Vragen van lezers
● In welk opzicht is het waar, zoals in 1 Johannes 5:18 staat, dat „iedere persoon die uit God is geboren, geen zonde beoefent, maar Degene die uit God is geboren, waakt over hem, en de goddeloze krijgt hem niet in zijn greep”? — V.S.
Om deze schriftplaats te begrijpen, is het allereerst noodzakelijk het punt te begrijpen waar de apostel Johannes herhaaldelijk melding van maakt in zijn brief, namelijk dat er een verschil bestaat tussen een zonde begaan en moedwillig zonde beoefenen. Hij zegt hier niet dat een christen die uit God is geboren geen zonde begaat. Dat christenen wel zonden begaan, maakte hij voordien duidelijk toen hij schreef: „Ik schrijf u deze dingen opdat gij geen zonde begaat. Mocht iemand niettemin een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige.” — 1 Joh. 2:1.
Ware christenen maken er echter geen gewoonte van te zondigen, zoals Johannes vervolgens aantoont: „Een ieder die zonde beoefent, beoefent ook wetteloosheid, en daarom is zonde wetteloosheid. Gij weet ook dat hij openbaar werd gemaakt om onze zonden weg te nemen, en in hem is geen zonde. Een ieder die in eendracht met hem blijft, beoefent geen zonde; een ieder die zonde beoefent, heeft hem niet gezien noch hem leren kennen. Kindertjes, laat niemand u misleiden; wie rechtvaardigheid betracht, is rechtvaardig, evenals hij rechtvaardig is. Wie zonde beoefent, spruit uit de Duivel voort.” — 1 Joh. 3:4-8.
Johannes legt er in 1 Johannes 5:18 dus de nadruk op dat degenen die uit God geboren zijn, er geen gewoonte van maken te zondigen, dat zij geen zonde beoefenen. Maar merk op dat hij niet zegt dat iemand die uit God geboren is, geen zonde kan beoefenen. De feiten tonen aan dat sommigen die uit God geboren waren, wel zonde beoefenden. In de gemeente Korinthe was zo’n man, en de apostel gebood de gemeente hem uit de gemeenschap te sluiten, wat zij deden. Niemand die zonde beoefent, kan als een christen erkend worden. — 1 Kor. 5:1-13; 2 Kor. 2:5-11.
Bij een beschouwing van deze kwestie is het goed in gedachten te houden dat bijbelschrijvers vaak als vanzelfsprekend aannamen dat bepaalde punten werden begrepen, evenals schrijvers in onze tijd dit doen. De apostel Paulus zegt bijvoorbeeld, zoals wij in Kolossenzen 1:16 lezen, dat alle dingen in de hemel en op aarde door bemiddeling van Jezus Christus werden geschapen. Maar aangezien wij uit Openbaring 3:14 weten dat Jezus zelf ook is geschapen, voegt de Nieuwe-Wereldvertaling het woord „andere” toe, waardoor duidelijk wordt weergegeven wat de apostel in gedachten had. Maar zelfs in dit geval zou kunnen worden gezegd dat als de drieëenheidsleer dat Jezus niet werd geschapen, niet zo algemeen werd aanvaard, het niet nodig was geweest het woord „andere” toe te voegen.
Hetzelfde geldt voor de woorden van de apostel Petrus, die met Pinksteren de profetie van Joël 2:28 (Statenvertaling) aanhaalde: „Ik [zal] Mijn Geest . . . uitgieten over alle vlees”, en deze toepaste op wat daar gebeurde. Wij merken echter op dat Gods geest destijds niet letterlijk op alle vlees werd uitgestort. Hij werd echter uitgestort op ’alle soorten van vlees’, dat wil zeggen, niet slechts op een uitgelezen klein aantal, zoals in vroeger tijden, maar op zonen en dochters en dienstknechten en dienstmaagden. En daarom luidt de Nieuwe-Wereldvertaling dat de geest „op alle soorten van vlees”, werd uitgestort, wat duidelijk de bedoeling is. — Hand. 2:17, 18.
Zo ook met betrekking tot 1 Johannes 5:18, waar Johannes zegt dat iemand die uit God geboren is, geen zonde beoefent. Zoals reeds is opgemerkt, zei hij niet dat iemand die uit God geboren is, geen zonde kan beoefenen. Wat hij in gedachten had, blijkt uit wat hij voordien duidelijker verklaarde: „Een ieder die in eendracht met hem [Jezus Christus] blijft, beoefent geen zonde” (1 Joh. 3:6). Ja, iedereen die uit God geboren is, die een werkelijke christen is, zal geen zonde beoefenen, aangezien dit niet van hem wordt verwacht en hij dit ook niet wenst te doen. In overeenstemming met deze gedachte zei de apostel Paulus tot de christelijke gemeente te Korinthe, onmiddellijk nadat hij hun had geboden iemand die zonde had beoefend, uit de gemeenschap te sluiten: „Toch zijn sommigen van u dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God.” Paulus zegt hier feitelijk hetzelfde wat Johannes in 1 Johannes 5:18 schreef, namelijk: ’Jullie zijn nu christenen, die niet langer zonde beoefenen.’ — 1 Kor. 6:9-11.
De apostel Johannes vervolgt met te zeggen: „Degene die uit God is geboren, waakt over hem, en de goddeloze krijgt hem niet in zijn greep.” „Degene die uit God is geboren”, is Jezus Christus. Sinds zijn opstanding en hemelvaart is hij, als een levende krachtige geestelijke persoon, in staat waakzaam toe te zien op degenen die uit God geboren zijn, zodat de goddeloze, Satan de Duivel, hen „niet in zijn greep” krijgt. Dat Jezus zijn volgelingen waakzaam in het oog zou houden, gaf hij te kennen door vlak voordat hij naar zijn Vader terugkeerde, te zeggen: „Ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” Tot de dingen die hij voor zijn volgelingen heeft gedaan en nog doet, behoren zijn diensten als „een helper bij de Vader”, om hun zaak te bepleiten als zij zonden hebben begaan. Hij verricht dienst als een „zoenoffer”, niet alleen voor hun zonden, maar voor de zonden van alle „andere schapen”, die de hoop koesteren eeuwig op aarde te leven. Ook van hen kan gezegd worden dat zij geen zonde beoefenen. — Matth. 28:20; 1 Joh. 2:1, 2; Joh. 10:16.
Hieruit blijkt dat degenen die „uit God [zijn] geboren” en in eendracht met Jezus Christus blijven, alsook hun metgezellen die tot de „andere schapen” behoren, er geen gewoonte van maken te zondigen, dat zij geen zonde beoefenen — hetgeen evenwel niet wil zeggen dat geen van hen ooit zondigt. En Jezus Christus, „Degene die uit God is geboren”, helpt hen uit de greep van Satan de Duivel te blijven.
● Wat is de betekenis van de profetie: „Wat uw oude mannen betreft, dromen zullen zij dromen. Wat uw jonge mannen betreft, visioenen zullen zij zien”? — V.S.
Deze profetie uit Joël 2:28 had een vervulling in apostolische tijden, en wel te beginnen met Pinksteren van het jaar 33 G.T., zoals de apostel Petrus bij die gelegenheid aantoonde (Hand. 2:17). Aangezien de profetie verklaart dat de oude mannen dromen zullen dromen en de jonge mannen visioenen zullen zien, betekent dit dat beide soorten van vlees, zowel oud vlees als jong vlees, door God gebruikt zullen worden om goddelijke inlichtingen aan de mensheid door te geven. De dromen van de oude mannen zouden door God geïnspireerd zijn, evenals de visioenen van de jonge mannen door goddelijke inspiratie waren ontstaan. Dit wil niet zeggen dat de oude mannen niet eveneens geïnspireerd zouden kunnen worden om visioenen van God te zien.
En dit blijkt volgens het verslag ook het geval geweest te zijn. Petrus ontving een visioen van God waardoor hij erop werd voorbereid tot de heidense Cornelius te prediken, terwijl de Italiaanse hoofdman over honderd Cornelius omstreeks diezelfde tijd een visioen van God ontving om Petrus te laten roepen (Hand. 10:3-17). De discipel Ananías ontving een visioen waarin hem werd verteld naar de vervolger Saulus van Tarsus te gaan ten einde hem op de hoogte te stellen van het goede nieuws over de Messías, hetgeen hij ook deed. Nadat Saulus de apostel Paulus was geworden, ontving hij herhaaldelijk geïnspireerde visioenen. En wat een geïnspireerde visioenen had de apostel Johannes niet toen hij aan het einde van zijn leven was gekomen! — Hand. 9:10; 18:9; 2 Kor. 12:1; Openb. 1:1.
Wij moeten echter niet denken dat deze profetie tot die apostolische tijden beperkt is gebleven. Evenals in het geval van vele andere profetieën, heeft ze een secondaire toepassing in onze tijd. Dit blijkt duidelijk uit de vermelding dat deze dingen vóór de „grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” zouden plaatsvinden. — Joël 2:31.
Aangezien wij thans over de volledige geïnspireerde Geschriften beschikken, verschaft God geen geïnspireerde visioenen of dromen meer. Jehovah’s volk in deze tijd ziet echter de vervulling van vele geïnspireerde visioenen en dromen die Gods dienstknechten in de oudheid hadden, en zij hebben zelfs een aandeel aan de vervulling ervan. Zij hebben een aandeel aan de vervulling van de profetie dat „uw zonen en uw dochters . . . stellig [zullen] profeteren” (Joël 2:28). Niet dat zij profeteren in de zin dat zij onder inspiratie gebeurtenissen voorzeggen, maar zij maken veeleer de geïnspireerde dromen en visioenen die lang geleden werden opgetekend, in het openbaar bekend. Zij profeteren door als Gods woordvoerders op te treden. Dat dit een van de betekenissen van ’profeteren’ is, blijkt uit het feit dat Jehovah God Aäron aanstelde om profeet voor zijn broer Mozes te zijn. Aäron voorzei geen gebeurtenissen aan Mozes, maar hij trad als Mozes’ woordvoerder of spreekbuis op. — Ex. 7:1.