Vragen van lezers
● Was de apostel Paulus een van de twaalf apostelen?
De bewijzen tonen aan dat hoewel Paulus een apostel van Jezus Christus was, de bijbel hem niet als een van de „twaalf apostelen” laat zien.
Het Griekse woord apostolos betekent „gezondene”. In Vine’s Expository Dictionary of New Testament Words wordt onder „Apostel” opgemerkt: „Hoewel Paulus de Heer Jezus had gezien, 1 Kor. 9:1; 15:8, was hij niet ’al de tijd’ van Zijn aardse bediening met de Twaalf ’samengekomen’, zodat hij volgens Petrus’ beschrijving van de noodzakelijke vereisten in Handelingen 1:22 [21] niet voor een plaats onder hen in aanmerking kwam. Paulus werd rechtstreeks, door de Heer Zelf, na Diens Hemelvaart, gemachtigd om het Evangelie naar de Heidenen te brengen.”
Judas Iskáriot was een van de twaalf die oorspronkelijk door Jezus als apostelen werden gekozen (Matth. 10:2-5; Luk. 6:13-16). Maar hij werd een dief en daarna een verrader die Jezus verried en ten slotte zelfmoord pleegde, waardoor er elf getrouwe apostelen overbleven. — Joh. 12:4-6; 18:1-5.
Na Christus’ dood, maar vóór Pinksteren in 33 G.T., wees de apostel Petrus tijdens een christelijke bijeenkomst op de noodzaak, in overeenstemming met de profetische woorden in Psalm 109:8 een plaatsvervanger voor Judas aan te stellen. „Derhalve stelden zij [klaarblijkelijk de aanwezige manlijke christenen] er twee voor: Jozef, ook Barsabbas geheten, bijgenaamd Justus, en Matthias.” De bijeengekomen christenen baden en vroegen aan Jehovah de plaatsvervanger aan te wijzen. „Toen wierpen zij het lot over hen [de twee], en het lot viel op Matthias; en hij werd met de elf apostelen gerekend.” — Hand. 1:15-26.
Evenals de twaalf zonen van Jakob bij het begin van de natie van het natuurlijke Israël als de fundamenten ervan in leven waren, waren in overeenstemming met het type de twaalf fundamenten van het geestelijke Israël (gebouwd op het Voornaamste Fundament, Jezus Christus) ten tijde van de oprichting van de christelijke gemeente met Pinksteren aanwezig. Toen op de pinksterdag ongeveer 120 van de discipelen in een bovenkamer bijeenwaren, verwachtten zij in heilige geest gedoopt te worden, omdat Jezus hun ten tijde van zijn hemelvaart, tien dagen daarvóór, had gezegd dat dit niet „vele dagen” op zich zou laten wachten (Hand. 1:5, 8). Toen begon de christelijke gemeente, en op diezelfde dag werden ongeveer 3000 personen op het fundament gebouwd. Welnu, een fundament wordt nooit in een gebouw gelegd nadat er met de bovenbouw is begonnen. Het is dus onwaarschijnlijk dat God Judas’ opengelaten plaats zou openhouden tot Saulus’ (Paulus’) bekering. God heeft klaarblijkelijk toen het gebed van de bijeengekomen discipelen verhoord. Vandaar dat het lot Jehovah’s keuze van Matthias te kennen gaf. — Spr. 16:33.
Heeft Matthias daarna de hoedanigheden van een apostel ten toon gespreid? De Schrift toont aan dat de apostelen onder andere de macht bezaten de wonderbaarlijke gaven van de geest door te geven (Hand. 8:14-18; 10:44). Wanneer Matthias niet werkelijk Gods keuze vertegenwoordigde, zou zijn onvermogen om dit te doen aan allen duidelijk zijn. Maar de bijbel zegt er niets over dat Matthias in dit opzicht tekort schoot.
Enige tijd na Pinksteren in 33 G.T., maar vóór Paulus’ bekering, regelden „de twaalf” een kwestie in verband met de voedselverdeling, waarbij zij een comité van zeven mannen als beheerders aanstelden. „De apostelen” deden de aanstellingen door de zeven hun handen op te leggen. Matthias was ongetwijfeld een van „de twaalf”, „de apostelen”, die dit deden. — Hand. 6:1-6.
Paulus werd waarschijnlijk omstreeks 34 of 35 G.T. tot het christendom bekeerd. In die tijd maakte de uit de doden opgewekte Jezus aan Paulus bekend dat hij werd uitgezonden om Jezus’ naam aan de niet-joodse natiën bekend te maken. Paulus zou dus een „apostel [niet slechts van een gemeente, maar een apostel of ’uitgezondene’ van de Heer Jezus Christus] der natiën” zijn (Hand. 9:15; 26:14-18; Gal. 1:15, 16; Rom. 1:5; 11:13; 1 Tim. 2:7). De apostel Jakobus werd pas omstreeks 44 G.T. door Herodes gedood, dus het schijnt dat alle twaalf apostelen nog in leven waren toen Paulus zijn opdracht ontving (Hand. 12:1, 2). Er dient echter opgemerkt te worden dat er geen apostelen werden vervangen wanneer iemand van hen stierf; alleen Judas werd wegens ontrouw vervangen. Er zijn geen „opvolgers” van de twaalf apostelen. Er wordt door niets in de bijbel te kennen gegeven dat Paulus Matthias verving of dat hij in de plaats van een van de andere apostelen kwam.
Hoewel Paulus zijn apostelschap erkende en alle vermogens en hoedanigheden van een apostel van Jezus Christus bezat, aangezien hij door Jehovah in deze positie in het christelijke „lichaam” was aangesteld, rekende Paulus zich nooit tot de twaalf (Gal. 1:1; 2:8; 1 Kor. 9:1, 2; 12:27, 28). Wanneer Paulus degenen opnoemt aan wie de opgestane Christus was verschenen noemt hij veeleer zichzelf apart van „alle apostelen” en „de twaalf” (1 Kor. 15:5, 7, 8). In 1 Korinthiërs 15:5 heeft de aanduiding „de twaalf” betrekking op de apostelen ten tijde dat Matthias nog niet was gekozen, maar volgens Handelingen 1:21, 22 zou Matthias, die toen met de elf was verbonden, erbij inbegrepen zijn.
In de beschrijving van het Nieuwe Jeruzalem, de hemelse stad waarin Johannes Jehovah en Jezus Christus ziet wonen, lezen wij: „De muur van de stad had ook twaalf fundamentstenen en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam” (Openb. 21:2, 14). Het bewijsmateriaal dat zo juist is geleverd, leidt tot de conclusie dat de naam van Matthias, niet Paulus, op een van de twaalf stenen stond. Matthias was een apostel vanaf het moment (Pinksteren, 33 G.T.) dat de geestelijke natie van 144.000 die het Nieuwe Jeruzalem, Christus’ „bruid”, vormen, werd opgericht (2 Kor. 11:2; Openb. 21:2). Het is waar dat Paulus veel geïnspireerde brieven heeft geschreven. Maar de eerste hiervan kwam ongeveer zeventien jaar nadat de geestelijke natie was opgericht, in een tijd dat de natie reeds duizenden personen omvatte.
De bewijzen geven derhalve te kennen dat Paulus niet tot de twaalf apostelen, de secondaire fundamenten van het Nieuwe Jeruzalem, behoorde. Hij was echter de speciale apostel van Christus voor de natiën, of heidenen, welke toewijzing hij ijverig heeft behartigd. — 2 Tim. 4:7, 8.