Geen geestelijke „energiecrisis” voor de beleidvollen
IN VEEL landen heerst momenteel een „energiecrisis”. Voor sommige mensen betekent dit dat zij hun auto minder kunnen gebruiken, aangezien er een benzinetekort is. Er is ook brandstof nodig om reusachtige generatoren in werking te stellen die elektrische stroom opwekken. Derhalve trachten veel mensen energie te besparen door onnodige lichten uit te draaien.
Niettemin is er een licht dat niet afhankelijk is van de algemeen gebruikte energiebronnen. Dankbare personen die dit licht bezitten, weigeren hun licht te doven of het zelfs maar flauwer te doen schijnen. Zij laten, geestelijk gesproken, ’hun licht schijnen’. — Matth. 5:14-16.
Jezus Christus had hen in gedachten toen hij het koninkrijk Gods vergeleek met tien maagden die voor een bruiloftsfeest werden uitgenodigd. Zijn gelijkenis maakte deel uit van een antwoord op de vraag: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Matth. 24:3) De bewijzen tonen aan dat wij thans in de „laatste dagen” leven, dus dient de vervulling van het voorzegde „teken” ons belang in te boezemen.
Alle tien de maagden hadden lampen; dit waren misschien vaten met een tuit en een pit aan de ene kant en een handvat aan de andere kant. Ze waren waarschijnlijk met olijfolie gevuld, die toentertijd algemeen voor verlichting werd gebruikt. Omdat de bruidegom uitbleef, sliepen de maagden en zij werden pas midden in de nacht wakker toen de roep weerklonk dat hij in aantocht was. De vijf „beleidvolle” maagden hadden extra olie in vaten die zij bij zich droegen, maar de „dwaze” maagden hadden geen extra olie bij zich en moesten heengaan om olie te kopen. Intussen gingen de „beleidvolle” maagden de bruidegom tegemoet en gingen met hem naar binnen naar het bruiloftsfeest. De „dwaze” maagden trachtten later binnen te komen, maar vergeefs. — Matth. 25:1-12.
De verheerlijkte Jezus Christus is de „bruidegom” en de „beleidvolle” maagden worden zijn hemelse „bruid”, die ten slotte uit 144.000 leden zal bestaan (Openb. 14:1-4; 19:7, 8; 20:6; 21:9). Terwijl zij op aarde vertoeven, hebben zij in overvloedige mate „olie”, Gods Woord en zijn heilige geest. Zij hebben dus niet te lijden van een geestelijke „energiecrisis” die van invloed zou kunnen zijn op een lamp. De „dwaze” maagden hebben echter niet voldoende „olie” om hun lampen brandende te houden vanaf de tijd dat de eerste „medeërfgenamen met Christus” op Pinksteren van het jaar 33 G.T. door de geest werden verwekt, totdat de Bruidegom verscheen en naar binnen zou gaan naar het bruiloftsfeest. — Rom. 8:17.
DE BRUIDEGOM VERWACHTEN
Alle tien de symbolische maagden sliepen een tijdlang (Matth. 25:5). Maar gedurende die eeuwen moeten sommigen van de symbolische maagden, vooral van de „beleidvolle” maagden, toch nog tekenen van leven hebben vertoond. Dit was vooral zo na het religieuze ontwaken in het begin van de zestiende eeuw G.T., toen men zich in Europa beijverde om terug te keren tot de Schrift als het enige boek van goddelijke waarheid. De belofte van Christus, de Bruidegom, dat hij zou wederkomen, maakte een diepe indruk op personen die oprechte onderzoekers van de bijbel waren en die inzagen dat deze wederkomst zou voorafgaan aan het millennium, gedurende welke tijd Satan in de „afgrond” opgesloten zou zijn. — Openb. 20:1-6.
In de eerste helft van de achttiende eeuw voorspelde de lutherse theoloog Johann Albrecht Bengel uit Duitsland dat het millennium in 1836 zou beginnen. In de Verenigde Staten leerde later een zekere William Miller zijn volgelingen dat Christus in 1843 in het vlees zou verschijnen om hen in hun hemelse huis op te nemen. Die datums gingen echter voorbij zonder dat er iets gebeurde, zodat noch de geschriften van Bengel noch de uitspraken van Miller de voorzegde middernachtelijke roep bleken te zijn: „Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet.”
In de jaren zeventig van de vorige eeuw was er echter een kleine groep — zij waren niet bij de sekten van de christenheid aangesloten — die in Pittsburgh (Allegheny, Pennsylvania, V.S.) de bijbel begon te bestuderen. Tot deze personen behoorde Charles Taze Russell. Zij kwamen te weten dat Christus als een geest zou wederkomen en dat met deze wederkomst een onzichtbare tegenwoordigheid zou beginnen, die echter door zichtbare bewijzen openbaar gemaakt zou worden.
Deze onderzoekers van de bijbel brachten de „tijden der heidenen”, waarover Jezus sprak, in verband met de „zeven tijden” die in Daniël worden genoemd (Luk. 21:24, Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap; Dan. 4:16, 23, 25, 32). Zij begrepen dat die „zeven tijden” van heidense overheersing over de aarde laat in de zevende eeuw v.G.T begonnen en 2520 jaar zouden duren. Bijgevolg schreef de vierentwintigjarige C. T. Russell een artikel voor de Bible Examiner van oktober 1876, waarin hij zei: „De zeven tijden zullen in 1914 n. Chr. eindigen.”
In 1877 gaf Russell samen met Nelson H. Barbour het boek uit getiteld Three Worlds, and the Harvest of This World (Drie werelden en de oogst van deze wereld). In dit boek werd uiteengezet dat het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T., zou worden voorafgegaan door een periode van veertig jaar die in 1874 G.T. met een drie en een half jarige oogsttijd was begonnen. Volgens de bijbelse chronologie die daarna werd aangenomen, werd begrepen dat 6000 jaar van ’s mensen bestaan op aarde in 1872 waren geëindigd, terwijl de zes millennia waarin de zonde over de mensheid had geheerst, in 1874 waren geëindigd, in welk jaar naar men meende het zevende millennium was begonnen. Men meende dat Christus’ tegenwoordigheid in oktober 1874, aan het begin van het grote tegenbeeldige Jubeljaar, was begonnen. — Lev. hfdst. 25; Openb. 20:4.a
Zoals men het toen begreep, begon naar men meende de „eerbare maagd”-klasse in het jaar 1874 de Bruidegom tegemoet te gaan (2 Kor. 11:2). Toen C. T. Russell dan ook in juli 1879 een nieuw religieus tijdschrift begon te publiceren, werd het „Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence” (Zions Wachttoren en Verkondiger van de Tegenwoordigheid van Christus) genoemd. Het verkondigde dat Christus’ tegenwoordigheid in 1874 was begonnen. Deze onzichtbare tegenwoordigheid zou, naar men verwachtte, tot 1914, het jaar waarin de tijden der heidenen afgelopen waren, duren. Dan zouden de heidense natiën vernietigd worden en zou het overblijfsel van de „eerbare maagd”-klasse sterven en door een opstanding tot leven in de geest met hun Bruidegom in de hemel verheerlijkt worden (1 Kor. 15:42-44). Op deze wijze zou de „beleidvolle maagd”-klasse door de deur naar binnen gaan en aan de bruiloft deelnemen.
De leden van de „eerbare maagd”-klasse trachtten hun licht te laten schijnen naarmate zij de tijd naderden waarop zij hun Bruidegom in de hemel verwachtten te ontmoeten. Ten slotte brak die dag aan — 1 oktober 1914. De tijden der heidenen eindigden, maar dit ging niet gepaard met de verwachte opneming van de kerk in hemelse heerlijkheid. Deze opneming was zelfs nog niet geschied toen Russell zelf op 31 oktober 1916 stierf. In plaats daarvan kwamen er grote moeilijkheden en vervolging over degenen die de wens koesterden de Bruidegom te ontmoeten. De vervolging bereikte een hoogtepunt in de zomer van 1918, toen de nieuwe president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford, en nog zeven christelijke mannen van de staf van het hoofdbureau ten onrechte werden veroordeeld en in de gevangenis werden opgesloten.
J. F. Rutherford bracht slechts negen maanden in de gevangenis door en geen twintig jaar, zoals het vonnis luidde. Op 25 maart 1919 werden hij en zijn zeven metgezellen vrijgelaten en ten slotte werden zij volledig gerehabiliteerd. Het jaar 1919 was echter om een andere reden betekenisvol. Evenals de sluimerende maagden ontwaakten toen de middernachtelijke roep weerklonk dat de bruidegom in aantocht was, werden in 1919 G.T. allen die beweerden tot de maagden te behoren die hem verwachtten, plotseling met het feit geconfronteerd dat de hemelse Bruidegom in het Koninkrijk tegenwoordig was.
HUN „LAMPEN” IN ORDE MAKEN
Onmiddellijk werden er krachtsinspanningen in het werk gesteld om ware christenen die naar de Bruidegom hadden uitgezien, met nieuwe moed te bezielen. Van 1 tot 8 september 1919 werd er in Cedar Point, Ohio, een algemeen congres gehouden. Enorm groot was het enthousiasme toen president J. F. Rutherford op 5 september aankondigde dat er vanaf 1 oktober 1919 een nieuw tijdschrift, The Golden Age (Het Gouden Tijdperk), uitgegeven zou worden. Gods „gewijde” volk werd ertoe aangemoedigd abonnementen op dit tijdschrift af te sluiten en men zag uit naar de tijd dat het een oplage van 4.000.000 exemplaren per uitgave zou hebben. Thans heeft dit tijdschrift, nu „Ontwaakt!” genoemd, een gemiddelde oplage van ver over de 8.000.000 exemplaren per uitgave.
Stellig was 1919 geen jaar dat in de geschiedenis van Gods „eerbare maagd”-klasse zonder betekenis was. Er begon toen een groot wereldomvattend Koninkrijkspredikingswerk. De „beleidvolle maagd”-klasse was in die tijd ontwaakt en is sindsdien niet meer in slaap gevallen!
Dat was werkelijk de tijd dat ’al die maagden opstonden en hun lampen in orde maakten’ (Matth. 25:7). De lampen gingen bijna uit. De „dwaze” maagden hadden geen extra olie; zij hadden namelijk geen met olie gevulde vaten meegenomen zoals de „beleidvolle” maagden. Toch konden de „beleidvolle” maagden hun olie niet delen, want hadden zij de olie onder alle tien verdeeld, dan hadden zij geen van allen genoeg gehad. De „dwaze” maagden moesten dus heengaan en in dat late uur ergens anders olie proberen te kopen.
De symbolische „olie” is een afbeelding van Gods Woord en zijn heilige geest, die dat Woord verlicht en in degenen die deze „olie” bezitten, de goddelijke „vrucht van de geest” voortbrengt. Dat de „beleidvolle” maagden weigeren hun „olie” met de „dwaze” maagden te delen, betekent dat zij geen compromis met die klasse zullen sluiten. De „dwaze” maagden geven slechts voor christenen te zijn, maar voldoen niet aan de vereisten van het ware christendom. De bijbelkennis die zij bezitten, heeft wellicht enige invloed op hen gehad, maar niet in die mate dat zij onder de inwerking van Gods krachtige geest de vrucht ervan hebben voortgebracht. Hoewel zij verwachten naar de hemel te gaan, zijn zij ten gevolge van de religieuze houding die zij hebben ontwikkeld, bij het weerklinken van de middernachtelijke roep: „Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet”, niet tegen de uitdaging opgewassen. Zij maken wat de olie voor de verlichting betreft een crisis door. Hun licht gaat uit.
In 1919 gaf de „beleidvolle maagd”-klasse gehoor aan de oproep om Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, te verlaten. Zij konden geen compromis met de „dwaze maagd”-klasse aangaan door met Babylon de Grote het ’beeld van het wilde beest’, de Volkenbond, te aanbidden, waarop Babylon de Grote in het jaar 1919 als op een paard was gaan rijden (Openb. 13:14, 15; 14:11, 12; 17:1-18; 18:4). Hun ondubbelzinnige standpunt werd duidelijk gemaakt op het congres in Cedar Point, en wel op 7 september 1919, toen J. F. Rutherford de openbare lezing over het thema „De hoop voor de gekwelde mensheid” hield. In die lezing wees hij er moedig op dat de Volkenbond, die door de geestelijken als een politieke uitdrukking van Gods koninkrijk op aarde was aanbevolen, niet Gods goedkeuring had. De leden van de „beleidvolle maagd”-klasse hadden het vaste geloof dat het koninkrijk van Gods Zoon in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen, in de hemel was opgericht, en zij weigerden enig vervangingsmiddel te erkennen en te aanbidden. Zij konden het zich niet veroorloven iets van hun geestelijke „olie” af te staan en Gods Messiaanse koninkrijk niet meer geheel en al toegewijd te zijn.
De leden van de „beleidvolle maagd”-klasse hebben de glorierijke Bruidegom derhalve in 1919 ontmoet en zij verlaten de feeststoet waardoor hij tot het einde wordt geëerd, niet. Wanneer zij de „deur” bereiken, betonen zij zich waardig toegelaten te worden. De Bruidegom ziet dat zij schijnen doordat zij de christelijke persoonlijkheid bezitten en daarom aanvaardt hij deze hedendaagse „beleidvolle” maagden als een deel van de christelijke gemeente. — 2 Kor. 11:2, 3; Ef. 5:27.
VOOR EEN GESLOTEN DEUR KOMEN
Toen de „dwaze” maagden terugkwamen, vonden zij de deur gesloten (Matth. 25:10). Maar wanneer wordt de deur in de vervulling officieel gesloten? Wanneer de „grote verdrukking” begint en de vernietiging over de christenheid en heel de rest van Babylon de Grote losbarst. Dan zal het voor belijdende christenen te laat zijn om haar te verlaten. Dan zal ook het aantal van de 144.000 „uitverkorenen”, die de „bruid” van Christus vormen, volledig zijn. — Matth. 24:21, 22.
De gelijkenis besluit met de woorden: „Later kwamen ook de overige maagden en zeiden: ’Mijnheer, mijnheer, doe ons open!’ Hij gaf ten antwoord: ’Voorwaar, ik zeg u: Ik ken u niet’” (Matth. 25:11, 12). Wegens hun nalatigheid, die tot een geestelijke „oliecrisis” leidde, hadden de „dwaze” maagden de bruidegom niet ontmoet en ook hadden zij geen luister bijgezet aan zijn bruiloftsstoet. Dit gaf hem stellig gerechtvaardigde grond om de deur voor hen gesloten te houden.
Zo zullen ook wanneer de „grote verdrukking” over de christenheid losbarst, de leden van de „dwaze maagd”-klasse tot de ontdekking komen dat zij niet tot de religieuze organisatie hebben behoord die de „eerbare maagd” vormt, „de bruid, de vrouw van het Lam” (Openb. 21:9). Ja, zij zullen tot de Bruidegom roepen, maar de deur zal niet geopend worden, want Jezus zei bij een andere gelegenheid: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is” (Matth. 7:21-23). In de „grote verdrukking” zal de Bruidegom de leden van de „dwaze maagd”-klasse buiten laten, in de diepe duisternis van de nacht van deze wereld, waar zij met alle andere „werkers der wetteloosheid” zullen omkomen. Zij zullen uit deze vernietiging niet tot hemels leven worden opgewekt.
„WAAKT”
Jezus beklemtoonde het punt waar het in zijn gelijkenis om ging met actuele woorden voor gezalfde christenen die in het „besluit van het samenstel van dingen” leven. Hij zei: „Waakt daarom, want gij weet noch de dag noch het uur” (Matth. 25:13). Zij die gelijk de vijf „beleidvolle” maagden wensen te zijn, moeten voortdurend schijnen met een actieve christelijke persoonlijkheid. Zij durven geen compromis aan te gaan met degenen die iets of veel van hun geestelijke „olie” zouden willen wegnemen. Hun geloof in de aankomst en tegenwoordigheid van de Bruidegom moet sterk blijven en zij moeten blijven voorttrekken in de met lampen verlichte feeststoet die de Bruidegom volgt totdat hij zijn bruidsgemeente naar zijn huis heeft gebracht.
De lange tijd waarin de Bruidegom was uitgebleven, is voorbij. Hij is hier, in zijn glorierijke tegenwoordigheid. De tijd van sluimering en slaap is voorbij! Thans is het de tijd om tot zijn eer te schijnen en in de vreugde te delen die zijn hemelse Vader hem in het vooruitzicht heeft gesteld, namelijk zijn geestelijke „bruid” tot zich te nemen en dit met een bruiloftsfeest te vieren. Met de geest gezalfde christenen moeten daarom waakzaam blijven, want zij weten noch de dag noch het uur waarop die „deur” der gelegenheid gesloten en nooit meer geopend zal worden. Die waakzame en beleidvolle christenen zullen echter niet buitengesloten worden wegens een noodlottige oliecrisis op het gebied van geestelijke verlichting.
[Voetnoten]
a Het jaar 4128 v.G.T. werd als het jaar van de schepping van de mens berekend en het jaar 4126 v.G.T. als het jaar van de zondeval. Bij die chronologie werd een onjuiste vertolking van Handelingen 13:20 uit de grondtekst gevolgd, namelijk zoals die in The Emphatic Diaglott werd weergegeven, waar stond dat God Israël rechters gaf gedurende „ongeveer vierhonderd vijftig jaar . . . , tot op de profeet Samuël”. In een voetnoot werd vermeld dat dit niet strookte met 1 Koningen 6:1, waar men vermoedelijk per vergissing de Hebreeuwse letter dalet (die naar men meende het getal 4 vertegenwoordigde) in de plaats had gezet van de letter he (5), die erop lijkt. Daarom werd de gedachte geopperd dat er 580 (niet 480) jaar waren verstreken tussen de exodus van Israël uit Egypte en de tijd dat Salomo Jehovah’s tempel begon te bouwen. In de oudste handschriften worden alle getallen echter uitgeschreven. De kans dat een afschrijver een fout heeft gemaakt doordat hij 1 Koningen 6:1, waarin deze periode correct op 480 jaar wordt gesteld, verkeerd had gelezen is dus uitgesloten. Dit is in overeenstemming met een juiste lezing van Handelingen 13:20, waaruit blijkt dat de periode van „ongeveer vierhonderd vijftig jaar” die daar wordt genoemd, aan het tijdperk van de Rechters voorafging.
In 1943 gaf het Wachttorengenootschap in het Engels het boek „De Waarheid Zal U Vrijmaken” uit (in het Nederlands uitgegeven in 1947). In dit boek werd de inlassing van de niet-bestaande 100 jaar in de periode van de Rechters achterwege gelaten en werd het einde van 6000 jaar van ’s mensen bestaan vooruitgeschoven naar de jaren zeventig van onze twintigste eeuw. Tevens werd als de datum voor het begin van Christus’ tegenwoordigheid niet 1874, maar 1914 G.T. aangegeven.