De titel „God” vertalen
DE BOEKEN van de bijbel werden geschreven in een tijd toen de meeste bewoners der aarde de ware God niet kenden. In plaats daarvan aanbaden zij vele goden en godinnen. In een brief aan medechristenen in het oude Korinthe gaf de apostel Paulus een goede beschrijving van de situatie: „Ook al zijn er die ’goden’ worden genoemd, hetzij in de hemel hetzij op aarde, zoals er vele ’goden’ en vele ’heren’ zijn, in werkelijkheid is er voor ons maar één God, de Vader.” — 1 Kor. 8:5.
In het oorspronkelijke Grieks dat Paulus gebruikte, is het woord voor „God” Theos, een uitdrukking die van toepassing was op elk van de talloze goden die door de oude Grieken en andere volken aanbeden werden. Maar noch de apostel Paulus noch andere schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften noch de joodse vertalers van de Septuaginta — de eerste vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks — hadden er enig bezwaar tegen deze uitdrukking met betrekking tot de ware God te gebruiken.
Als de eerste-eeuwse christenen tot personen spraken die de Schepper niet kenden, gebruikten zij de uitdrukking Theos echter op zulk een wijze dat niemand de ware God kon gelijkstellen met een van de vele valse goden. Toen de apostel Paulus tot de Atheners sprak, zei hij bijvoorbeeld: „Toen ik . . . rondliep en zorgvuldig uw voorwerpen van verering gadesloeg, vond ik ook een altaar met het opschrift: ’Aan een onbekende God.’ Wat gij daarom onwetend vereert, dat verkondig ik u. De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door handen gemaakte tempels en wordt ook niet door mensenhanden verzorgd, alsof hij iets nodig had, daar hij zelf aan allen leven en adem en alle dingen geeft.” — Hand. 17:23-25.
Met deze verklaring met betrekking tot de identiteit van de ware God, zouden de toehoorders er geen probleem mee hebben onderscheid te maken tussen de Schepper en de vele valse goden die in Athene aanbeden werden. Het feit dat de titel theos ook werd toegepast op valse godheden verduisterde in geen enkel opzicht de identiteit van de Schepper.
Hedendaagse vertalers zouden zich redelijkerwijs moeten laten leiden door de manier waarop eerste-eeuwse christenen de uitdrukking theos gebruikten. Het feit dat een bepaalde uitdrukking voor „God” door inheemse sprekers op valse goden van toepassing wordt gebracht, behoeft het woord nog niet afkeurenswaardig te maken. Niettemin dient de uitdrukking die als vertaling voor het woord Theos wordt gebruikt van dien aard te zijn dat de lezer of toehoorder zonder meer kan begrijpen dat de Almachtige ermee wordt bedoeld. De uitdrukking dient geen gedachten bij hem op te roepen die strijdig zijn met de persoonlijkheid van de ware God.
Zo was, bij wijze van illustratie, de opperste godheid van de oude Grieken Zeus. Die naam zou echter niet juist zijn als vertaling van het Hebreeuwse woord voor God. De naam „Zeus”, de opperste godheid van het Griekse pantheon, zou een beeld hebben opgeroepen van een god in menselijke gedaante, die nog immoreel was bovendien.
Een uitdrukking met een ruimere betekenis is daarom gewoonlijk beter dan een uitdrukking met een beperktere betekenis. De context kan dan dienen om de toepassing van het woord tot de ware God te beperken.
Er is dus geen reden zich onnodig zorgen te maken over de oorsprong van een bepaalde uitdrukking voor „God”. Zelfs in de bijbel wordt hetzelfde woord zowel op de ware God als op valse goden toegepast. De uitdrukking op zich is niet heilig. Er is dus geen bezwaar tegen het gebruik van een aanduiding welke voordat de gebruikers van die taal de God van de bijbel leerden kennen, uitsluitend van toepassing was op valse goden.
Dit is in feite in verband met vele moderne talen gebeurd. Het Japanse woord voor „God” kan letterlijk „een heleboel kleine goden” betekenen. In het Amharisch en Tigrinya, twee belangrijke talen in Ethiopië, is een normale aanduiding voor God Egziabher. Die uitdrukking betekent letterlijk „Heer der landen”, dat wil zeggen, ’Heer der Ethiopische landen’. Wat het Engelse woord voor „God” betreft, verklaart The Century Dictionary and Encyclopedic Lexicon of the English Language (Deel 3, blz. 2561, uitgave van 1899) dat dit oorspronkelijk onzijdig was en „meestal in het meervoud stond, aangezien het werd toegepast op de heidense godheden en met de bekering van de Teutoonse volken tot de christelijke betekenis werd verheven”. Het boek Word Origins, door W. Funk, zegt: „Het centrale woord van alle geloven is God en de geschiedenis van de titel God is een warwinkel van gissingen. Het woord God zelf is verwant aan soortgelijke woorden in het Deens, Saksisch, oud Hoogduits, Scandinavisch en andere talen en kan zelfs wel verwant zijn aan een oud Litouws woord dat betrekking had op iemand die magie beoefende.” — Blz. 279.
Thans roept geen van de uitdrukkingen voor God in een van de bovengenoemde talen, ondanks dat ze oorspronkelijk niet op de Schepper werden toegepast, verkeerde gedachten bij de toehoorders of lezers op. Er kan dus geen bezwaar tegen het gebruik ervan in bijbelvertalingen worden gemaakt.
Zoals met alles, moet men een redelijk standpunt innemen als het op het gebruik van een woord ter aanduiding van de God van de bijbel aankomt. Uiteindelijk is iedere uitdrukking voor „God” slechts een titel en geen eigennaam. Wat de ware God werkelijk van alle andere goden onderscheidt, is zijn persoonlijke naam, Jehovah. — Ps. 83:18.