Kunt u door de open deur binnengaan?
„Ik heb een geopende deur voor u gesteld, die niemand kan sluiten.” — Openb. 3:8.
1. Waarom bestaan er in de christelijke gemeente nog steeds grootse gelegenheden voor dienst?
HET gebod dat Jezus Christus zijn volgelingen heeft gegeven om te prediken en discipelen te maken, is nog steeds bijzonder urgent. Dit blijkt duidelijk uit zijn verzekering: „Ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 28:20). Vandaar dat men zich ook thans, nu „dit goede nieuws van het koninkrijk” nog steeds ijverig van huis tot huis wordt bekendgemaakt, in veel grootse gelegenheden voor dienst kan verheugen (Matth. 24:14). Ten gevolge van de groei van de gemeente van Jehovah’s christelijke getuigen overal ter wereld bestaat er bovendien een grote behoefte aan bekwame en bereidwillige werkers die hun medegelovigen kunnen opbouwen en andere belangrijke diensten ter bevordering van de geestelijke belangen kunnen verrichten. Daarenboven moeten de mensen, waar zij zich ook bevinden, het „goede nieuws” horen, opdat zij vóór de voltrekking van Gods rechtvaardige oordeel aan de huidige goddeloze wereld er een standpunt vóór of tegen kunnen innemen.
2. (a) Waarom is er in de christelijke gemeente een gecentraliseerde, gecoördineerde leiding nodig? (b) Door bemiddeling van wie verschafte het hoofd van de gemeente deze leiding in de eerste eeuw G.T.?
2 Het is duidelijk dat alle noodzakelijke werkzaamheden alleen op een ordelijke wijze tot stand gebracht kunnen worden als er een gecentraliseerde, gecoördineerde leiding bestaat (1 Kor. 14:33). In de eerste eeuw G.T. heeft het hoofd van de gemeente, Jezus Christus, hier door bemiddeling van de apostelen en andere ouderlingen van de gemeente te Jeruzalem in voorzien. Ook Paulus die rechtstreeks door de Heer Jezus Christus als apostel voor de natiën was gekozen, heeft veel gedaan om de gemeenten in geestelijk opzicht op te bouwen. De manier waarop Paulus en zijn metgezellen zich van hun door Jezus gegeven opdracht om te prediken en discipelen te maken, kweten, werd door het lichaam van ouderlingen te Jeruzalem als volledig aanvaardbaar erkend. — Gal. 2:1-9.
3, 4. (a) Waarom verschaffen mannen die verbonden zijn met het werktuig dat Jehovah’s Getuigen gebruiken om lectuur te publiceren, terecht een gecentraliseerde en gecoördineerde hulp aan medegelovigen over de gehele wereld? (b) Wat is de belangrijkste verantwoordelijkheid van ouderlingen, en hoe heeft het besturende lichaam op Bethel in Brooklyn zich hiervan gekweten?
3 Wat valt er over onze tijd te zeggen? Heel vroeg in de hedendaagse geschiedenis van Jehovah’s Getuigen verbonden leden van de oudste gemeente zich met het werktuig dat zij gebruikten om lectuur te publiceren, de Watch Tower Bible and Tract Society. Thans wonen er op „Bethel” — het centrum van activiteit op het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap in Brooklyn, New York — ruim 250 personen die gedurende meer dan tien jaar energiek geestelijke belangen hebben nagestreefd. Velen hebben dit nog veel langer gedaan. Zij hebben Jehovah God als toegewijde discipelen van zijn Zoon hun leven lang getrouw gediend. Gedurende al deze tijd hebben zij als gevolg van een rijke ervaring geleerd een christelijk leven te leiden en medegelovigen met hun problemen te helpen. Ook is hun begrip van Gods Woord verdiept. Onder hen bevinden zich de opgedragen mannen die het besturende lichaam voor de wereldomvattende gemeente van Jehovah’s Getuigen vormen. Hoewel er ook elders veel bekwame, ervaren broeders zijn, zijn er op geen enkele andere plek op aarde zoveel ouderlingen voor onmiddellijke raadpleging beschikbaar. Datgene wat men op Bethel in Brooklyn aantreft, is derhalve bijzonder representatief voor de christelijke kennis en ervaring die de wereldomvattende gemeente van Gods volk tot op deze tijd heeft verworven. Vrijwel hetzelfde kan gezegd worden van de kleinere Bethelfamilies die in andere delen van de aarde met de bijkantoren van het Wachttorengenootschap verbonden zijn.
4 Wanneer ouderlingen in andere gemeenten met hoofdbrekende problemen worden geconfronteerd, is het begrijpelijk dat zij naar het Genootschap of een van de bijkantoren ervan schrijven ten einde schriftuurlijke hulp te ontvangen. Soms zijn de bijbelse antwoorden die worden verschaft, van groot belang voor alle gemeenten over de gehele aarde. Wanneer dat het geval is, wordt er, evenals in de eerste eeuw G.T., schriftelijk materiaal in gereedheid gebracht. En aangezien het geven van onderwijs tot de belangrijkste verantwoordelijkheden van ouderlingen behoort, oefent het centrale lichaam van ouderlingen, door middel van zijn comités, bovendien toezicht uit op het gereedmaken en publiceren van inlichtingen die zijn ontworpen om aan personen zowel binnen als buiten de christelijke gemeente overal ter wereld, geestelijk onderricht te geven.
5. Welk belangrijke werk wordt op Bethel verricht, en waarom is elke persoon die daar werkt, nodig?
5 Het is duidelijk dat er in Brooklyn veel personeel nodig is ten einde zorg te dragen voor al het belangrijke werk dat verricht moet worden om hulp en leiding te verschaffen bij het bevorderen van de geestelijke belangen over de gehele aarde, met inbegrip van het treffen van hulpverleningsmaatregelen op materieel gebied wanneer dit noodzakelijk is. Hoewel sommigen er rechtstreeks bij betrokken zijn bijbelse inlichtingen in gereedheid te brengen of aan te geven wat er ten behoeve van de gemeenschap van broeders gedaan moet worden, verrichten alle anderen belangrijke diensten die het mogelijk maken dat dit materiaal de einden der aarde bereikt. Velen van degenen die op Bethel dienst verrichten, nemen derhalve een positie in welke te vergelijken is met die van Timótheüs, Markus en anderen die de ouderlingen in de eerste-eeuwse gemeente als dienaren bijstonden. Zonder hen zou het voor het besturende lichaam erg moeilijk zijn voor de geestelijke belangen van de gemeenten overal ter wereld zorg te dragen.
BETHELDIENST
6. (a) Waarom zijn er op Bethel vooral jonge mannen nodig? (b) Wat mag er, zoals in het geval van Timotheüs wordt geïllustreerd, terecht verwacht worden van iemand die zich voor Betheldienst beschikbaar stelt?
6 Aangezien voor veel van het werk dat op Bethela wordt verricht, fysieke kracht en uithoudingsvermogen nodig zijn, bestaat er vooral behoefte aan jonge mannen. Als u een jongeman bent, hebt u er dan ooit aan gedacht u beschikbaar te stellen voor het verrichten van zware handenarbeid ten behoeve van zowel uw geestelijke broeders als degenen die dit zouden kunnen worden? Het gaat er natuurlijk niet alleen maar om dat men in staat en bereid is dienst te verrichten. Er zijn ook geestelijke hoedanigheden bij betrokken. In het geval van Timótheüs lezen wij bijvoorbeeld: „Er werd door de broeders in Lystra en Ikónium een goed bericht over hem uitgebracht” (Hand. 16:2). Ja, Timótheüs had er zowel in zijn eigen gemeente, klaarblijkelijk in Lystra, als in de naburige gemeente in Ikónium blijk van gegeven een jongeman met een voortreffelijke reputatie te zijn. Hij moet door middel van zijn woorden en daden het respect en het vertrouwen van medegelovigen hebben gewonnen. Hoewel hij jong was, was hij goed onderlegd in de Schrift, aangezien zijn moeder en grootmoeder hem hier van kindsbeen af in hadden onderwezen. — 2 Tim. 3:14, 15.
7. Welke prijzenswaardige houding hebben Euníce en de ouderlingen in Lystra klaarblijkelijk aan de dag gelegd toen er sprake van was dat Timótheüs te zamen met Paulus dienst zou verrichten? (b) Wie zouden, in verband met Betheldienst, thans voordeel trekken van dit voorbeeld, en waarom?
7 Jonge mannen met hoedanigheden zoals die van Timótheüs vormen voor elke gemeente beslist een aanwinst. De broeders in Lystra hadden ongetwijfeld veel waardering voor wat Timótheüs ten behoeve van hen kon doen. Hij moet ook een werkelijke bron van aanmoediging voor zijn moeder Euníce zijn geweest, vooral aangezien zijn vader een ongelovige was. Toch heeft het lichaam van ouderlingen, toen de apostel Paulus te kennen gaf dat hij Timótheüs graag als metgezel op zijn reizen zou meenemen, niet zelfzuchtig getracht de jongeman in hun gemeente te houden. Neen, deze ouderlingen hebben klaarblijkelijk samen met de apostel hun handen op Timótheüs gelegd, waardoor zij hem voor speciale dienst afzonderden (Hand. 16:3; 1 Tim. 4:14; 2 Tim. 1:6). Wanneer bekwame jonge mannen in deze tijd het verlangen hebben zich voor dienst op Bethel beschikbaar te stellen, is het dus beslist prijzenswaardig wanneer ouderlingen en gelovige familieleden hen aanmoedigen en hun van ganser harte steun verlenen.
8. Waarom was Timótheüs’ speciale dienst met de apostel Paulus inspannend?
8 Hoewel dienst op Bethel rijke geestelijke beloningen afwerpt, is deze dienst niet gemakkelijk. Maar ook Timótheüs’ toewijzing was niet gemakkelijk. Behalve dat hij onder leiding van de apostel Paulus ter bevordering van de geestelijke belangen werkte, heeft hij klaarblijkelijk ook met zijn handen gewerkt om in zijn persoonlijke behoeften te voorzien. (Vergelijk 2 Korinthiërs 12:14-18; 1 Thessalonicenzen 2:9; 2 Thessalonicenzen 3:7, 8.) Hij deelde in de gevaren en problemen die de apostel in zijn tweede brief aan de Korinthiërs beschreef: „Dikwijls op reis, in gevaren van rivieren, in gevaren van struikrovers, in gevaren van mijn eigen ras, in gevaren van de natiën, in gevaren in de stad, in gevaren in de wildernis, in gevaren op zee, in gevaren onder valse broeders, in arbeid en zwoegen, dikwijls in slapeloze nachten, in honger en dorst, vele malen in onthouding van voedsel, in koude en naaktheid.” — 2 Kor. 11:26, 27.
9. Wat stelde Timótheüs in staat in zijn speciale dienst te volharden in plaats dat hij naar huis terugkeerde om een geregelder leven te gaan leiden?
9 Ondanks dit alles bleef Timótheüs met Paulus samenwerken, niet slechts gedurende een korte tijdsperiode, maar ongeveer vijftien jaar lang, ja, klaarblijkelijk totdat de apostel de marteldood stierf. Wat stelde Timótheüs in staat zijn toegewezen taak te blijven verrichten in plaats van naar zijn thuisgemeente terug te gaan ten einde er een geregelder leven te gaan leiden? Het was zijn oprechte verlangen anderen te dienen, ongeacht welke persoonlijke kosten dit voor hem meebracht. De apostel Paulus kon met betrekking tot Timótheüs zeggen: „Ik heb niemand anders van gelijke gezindheid als hij, die echt zorg zal dragen voor de dingen die u aangaan. Want alle anderen zoeken hun eigen belangen, niet die van Christus Jezus. Maar gij weet welk bewijs hij van zichzelf heeft geleverd, dat hij, gelijk een kind met een vader, met mij als een slaaf heeft gediend ter bevordering van het goede nieuws” (Fil. 2:20-22). Bovendien was Timótheüs nederig en was hij zich bewust van zijn eigen beperkingen. Hij sloeg geen munt uit zijn omgang met Paulus en liet niet trots zijn autoriteit gelden. (Vergelijk 1 Timótheüs 4:11-14; 2 Timótheüs 1:6, 7; 2:1.) Door zijn samenwerking met de apostel heeft Timótheüs natuurlijk veel geleerd en bezat hij uiteindelijk de bekwaamheid die noodzakelijk was om de verantwoordelijkheden van een ouderling in de christelijke gemeente te dragen.
10. (a) Welke hoedanigheden zijn, zoals uit Timótheüs’ voorbeeld blijkt, absoluut noodzakelijk om gelukkig te blijven wanneer met ten behoeve van anderen dienst verricht? (b) Wat zijn de slechte gevolgen van trots, van het verlangen op de voorgrond te treden en van zelfzucht, en wat moet men doen wanneer deze onwenselijke eigenschappen in een bepaalde mate bij sommige medegelovigen waarneemt?
10 Evenals in het geval van Timótheüs zijn nederigheid, een geest van zelfopoffering en een intense belangstelling voor het welzijn van anderen van onontbeerlijk belang voor het verrichten van gelukkige dienst op Bethel of elders in Jehovah’s organisatie. Trots, het verlangen op de voorgrond te treden en zelfzucht zullen, wáár men ook dienst verricht, niet alleen het persoonlijke geluk verminderen, maar maken het leven ook onaangenaam voor anderen. Aangezien Gods dienstknechten onvolmaakt zijn, moeten zij tegen deze onwenselijke eigenschappen blijven strijden, terwijl zij niet moeten toelaten dat zij al te zeer van streek raken wanneer zij bemerken dat anderen in dit opzicht te kort schieten. Het is altijd de moeite waard om de juiste geest aan te kweken, want de werkelijke beloning zal niet van mensen, maar van Jehovah God komen. Wanneer men een goed voorbeeld geeft, kan dit bovendien een gezonde, opbouwende uitwerking op anderen hebben.
ALS PIONIER DIENST VERRICHTEN OF OP EEN ANDERE PLAATS HULP VERLENEN
11. Welke gelegenheden staan er open in verband met de prediking en het maken van discipelen, en met welke beweegreden dient men deze aan te grijpen? (Matth. 22:37-39)
11 Betheldienst is natuurlijk een gelegenheid die niet voor allen die met gemeenten van Gods volk overal ter wereld verbonden zijn, openstaat. Maar er staan in verband met het werk dat gedaan moet worden, andere schitterende gelegenheden open. Dienstknechten van God hebben bijvoorbeeld het voorrecht alle tijd die zij kunnen vrijmaken, te besteden aan het belangrijke werk dat erin bestaat te prediken en discipelen te maken. De tijd die zij in deze dienst kunnen doorbrengen, is niet aan beperkingen onderhevig. Wij allen zullen beslist met onze gehele ziel dienst willen verrichten. Voor velen kan dit betekenen dat zij als „hulppionier” ongeveer zestig uur per maand, of als „gewone pionier” ongeveer negentig uur of meer per maand, aan dit werk kunnen besteden. Bent u door de open deur die tot de pioniersactiviteit leidt, binnengegaan, of bent u van plan dat te doen? Als u pioniert, laat liefde voor Jehovah God en uw medemensen dan de beweegreden blijven waarom u aan deze dienst deelneemt.
12. Hoe illustreert het voorbeeld van de apostel Paulus wat er vereist wordt van personen die met succes op een andere plaats heilige dienst willen verrichten?
12 Net als Paulus en Barnabas met de gemeente Antiochië begonnen samen te werken wegens de grote behoefte die daar aan hulp bestond, verkeert u misschien in de gelegenheid om naar een andere plaats te verhuizen ten einde er de geestelijke belangen te bevorderen. Opnieuw kunnen nederigheid, zelfopoffering en een oprechte belangstelling voor het welzijn van anderen een grote hulp vormen om met het oog op de aanpassing aan een nieuwe omgeving de nodige veranderingen aan te brengen. Dit was het geval met de apostel Paulus, die over zichzelf kon zeggen: „Hoewel ik vrij ben van allen, heb ik mijzelf tot slaaf van allen gemaakt, om de meeste personen te winnen. . . . Ik ben alle dingen voor alle soorten van mensen geworden” (1 Kor. 9:19-22). „Ik heb geleerd om in welke omstandigheden ik ook verkeer, genoegen te nemen met wat ik heb. Ik weet inderdaad wat het zeggen wil weinig te hebben, ik weet inderdaad wat het zeggen wil overvloed te hebben” (Fil. 4:11, 12). Met volledig vertrouwen op Jehovah slaagde Paulus erin onder bijzonder moeilijke omstandigheden te volharden.
13. Waarom dient iemand die de zendingsdienst overweegt, de kosten te berekenen, en wat zijn enkele van de dingen die hij onder gebed zou kunnen beschouwen ten einde na te gaan of hij deze dienst op zich zou kunnen nemen?
13 Om thans in een ander gebied, of misschien als zendeling in een ander deel van de wereld, dienst te verrichten, zal men offers moeten brengen en bereid moeten zijn ten behoeve van anderen hard te werken. Deze dingen moeten van tevoren onder gebed beschouwd worden. (Vergelijk Lukas 14:28-32.) Iemand die altijd de beschikking heeft gehad over een auto, zal bijvoorbeeld moeten beschouwen of hij bereid is vele kilometers over oneffen terrein of terwijl de zon in volle kracht op hem schijnt, te lopen, en ook of hij bereid is genoegen te nemen met overvolle of sporadisch rijdende openbare vervoermiddelen. Als hij dit nu bezwaarlijk vindt, zal hij er misschien heel veel moeite mee hebben zich aan een geheel nieuwe en vreemde omgeving aan te passen. Evenzo zullen personen die zich moeilijk aan andere omstandigheden, aan een andere omgeving en aan mensen met een andere achtergrond, gewoonten, levensstandaard en gebruiken kunnen aanpassen, moeten beseffen dat zij ’hieraan moeten werken’ als zij voor evangelisatiewerk in het buitenland in aanmerking willen komen.
GELEGENHEDEN OM ALS DIENAREN EN OUDERLINGEN HARD TE WERKEN
14. Wat wordt er verlangd van degenen die als dienaren of als ouderlingen in de gemeente worden aangesteld?
14 Voor mannen in de christelijke gemeente staat de gelegenheid open om in de hoedanigheid van dienaren of ouderlingen dienst ten behoeve van medegelovigen te verrichten. Uit de hoedanigheden die in de Schrift worden uiteengezet, blijkt duidelijk dat degenen die aldus dienst verrichten, geestelijk gezinde personen moeten zijn, voortreffelijke voorbeelden op het gebied van een christelijke levenswijze, ja, mannen die het respect en het vertrouwen van de gemeente in haar geheel genieten (1 Tim. 3:1-10, 12, 13; Tit. 1:5-9). Omdat ouderlingen verantwoordelijkheden dragen op het gebied van het geven van onderwijs, moeten zij mannen zijn die Gods Woord zorgvuldig bestuderen. Iemand die de bijbel zelden leest en hem misschien nog nooit in zijn geheel heeft gelezen, kan bezwaarlijk bekwaam genoeg geacht worden om de bijbel aan medegelovigen te onderwijzen. — Vergelijk 1 Timótheüs 1:6, 7; Jakobus 3:1.
15. Wat is, zoals uit Jezus’ woorden in Matthéüs 20:25-27 blijkt, een fundamenteel vereiste voor iemand die ervoor in aanmerking wil komen een dienaar of ouderling in de gemeente te zijn?
15 Volgens de Schrift vormen dienaren en ouderlingen in de gemeente geen klasse van mensen die een titel dragen, maar zijn zij de slaven van hun broeders. Jezus Christus zei tot de apostelen: „Gij weet dat de regeerders der natiën over hen heersen en de groten autoriteit over hen oefenen. Zo is het onder u niet; maar wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn” (Matth. 20:25-27). Een fundamenteel vereiste voor iemand die ervoor in aanmerking wil komen als dienaar of ouderling in de gemeente dienst te verrichten, is derhalve zijn verlangen hard voor zijn broeders te werken en veel van zijn tijd en energie ten behoeve van hen op te offeren.
16. Wat maakt iemand eigenlijk in de volste zin van het woord tot een dienaar of ouderling?
16 Degenen die in de ware zin van het woord dienaren en ouderlingen zijn, worden door hun broeders als nederige slaven beschouwd die gaarne bereid zijn zich van ganser harte in te zetten om hen te helpen (Hand. 20:25-35; 1 Petr. 5:2, 3). De gemeente heeft grote achting, waardering en liefde voor zulke dienaren en ouderlingen, omdat zij hard werken ten einde de geestelijke belangen te bevorderen (1 Thess. 5:12, 13; Hebr. 13:17). Zij zijn mannen die in overeenstemming leven met het vertrouwen dat hun krachtens hun aanstelling is geschonken. Dit dient vooral van reizende ouderlingen gezegd te kunnen worden. De gemeenten verwachten terecht van hen dat zij geestelijk gezinde mannen met een uitzonderlijke nederigheid zijn. — Vergelijk Lukas 12:48.
17. Waarom kan er gezegd worden dat eerzuchtige mannen, die op een positie uit zijn, niet hun best doen om het ambt van opziener te verkrijgen?
17 Het is duidelijk dat mannen die graag op de voorgrond willen treden en een positie willen bekleden in plaats dat zij het werk van een slaaf willen verrichten, er niet voor in aanmerking komen dienaren of ouderlingen te zijn. Er kan van hen niet gezegd worden dat zij ’een opzienersambt trachten te verkrijgen’. Waarom niet? Omdat zij het ’voortreffelijke werk’ dat ermee verbonden is, niet werkelijk begeren. — 1 Tim. 3:1.
18. (a) Wat wordt er in verband met alle gelegenheden voor heilige dienst vereist, en waarom? (b) Wat kunnen wij verwachten als wij ons beschikbaar stellen om in de grootste mate van de ons door God geschonken bekwaamheden gebruikt te worden?
18 De gelegenheden die voor discipelen van Jezus Christus openstaan, bestaan niet in posities van prestige en achting in de ogen van mensen. Het zijn allemaal gelegenheden in verband waarmee men zich onzelfzuchtig en van ganser harte moet inspannen en veeleisend werk moet verrichten. Dit is alleen maar redelijk, want Jehovah God en zijn Zoon hebben als werkers het volmaakte voorbeeld gegeven dat wij moeten navolgen. Jezus Christus zei: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (Joh. 5:17). Moge dit ook van ons allemaal gezegd kunnen worden, doordat wij ons beschikbaar stellen om in de grootste mate van de ons door God geschonken bekwaamheden gebruikt te worden. Wanneer wij dit doen, en er daarbij vol vertrouwen naar uitzien Jehovah’s zegen te ontvangen, zal ons leven een en al vreugde en voldoening zijn. De woorden die de apostel Paulus tot de Hebreeën richtte, zijn zeer bemoedigend: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond doordat gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten. Maar wij begeren dat een ieder van u dezelfde naarstigheid aan de dag legt om tot het einde toe de volle verzekerdheid van de hoop te hebben, opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt van hen die door geloof en geduld de beloften beërven.” — Hebr. 6:10-12.
[Voetnoten]
a Dit is niet alleen van toepassing op Brooklyn-Bethel, maar ook op andere grote bijkantoren van het Wachttorengenootschap waar drukkerijwerkzaamheden worden verricht.