de oudheid als een minister voorstelde, zou hij daardoor te kennen kunnen geven dat hij als iemands huisbediende, zoals een huisknecht of een dienstmeisje, werkzaam was. Thans duidt de hiermee overeenkomende „bedienaar” (van het evangelie) of „dienaar des Woords” over het algemeen echter op een positie welke gepaard gaat met een aanzienlijke wereldse eminentie en veel prestige, welke de persoon op een gelijkwaardig niveau plaatst als bijvoorbeeld doktoren, rechters en andere gestudeerde personen op allerlei gebied. Dit is zeer verschillend van de betekenis waarin het woord diákonos in aanhalingen van Jezus’ verklaringen wordt gebruikt. Zoals uit voorgaande artikelen blijkt, wordt in zijn verklaringen een diákonos naast een „slaaf” geplaatst en bezien als iemand die het tegenovergestelde is van een persoon die als „groot” of „de eerste” werd beschouwd (Matth. 20:26-28). Dus evenals in het geval van het woord „bisschop” (epískopos, opziener) heeft het kerkelijke woordgebruik de oorspronkelijke betekenis van het Latijnse woord minister in de geest van de meeste mensen verduisterd.

10. (a) Wat maken deze kerkelijke verdraaiingen voor ons als onderzoekers van Gods Woord noodzakelijk? (b) Indien een bijbelvertaling een vorm van het Latijnse woord minister gebruikt als vertaling van het Griekse woord diákonos, welk beeld dient het woord dan in de geest van de lezers op te roepen?

10 Wat betekent dit voor ons als wij oprechte onderzoekers van Gods Woord zijn? Voor de Getuigen die in landen wonen waar het Latijnse woord minister nog steeds in de een of andere vorm in zwang is, betekent het dat zij steeds wanneer zij dit woord in een vertaling van de bijbel tegenkomen, hun denkwijze moeten aanpassen en zich de oorspronkelijke betekenis van het woord te binnen moeten roepen, omdat zij anders in gebreke zullen blijven de kerngedachte van Jezus’ raad en van de geïnspireerde uitingen van zijn apostelen en discipelen in zich op te nemen. In plaats dat zij zich het beeld voor ogen roepen van iemand in mooie of formele kleding, begiftigd met een uitzonderlijk spraakvermogen en grote bestuurskwaliteiten, zou hun een passender beeld voor ogen moeten staan van een diákonos of minister (in de oorspronkelijke Latijnse betekenis van het woord) die als een bescheiden dienaar van God in de hitte van de zon over een stoffige weg liep of misschien een schort droeg als hij anderen aan tafel bediende. — Vergelijk 2 Korinthiërs 10:10; 1 Korinthiërs 2:1-5; Lukas 17:8.

11, 12. (a) In welke mate worden vormen van het Latijnse woord minister, in een religieuze betekenis, over de gehele wereld gebruikt? (b) Hoe illustreert de Duitse vertaling van het boek Jehovah Witnesses in the Divine Purpose problemen die bij de vertaling van het Engelse woord minister kunnen rijzen?

11 Het is ook vermeldenswaard dat vele, ja, zelfs de meeste talen geen uitdrukking hebben die qua vorm met het Latijnse woord minister in zijn religieuze betekenis overeenkomt. Het Engels, en Romaanse talen als het Italiaans, Frans, Spaans en Portugees, hebben wel zo’n uitdrukking. Maar in talen zoals het Duits of het Nederlands of in de talen van Scandinavië (Noors, Zweeds, Deens) en in de Slavische talen (Pools, Russisch en andere talen), alsook in talen van Azië en andere delen der wereld, bestaat geen woord dat qua vorm met het Latijnse woord minister als religieuze titel overeenkomt. In Nederland wordt een geordineerde of geordende predikant een „[be]dienaar des Evangelies” of „[be]dienaar des Woords” genoemd, en in het Duits heet hij Religionsdiener.

12 Ter illustratie hiervan het volgende: In het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose wordt op bladzijde 223 verwezen naar de bewering dat „alle getuigen van Jehovah die geregeld en gewoontegetrouw onderwijzen en het evangelie prediken, bedienaren van het evangelie (Engels: ministers) zijn”. In de Duitse uitgave luidt het laatste gedeelte van deze verklaring dat zij „predikers, ofte wel geestelijken” zijn, terwijl het Engelse woord ministers er tussen teksthaken aan is toegevoegd (Prediger bzw. Geistliche [ministers]). Wanneer op dezelfde bladzijde een communiqué van de Selective Service System (Dienstplichtraad) van de Verenigde Staten wordt geciteerd, waarin de uitdrukking ministers of religion voorkomt, gebruikt de Duitse uitgave van dit boek wederom het Duitse woord voor „predikers”, waarna het Duitse woord voor „geestelijken” er tussen teksthaken aan is toegevoegd (Prediger [Geistliche]).

13, 14. (a) Welke uitdrukkingen zijn er in plaats van de Engelse woorden minister en ministry gebruikt bij de vertaling van de New World Translation in talen die niet op het Latijn zijn gebaseerd of erdoor zijn beïnvloed? (b) Welke uitdrukkingen gebruiken sommigen van deze vertalingen voor ministerial servant?

13 Toen de New World Translation of the Bible in zulke talen als Deens, Duits, Nederlands en Japans werd vertaald, was het dan ook in alle gevallen waarin de Engelse woorden minister, ministry en de werkwoordsvormen van to minister werden gebruikt, noodzakelijk deze te vertalen met uitdrukkingen die in deze talen „dienaar”, „bediening” of vormen van „dienen” betekenen.

14 In het Japans wordt bijvoorbeeld een samengesteld woord, hosjisja („nederig dienende persoon”) gebruikt om diákonos te vertalen. De uitdrukking ministerial servants, die in de Engelse uitgave van de New World Translation wordt aangetroffen, is in het Deens vertolkt met een woord dat „gemeentelijke dienaren” betekent; in het Zweeds is de uitdrukking „assistent-dienaar” gebruikt, in het Nederlands komt de uitdrukking „dienaar in de bediening” voor terwijl in het Duits de uitdrukking Dienstamtgehilfe (dienstambt-assistent) is gebruikt.

15, 16. (a) Hoewel christenen zich niet bezighouden met haarkloverijen over woorden, zullen zij toch welke juiste zorg betrachten als het erom gaat op de bijbel gebaseerde woorden te gebruiken? (b) Hoe zullen zij hiervan in hun aanbieding van het goede nieuws aan mensen van alle natiën blijk geven?

15 Woorden zijn louter voertuigen die worden gebruikt om gedachten van de ene geest naar de andere over te brengen. Het punt waar het om gaat is dat de juiste gedachte wordt overgebracht. Vooral onder christenen is eenheid van gedachten en harmonie van zienswijze van het grootste belang. De geïnspireerde apostel zegt dan ook in 1 Korinthiërs 1:10: „Ik [vermaan] u . . . dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang.”

16 Dit geeft ons een extra reden om de bijbelse gedachte van een nederige dienaar in plaats van de algemene gedachte van een dominee of predikant in gedachten te hebben als wij de uitdrukking „[be]dienaar” (Engels: minister) als vertolking van het Griekse woord diákonos lezen of gebruiken. Als een onderdeel van een wereldomvattende gemeente zullen wij trachten onze gedachten omtrent het christendom of omtrent de maatstaven ervan niet op grond van een bepaalde uitdrukking te formuleren, vooral als die uitdrukking eigen is aan bepaalde talen maar niet in andere talen wordt aangetroffen. Wij zullen altijd trachten uitdrukkingen te gebruiken die begrijpelijk zijn en die de juiste gedachte duidelijk tot uitdrukking brengen. In de mate dat dit mogelijk is en voor zover de vertaling dit toelaat dienen dit uitdrukkingen te zijn die gemakkelijk door allerlei soorten van mensen worden begrepen, waar zij ook wonen en welke taal zij ook spreken. De apostel Paulus heeft namelijk ook gezegd: „Indien gij door middel van de tong geen gemakkelijk te begrijpen taal spreekt, hoe zal men dan weten wat er wordt gesproken? Gij zult feitelijk in de lucht spreken.” — 1 Kor. 14:9.

HOE PAST „ORDINATIE” IN HET BEELD?

17. Wat betekent het woord „ordinatie”?

17 Het woord „ordinatie” (ook ordening of bevestiging genoemd) wordt in het Handboek voor vreemde woorden door A. Huizinga als volgt gedefinieerd: „Van lat. ordinare: iemand tot priester wijden of tot predikant bevestigen.” En onder „bevestiging” lezen wij in een andere bron: „Door deze ordinatie (z Ordening) wordt . . . de bevoegdheid van het Woord Gods te prediken en de sacramenten te bedienen medegedeeld; zij geschiedt met oplegging der handen en met een bijzondere formule der ordinatie.” — Encyclopedie van het christendom (Protestants deel).

18, 19. (a) In welk opzicht kan van alle ware discipelen van Christus Jezus gezegd worden dat zij „dienaren” van God of „bedienaren” van het evangelie zijn? (b) Ontvangen allen die gedoopte dienaren van God worden een „aanstelling” voor een speciale toewijzing van dienst en verantwoordelijkheid in de gemeente?

18 Allen die ware discipelen van Christus Jezus worden, worden „dienaren” [Latijn: ministri] van God. Volgens de oorspronkelijke betekenis van het woord zouden zij terecht allen „bedienaren” van het evangelie genoemd kunnen worden. Zoals wij echter hebben gezien, toont de bijbel aan dat sommigen in een aangestelde betekenis „dienaren” of „bedienaren” zijn, aangezien zij een gemeentelijke ’aanstelling’ hebben ontvangen om in een speciale diensttoewijzing dienst te verrichten, zoals in het geval van ouderlingen of assistent-dienaren. — Tit. 1:5; 1 Tim. 3:1-13.

19 Zij ontvangen een dergelijke aanstelling niet door middel van de doop. De apostel Paulus verwees niet naar de doop toen hij aan Timótheüs schreef: „Leg nooit iemand haastig de handen op”, maar hij verwees naar de aanstelling van een man in een gemeentelijke diensttoewijzing en de verantwoordelijkheid waarmee deze toewijzing gepaard gaat. (1 Tim. 5:22; vergelijk 1 Timótheüs 3:1-15.) Paulus zelf was te zamen met Barnabas door heilige geest voor een bepaald werk ’afgezonderd’. Het lichaam van ouderlingen te Antiochië had, in erkenning hiervan, hun vervolgens ’de handen opgelegd’. — Hand. 13:1-5; vergelijk wat de apostelen deden toen zij de „zeven goed bekend staande mannen” ’aanstelden’ om bepaalde diensttoewijzingen te behartigen, zoals in Handelingen 6:1-6 staat beschreven.

20, 21. Hoe wordt door de voorbeelden van Paulus, Timótheüs en Archippus geïllustreerd dat bepaalde gemeenteleden in een aangestelde betekenis, door een gemeentelijke toewijzing, „dienaren” of „bedienaren” zijn?

20 Hoewel dus alle ware christenen (zowel broeders als zusters) dienst verrichten of dienen (Latijn: ministro), worden slechts enkelen van hen aangesteld om een speciale dienst in een gemeente te verrichten. Dit wil echter niet zeggen dat de broeders en zusters die niet zo’n aanstelling hebben ontvangen, een klasse van leken vormen. Toen de apostel Paulus zei: „Ik hecht niet de minste waarde aan mijn ziel als zou ze mij dierbaar zijn, indien ik mijn loopbaan en de bediening [diakonía; de dienst, Int] die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, maar mag voleindigen om grondig getuigenis af te leggen van het goede nieuws”, verwees hij klaarblijkelijk naar de speciale diensttoewijzing die hij had ontvangen om Jezus’ „naam uit te dragen . . . tot de natiën” of heidenen (Hand. 20:24; 9:15; vergelijk Handelingen 21:19; 1 Timótheüs 1:12; Kolossenzen 1:25.) In Romeinen 11:13 zegt hij: „Aangezien ik in werkelijkheid een apostel der natiën ben, verheerlijk ik mijn bediening [diakonía; dienst, Int].” — Vergelijk ook Handelingen 1:15-17, 20-25.

21 Toen Paulus aan Timótheüs schreef: „Volbreng uw bediening [diakonía] ten volle”, verwees hij evenzo naar de speciale diensttoewijzing die Timótheüs in Éfeze was toevertrouwd, waar hij was achtergelaten om eraan mee te helpen bepaalde gemeentelijke problemen op te lossen (2 Tim. 4:5; 1 Tim. 1:3, 4). In Kolossenzen 4:17 vroeg Paulus ’aan Archippus te zeggen’: „Blijf erop toezien dat gij de bediening [diakonía] die gij in de Heer hebt aanvaard, vervult.” Hoewel alle andere discipelen daar in Kolosse dienaren van God waren, had Archippus klaarblijkelijk een speciale diensttoewijzing ontvangen, die ongetwijfeld gepaard was gegaan met handoplegging door een lichaam van ouderlingen.

„GEORDINEERDE” DIENAREN IN GEMEENTEN

22. Op wie kan het woord „geordineerd”, zoals dit thans wordt gebruikt, in harmonie met de door Christus Jezus en zijn apostelen geschapen precedenten, van toepassing gebracht worden?

22 Wat zien wij dus? Dat hoewel Jezus vele discipelen had, hij er twaalf als apostelen ’uitkoos’ en ’aanstelde’ (Mark. 3:14, 15; Luk. 6:12, 13; Joh. 15:16). Wij zien dat Paulus en Barnabas speciaal uit de discipelen te Antiochië werden afgezonderd en werden „aangesteld” om het goede nieuws aan de natiën bekend te maken (Hand. 13:47). Ook dat Paulus aan de ouderlingen van Éfeze meedeelde dat zij door heilige geest waren „aangesteld” om de rest van de gemeente te dienen (Hand. 20:17, 28). In al deze gevallen kwam een dergelijke aanstelling niet ten tijde van hun doop, maar daarna. In deze tijd zijn er in de gemeenten van Gods volk derhalve mannen (die gewoonlijk reeds enige tijd gedoopt zijn) die zijn aangesteld om de gemeente in bepaalde toegewezen functies te dienen. Van degenen die dergelijke gemeentelijke toewijzingen voor bepaalde diensten hebben ontvangen, kan gezegd worden dat zij „geordineerd” zijn in de betekenis waarin dit woord thans gebruikt wordt.b

23, 24. (a) Op wie brengen regeringsinstanties de uitdrukking „geordineerde bedienaar van het evangelie” (of: „geordineerde dienaar des Woords”) over het algemeen van toepassing, en indien deze uitdrukking in een door hen uitgegeven vragenlijst zou voorkomen, hoe dient men er dan antwoord op te geven? (b) Zou het redelijk zijn wanneer wij naar de mensen in een gebied waar in het openbaar wordt gegeven, zouden verwijzen als onze „gemeente” en naar de drempel van hun huis als onze „kansel”?

23 Wat dient men met het oog op dit alles te doen wanneer een regeringsinstantie, zoals af en toe voorkomt, naar het beroep of de positie van burgers informeert? Zij vatten de uitdrukking „geordineerde bedienaar van het evangelie” (of: „geordende dienaar des Woords”) op als benaming van iemand die is aangesteld om een gemeente in verband met geestelijke dingen te verzorgen en te dienen, iemand die als een herder van een gemeente dienst verricht. Woordenboeken verschaffen bijvoorbeeld de algemeen aanvaarde kerkelijke definitie van een „[be]dienaar des Evangelies” of „[be]dienaar des Woords” als „iemand die de machtiging heeft ontvangen religieuze diensten te leiden”. Met de uitdrukking „bedienaar” (van het evangelie) beschrijven of bedoelen zulke regeringsinstanties niet de dienst die elke afzonderlijke christen verricht in zijn of haar persoonlijke krachtsinspanningen om het goede nieuws met anderen te delen. Bij het beantwoorden van de gestelde vragen zou men dus redelijkerwijs een antwoord moeten geven dat strookt met wat de officiële vragenstellers willen weten in plaats dat men zijn eigen definities met betrekking tot zulke uitdrukkingen laat gelden.

24 De mensen zullen bijvoorbeeld niet van een verkondiger die van huis tot huis werkt verwachten dat hij zal zeggen dat de „gemeente” die hij dient, is samengesteld uit de gezinnen in een gebied waar getuigenis wordt gegeven, aangezien de mensen die in dat gebied wonen, degene die getuigenis geeft waarschijnlijk zelf niet als hun „bedienaar” erkennen of aanvaarden en in werkelijkheid bij een religie van hun eigen keuze behoren. Zouden zij insgelijks het antwoord goed begrijpen als wij de drempel van het huis van de mensen aldaar de „kansel” van de brenger van het goede nieuws zouden noemen, ook al houdt hij wat hij een 3-minuten- of een 5-minuten-„preek” noemt? Men is gewoonlijk van mening dat zo’n kansel de preekstoel is in het gebouw waarheen de mensen in het algemeen worden uitgenodigd te komen.

25. Indien men inderdaad een gemeentelijke dienstaanstelling heeft ontvangen, welke datum zou men dat als de datum van zijn „ordinatie” kunnen verschaffen?

25 Is iemand werkelijk door de hiertoe gemachtigde mannen in een speciale dienstpositie aangesteld, dan kan hij dit vanzelfsprekend in zijn antwoord vermelden en kan hij als de tijd van zijn „ordinatie” de datum vermelden — niet van zijn doop, maar — van de tijd dat het christelijke lichaam dat de aanstelling heeft verricht, in feite ’de handen op hem legde’ door hem aldus aan te stellen.

26. Hadden alle vroege christenen een gemeentelijke aanstelling (of „ordinatie”) voor een speciale diensttoewijzing ontvangen, en oefende dit invloed uit op hun eenheid?

26 In de eerste christelijke gemeente waren alle gedoopte gelovigen met heilige geest „gezalfd”, daar zij een hemelse roeping hadden. Toch waren niet allen apostelen, profeten, leraren, ouderlingen of dienaren in de bediening. Niet allen ontvingen na hun doop derhalve een officiële aanstelling voor een speciale dienst. Toch verrichtten zij allen gezamenlijk dienst, net zoals een lichaam vele leden heeft die samenwerken en „dezelfde zorg voor elkaar . . . hebben”, zoals de apostel in 1 Korinthiërs 12:12-30 uiteenzet.

27. Welke gezonde houding dienen wij allen thans dus gaarne in te nemen met betrekking tot onze dienst voor God en onze medemensen?

27 Mogen wij dus allen, of wij er nu wel of niet voor in aanmerking zijn gekomen om zo’n officiële aanstelling voor een speciale dienst en verantwoordelijkheid te ontvangen, schouder aan schouder gezamenlijk dienst verrichten om Gods wil voor onze tijd te vervullen. Laten wij het voorrecht dat wij gezamenlijk bezitten om de waarheid tot anderen te spreken, naar waarde schatten en laten wij er een ijverig gebruik van maken door het goede nieuws dat licht en hoop in ons leven heeft gebracht, met anderen te delen.

[Voetnoten]

a In Douglas’ New Bible Dictionary (blz. 158) wordt ook geopperd dat „monarchaal episcopaat [opzienerschap] in de plaatselijke gemeenten verscheen wanneer aan de een of andere begiftigde persoon een blijvend voorzitterschap van de raad van presbyter-bisschoppen [ouderling-opzieners] werd verleend.”

Ook zegt de Jerusalem Bible in zijn voetnoot bij Titus 1:5 dat „in de vroegste dagen elke christelijke gemeenschap door een lichaam van ouderlingen werd bestuurd”, waarna er wordt verwezen naar „de verandering van een plaatselijke vergadering bestuurd door een lichaam . . . in een vergadering bestuurd door een enkele bisschop [opziener]”.

b In Handelingen 14:23 wordt over het werk van Paulus en Barnabas in steden van Klein-Azië gesproken en wordt gezegd dat zij „voor hen in de gemeente oudere mannen [ouderlingen] in een ambt [aanstelden]”. In de Authorized Version wordt voor het woord ’aanstelden’ het woord „ordineerden” gebruikt

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen