Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w54 15/9 blz. 276-281
  • De vereisten voor de bediening

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De vereisten voor de bediening
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE GROOTSTE BEDIENAAR VAN HET EVANGELIE INTRODUCEREN
  • DE BEDIENING VAN PAULUS
  • De juiste soort van bedienaren in deze tijd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Wanneer alle mensen wederom één God aanbidden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • ‘God zoeken (...) en hem ook echt vinden’
    ‘Geef grondig getuigenis over Gods Koninkrijk’
  • „Waar uw schat is, zal ook uw hart zijn”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
w54 15/9 blz. 276-281

De vereisten voor de bediening

„Door deze raadgevingen aan de broeders te geven, zult gij een juiste soort van dienaar van Christus Jezus zijn.” — 1 Tim. 4:6, NW.

1, 2. Wat zijn enkele middelen die door Jehovah worden gebruikt om zijn voornemens ten uitvoer te brengen?

JEHOVAH, de levende God, die oneindig in wijsheid is, gebruikt vele krachten en schepselen om zijn eeuwige voornemens ten uitvoer te brengen en ten einde welke specifieke taak ook op een bepaalde tijd te volbrengen. In voorbijgegane eeuwen heeft hij woedende vuurvlammen, onstuimige zeeën, een grote vis, beesten des velds, gevogelte van de lucht, insecten, menselijke schepselen, engelen en zelfs de aartsengel Michaël gebruikt. Al deze hebben op hun beurt goed werk geleverd terwijl zij de wil van hun grote Schepper deden.

2 De aartsengel, die in de Bijbel ook als het Woord wordt geïdentificeerd, was de eerste en enige rechtstreekse schepping van Jehovah. Hij was degene die door Jehovah werd gebruikt als de „meesterwerkman” bij het scheppen van al het andere (Spr. 8:30, AS; Openb. 3:14). „Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan, en afgescheiden van hem is zelfs niet één ding ontstaan” (Joh. 1:3, NW). Hij bezat de vereisten die noodzakelijk waren voor de bediening welke aan hem was toegewezen, en hij gehoorzaamde en behaagde altijd zijn hemelse Vader, terwijl hij er een welgevallen in schepte diens wil te doen. Precies hoe alle andere getrouwe engelen dienen ten einde degenen op aarde te helpen die erfgenamen der redding zijn, weten wij niet ten volle, maar dat zij Jehovah’s dienstknechten zijn, die de noodzakelijke vereisten bezitten om hun bediening te volbrengen, wordt ons definitief verzekerd: Jehovah „’maakt zijn engelen geesten, en zijn openbare dienaren een vuurvlam.’ . . . Zijn zij niet allen geesten voor openbare dienst, uitgezonden om te dienen in het belang van hen die redding zullen beërven?” — Hebr. 1:7-14, NW; Ps. 104:1-4, AS.

3. Hoe onderscheidden Abel en Henoch zich als Jehovah’s dienaren?

3 In vroegere tijden hebben mannen en vrouwen Jehovah goed gediend omdat zij de vereisten hadden voor de bediening welke hun was toegewezen. Zestien van zulke mensen worden in het heilige Bericht, in Hebreeën 11, met ere genoemd. Abel, de eerste, was een getrouwe getuige voor Jehovah, wiens stem zelfs nog werd gehoord toen zijn jaloerse broer Kaïn hem had vermoord. Sprekend tot Kaïn, zeide Jehovah: „Luister! Het bloed van uw broeder roept het uit tot mij van de grond” (Gen. 4:10, NW). „Door geloof heeft Abel aan God een slachtoffer van grotere waarde gebracht dan Kaïn, door welk geloof ten aanzien van hem getuigenis was afgelegd dat hij rechtvaardig was, terwijl God getuigenis aflegt betreffende zijn gaven, en hierdoor spreekt hij toch, hoewel hij gestorven is” (Hebr. 11:4, NW). Henoch komt eveneens op die lijst voor daar hij de noodzakelijke vereisten voor zijn toegewezen bediening heeft gehad. „Ja, de zevende man van Adam af, Henoch, heeft geprofeteerd, toen hij zeide: ’Ziet! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen, om het oordeel te voltrekken aan allen en alle goddelozen schuldig te verklaren betreffende al hun goddeloze daden die zij op een goddeloze wijze hebben bedreven, en voor al de ergerlijke dingen die goddeloze zondaren tegen hem hebben gesproken.’” — Judas 14, 15, NW.

4. Welke werkzaamheden van Noach bewijzen dat hij aan de vereisten voldeed als Jehovah’s dienaar?

4 Ongeveer zestien eeuwen nadat Adam en Eva wegens opstand en ongehoorzaamheid uit hun tehuis, het paradijs, werden verdreven, verzonken hun kinderen zo diep in morele afdwaling, dat elke gedachte en elk bedenksel van hen voortdurend alleen maar boos was. Daarom besloot Jehovah een machtige watervloed over de aarde te zenden ten einde dat goddeloze samenstel en allen die er hun ondersteuning aan gaven, te vernietigen. Ten einde enige rechtvaardige mensen op aarde en bepaalde dieren in het leven te houden, gaf Jehovah bevel tot het bouwen van een schuilplaats. Het was een uniek bouwwerk. Noem het een boot indien gij dat wilt. Alhoewel Noach geen scheepsbouwer was, wees Jehovah deze taak aan hem toe. Daar Noach een man was met een groot geloof in Jehovah en in Jehovah’s volmaakte bekwaamheid om zijn voornemens ten uitvoer te brengen, ging hij voort met zijn werk en eindigde het op tijd. Behalve dat Noach bouwde, predikte hij mondeling over Jehovah’s voornemen (2 Petr. 2:5). Hij bezat eveneens de vereisten die noodzakelijk waren voor de bediening.

5. Hoe kwam Abraham gedurende zijn lange leven de vereisten van een goedgekeurde bedienaar van Gods Woord na?

5 Later, na de Vloed, wees Jehovah een taak toe aan een andere man die het geloof bezat dat noodzakelijk was om die taak ten uitvoer te brengen. Wegens de getrouwe dienst en de onwankelbare gehoorzaamheid van deze man deed Jehovah een wonderbaarlijke belofte aan hem. Deze belofte werd een verbond en bevatte de hoop voor alle gelovige mensen. „De Schrift nu, tevoren ziende dat God mensen uit de natiën ten gevolge van geloof rechtvaardig zou verklaren, heeft het goede nieuws vooraf aan Abraham bekendgemaakt, namelijk: ’Via u zullen alle natiën worden gezegend’” (Gal. 3:8, NW). Abraham werd het zwaarst beproefd toen Jehovah van hem eiste dat hij zijn geliefde zoon Izak op de berg Moria als een slachtoffer op een altaar zou offeren. Dit drama, dat in het heilige bericht opgetekend moest worden, diende er toe Jehovah God af te beelden, die zijn geliefde Zoon Jezus als een slachtoffer voor de loskoping van gelovige menselijke schepselen offerde. Uit geloof gehoorzaamde Abraham en het noodzakelijke beeld werd gemaakt. Door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid werd Izak echter in het leven behouden en aan zijn getrouwe vader Abraham teruggegeven. — Gen. 22:1-18.

6, 7. Welke vereisten voor een goede bedienaar van Gods Woord worden in Mozes’ loopbaan op de voorgrond gesteld?

6 Mettertijd diende Mozes eveneens als een voorbeeld van iemand die voor de bediening was toegerust, alhoewel hij eerst niet dacht de noodzakelijke vereisten te bezitten. Toen Mozes van Hebreeuwse ouders werd geboren, bevonden tienduizenden Israëlieten zich in Egyptische slavernij. Sedert de tijd van zijn geboorte tot op de dag waarop hij stierf, had geloof een hoogst belangrijk aandeel in zijn leven. Volgens een bevel van de koning van Egypte had Mozes, tezamen met alle andere manlijke babies van de Israëlieten, bij de geboorte gedood moeten zijn. Door geloof hebben zijn ouders geweigerd hun lieflijke kind te doden. Door Jehovah geleid, werd het kind door de dochter van Farao aangenomen en aan het koninklijke hof grootgebracht. Daar kwam hij op de hoogte met alle wijsheid der Egyptenaren. Toch keerde Mozes zelfs in deze ongewone omgeving de zuivere aanbidding van Jehovah, de God van Israël, niet de rug toe. Eens, toen Mozes trachtte zijn broeders te helpen, die door hun Egyptische opzieners werden onderdrukt, kwam hij in moeilijkheden met Farao en werd hij gedwongen naar het land Midian te vluchten om zijn leven te redden. Daar bleef hij gedurende veertig jaar terwijl hij als herder dienst deed voor Jethro, wiens dochter hij later trouwde. Op tachtigjarige leeftijd was Mozes goed tot rijpheid gekomen in de weg der rechtvaardigheid en was hij toegerust met datgene wat hij nodig had om de bediening ten uitvoer te brengen welke Jehovah hem nu toewees met de woorden: „Ontegenzeglijk heb ik de kwelling van mijn volk, dat in Egypte is, gezien en ik heb hun geschreeuw gehoord ten gevolge van degenen die hen tot werken aanzetten, want ik weet goed wat voor pijnen zij lijden. . . . En kom nu en laat mij u naar Farao zenden en gij brengt mijn volk, de zonen van Israël, uit Egypte” (Ex. 3:7-10, NW). Bij het horen van deze boodschap van Jehovah had Mozes verheugd moeten zijn, maar in plaats daarvan was hij bevreesd de taak op zich te nemen omdat hij de geest van de Egyptenaren en hun koning kende. Hij zeide dat hij niet bekwaam of toegerust was voor de zending. Dit mishaagde Jehovah, want hij wist meer van Mozes’ bekwaamheden af dan Mozes zelf. Daarom zeide Jehovah tot hem dat hij met hem zou zijn. Met deze verzekering als zijn sterkte ging Mozes zijn zending ten uitvoer brengen.

7 Mozes bezat de vereisten welke voor deze toewijzing noodzakelijk waren. Hij werd rijkelijk gezegend voor het ten uitvoer brengen er van. Hier is een goede les voor ons allen. Wanneer wij een toewijzing van Jehovah ontvangen door middel van zijn organisatie, dienen wij geen verontschuldigingen te maken of te klagen dat wij die toewijzing niet kunnen volbrengen. Jehovah kan geen verontschuldigingen aanvaarden. Wanneer hij dit zou doen, zou het betekenen dat Jehovah de beperkingen van zijn dienstknechten niet kent. Zulk een gebrek van zijn zijde is onmogelijk voor de God van oneindige wijsheid. Gehoorzaamheid van onze zijde is beter dan verontschuldigingen. Gehoorzaamheid leidt tot leven; verontschuldigingen kunnen tot oneindige dood leiden.

8. In welke opzichten worden wij geholpen door de wijze waarop Jeremia als een getrouwe bedienaar van Gods Woord zijn opdracht vervulde?

8 Nadat de natie Israël Egypte had verlaten en het land van belofte was binnengegaan, genoot ze voorspoed en werd zeer groot in aantal en rijk. Spoedig keerden de Israëlieten zich echter van de ware aanbidding van Jehovah af en beoefenden de dwaze demonenaanbidding van de heidense natiën rondom hen. Dit mishaagde Jehovah ten zeerste. Jehovah zond nu zijn profeet Jeremia, nog een man die goed was toegerust voor de bediening, naar Jeruzalem ten einde de ontrouwe priesters en de valse profeten en ook de koningen van Juda te waarschuwen dat hij de koning van Babylon zou gebruiken om de stad en hun luisterrijke tempel te vernietigen. Verder, dat hij zou toelaten dat het volk als slaven naar Babylon gebracht zou worden alwaar zij zeventig jaar lang andere goden zouden dienen (Jer. 25:8-13; Dan. 9:1, 2). Deze priesters en valse profeten vervolgden Jeremia, maar hij voerde zijn opdracht uit en bewees ten volle dat hij de vereisten bezat welke voor de bediening noodzakelijk waren. Bij een zekere gelegenheid brachten zij Jeremia naar de vorsten, terwijl zij hem van opruiing beschuldigden en zeiden dat hij de dood verdiende. Waarom? Hij vertelde het volk dat zij de stad aan de koning van Babylon moesten overgeven. Wat deed Jeremia? Was hij er op voorbereid de aangelegenheid het hoofd te bieden? Hij zeide tot zijn vervolgers: ’Ik ben in uw handen; doet mij, als het goed, en als het recht is in uw ogen; maar weet voorzeker, dat gij, zo gij mij doodt, gewisselijk onschuldig bloed zult brengen op u, en op deze stad, en op haar inwoners; want in der waarheid, Jehovah heeft mij tot u gezonden, om al deze woorden voor uw oren te spreken.’ Nu werden de rollen omgekeerd ten nadele van de valse priesters en vervolgers, want toen het volk dit hoorde, zeide het: ’Aan dezen man is geen oordeel des doods, want hij heeft tot ons gesproken in den naam van Jehovah, onze God’ (Jer. 26:14-16). Hierdoor wordt eveneens geïllustreerd hoe Jehovah’s getuigen in vroegere tijden op voorstel en aandrijven van priesters en valse profeten werden vervolgd. In deze tijd is het precies hetzelfde! Satan heeft geen nieuwe trucs; hij tooit de oude slechts met nieuwe klederen. Wij kennen zijn bedenkselen, zoals Paulus zeide: „Wij mogen niet door Satan achterhaald worden, want wij zijn niet onwetend van zijn bedoelingen” (2 Kor. 2:11, NW). In tegenstelling hiermede, herinnert Paulus ons aan het volgende: „O de diepte van Gods rijkdommen en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn zijn wegen!” — Rom. 11:33, NW.

DE GROOTSTE BEDIENAAR VAN HET EVANGELIE INTRODUCEREN

9. Welke unieke voorrechten als een bedienaar van Gods Woord werden door Johannes de Doper op de juiste wijze gebruikt?

9 Jehovah nam zich voor dat op zijn bestemde tijd de Messias zou komen en eveneens eerst aan Israël geïntroduceerd zou worden. Jehovah koos niet een van de geleerde schriftgeleerden of Farizeeërs om deze kostbare bediening van het introduceren van de Messias, ten uitvoer te brengen. Neen! Hij koos een man die achteraf woonde, iemand die niet besmet was met de tradities en dwalingen van de religieuze heersers van Jeruzalem. Ten einde de weg te bereiden voor het aangezicht van de Messias, werd Johannes de Doper door Jehovah gekozen, en Johannes introduceerde hem aan het volk toen hij kwam. Vóór zijn geboorte werd Johannes aan de dienst van Jehovah opgedragen. Hij werd in zijn kindsheid door toegewijde ouders grootgebracht en opgeleid, en in zijn jonge jaren bracht hij zijn leven in de eenzaamheid van de woestijn door. Daar kon hij datgene wat in de Hebreeuwse Geschriften stond geschreven, lezen en er over nadenken, alsmede zich voorbereiden op het werk dat voor hem lag. Aldus verwierf hij de vereisten die voor de bediening noodzakelijk waren. Wanneer gij het verslag van Johannes’ predikingsactiviteit leest, zult gij bemerken dat hij een onbevreesde man was, die niets achterhield. Vele malen bevonden er zich schriftgeleerden, Farizeeërs en Sadduceeërs onder zijn toehoorders, maar hij eerde hen niet door hun een vooraanstaande plaats te geven. Hij zeide daarentegen tot hen: „Gij adderengebroed, wie heeft u getoond hoe gij de komende gramschap moet ontvlieden?” — Matth. 3:7, NW.

10. Welke juiste praktijken van een goede bedienaar van het evangelie zijn speciaal opmerkenswaardig in Jezus’ korte diensttijd op aarde?

10 Zes maanden nadat Johannes zijn bediening was begonnen, kwam Jezus naar hem toe om gedoopt te worden. Johannes aarzelde, zeggende: „Ik moet door u gedoopt worden, en komt gij tot mij?” Jezus antwoordde: „Laat het ditmaal zijn, want aldus betaamt het ons alles wat rechtvaardig is, te volbrengen” (Matth. 3:14, 15, NW). Er worden in de Bijbel zeer weinig inlichtingen gegeven over Jezus’ eerste levensjaren, afgezien van het feit dat hij door de geest van Jehovah werd verwekt en te Bethlehem werd geboren. Hij werd geboren aan de maagd Maria van het geslacht Davids. In deze tijd zijn er in bibliotheken te Rome en Constantinopel berichten waarin staat dat Jezus als jongeman in het geheel geen belang stelde in de politiek van die tijd of in de kwesties en geschilpunten van het volk. Hij deed geen pogingen het volk van de dienstbaarheid aan het kwellende juk der Romeinen te bevrijden. Hij bracht zijn tijd door met de Hebreeuwse Geschriften te bestuderen en tot de mensen te spreken over het koninkrijk der hemelen. In die berichten staat eveneens dat niemand hem heeft leren lezen, toch kende hij de Bijbel uit het hoofd, hetgeen de geleerde rabbi’s van die tijd verbaasde en ergerde. Zijn moeder was eveneens ontsteld omdat Jezus helemaal geen belang stelde in de problemen van de natie Israël, daar zij zich herinnerde dat de engel Gabriël had gezegd dat haar zoon de troon van zijn vader David zou beërven en dat er geen einde aan zijn koninkrijk zou zijn. Bij een zekere gelegenheid sprak zij hierover tot hem, maar Jezus antwoordde: „Vrouw, gij weet niet wie ik ben.” Deze berichten zijn echter geen deel van de Bijbel. Volgens de Bijbel wist Jezus wie hij was en welke zending hij ten uitvoer moest brengen. Deze zending heeft hij ook ten uitvoer gebracht.

11. Op welke hinderpalen stuitten zowel Johannes de Doper als Jezus in hun bedieningsactiviteit?

11 Johannes de Doper en Jezus moesten vele moeilijkheden en hinderpalen overwinnen toen zij rondtrokken en predikten: „Het koninkrijk des hemels is nabijgekomen! Hebt daarom berouw en wordt gedoopt tot de kwijtschelding van zonden.” De Joden dachten dat hun verwachte Messias een koninkrijk op aarde zou oprichten, een koninkrijk zoals dat waarover David en Salomo hadden geregeerd; maar Johannes en Jezus spraken over een hemels, geestelijk koninkrijk. De Joden zagen uit naar de komst van een regeerder en profeet die groter zou zijn dan Mozes en hen van de onderdrukkende heidense natiën zou bevrijden en Israël tot de grootste natie op aarde zou maken, zodat alle volken Israël zouden zoeken. Zij herinnerden zich dat hun eigen profeet Jesaja het volgende had opgetekend: „En het zal te dien dage geschieden, dat de volken den wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn” (Jes. 11:10, NBG). En nog een andere lering deed velen der Joden ontsteld staan. Johannes predikte de vergeving van zonden door middel van berouw. Hierover verwonderden zij zich, want gedurende meer dan vijftien eeuwen hadden de Joden een uitgebreid stelsel van diensten en offers in de tabernakel en later in de tempel, in acht genomen. Het doel van zulke diensten en offers was, de zonden van het volk te niet te doen, zodat zij voortdurend in harmonie met Jehovah zouden blijven onder de regeling van het wetsverbond, dat door bemiddeling van Mozes was ingevoerd. Om nu te leren dat de zonden vergeven konden worden door middel van berouw, gesymboliseerd door de doop in water, was meer dan de religieuze leiders konden verdragen. Velen van het gewone volk aanvaardden Johannes echter als een profeet en kwamen gaarne tot hem om gedoopt te worden.

12. Welke tegenwoordige toestand, die het gevolg is van vals onderwijs, is te vergelijken met toestanden waaraan Jezus het hoofd heeft geboden?

12 De Joodse religieuze leiders begrepen niet dat de dierlijke offers welke jaar in jaar uit door de hogepriesters werden gebracht, de zonden van het volk niet wegnamen en ook niet konden wegnemen. Er was een volmaakt menselijk slachtoffer nodig om aan de eisen van Jehovah’s wet te voldoen die tegen de mensheid was gericht. Er moest een volmaakt menselijk leven worden geofferd om datgene terug te kopen wat door Adams zonde in Eden verloren was gegaan. Zelfs de discipelen konden niet begrijpen waarom Jezus moest sterven voordat zijn koninkrijk opgericht kon worden en er zegeningen op alle gehoorzamen uitgestort konden worden. Zij wilden hem onmiddellijk koning maken en de aardse heerlijkheid van Israël wederom herstellen. Terloops zij vermeld, dat wij hier een tegenovergestelde toestand zien van die welke thans bestaat, want de valse religie heeft lange tijd geleerd dat de enige personen die gered zullen worden, degenen zijn die er toe zijn bestemd naar de hemel te gaan en dat Gods koninkrijk alleen betrekking heeft op de zegeningen in de hemel. In deze tijd is Gods boodschap voor de mensen op aarde echter de boodschap van een hemels koninkrijk, dat zegeningen op de aarde zal doen nederdalen, ze met de heerlijkheid van Jehovah zal vervullen en ze tot een paradijs van geneugte zal maken, waar gehoorzame mannen en vrouwen voor eeuwig in geluk zullen leven, terwijl zij Jehovah zullen loven en vol vreugde zullen dienen.

13. Hoe voldeed Jezus, toen hij op aarde was, aan andere noodzakelijke vereisten van een juiste bedienaar van het evangelie, en met welke resultaten?

13 Wij zien dus in dat Jezus eveneens grondig was toegerust voor zijn bediening. Hij bestudeerde het Woord Gods zeer zorgvuldig, onthield wat hij had gelezen en volgde de instructies op welke voor hem stonden geschreven. Hij vergaderde ook vele discipelen om zich heen en leidde hen op voor de bediening. Tot het publiek sprak hij door middel van illustraties, maar aan zijn discipelen gaf hij een duidelijke verklaring van zuivere leerstellingen. Jezus was wat het opleiden van zijn discipelen voor hun werk betreft, zeer praktisch. Hij nam hen met zich mee van stad tot stad en dorp tot dorp en van huis tot huis, terwijl hij hun liet zien hoe en wat zij de mensen moesten leren. Later, na zulk een opleiding, zond hij hen twee aan twee uit zodat zij eveneens waardevolle praktische inlichtingen mochten verwerven door persoonlijke ervaring. De mannen die hij opleidde, werden bekwame bedienaren van het evangelie, die de noodzakelijke vereisten voor hun dienst bezaten.

14. Hoe wordt door Petrus’ ware begrip en gebruik van de symbolische doop nog een bedieningsvereiste geïllustreerd?

14 Zie bijvoorbeeld naar Petrus. Op de dag van het Pinksterfeest predikte Petrus tot een grote openbare bijeenkomst, ongetwijfeld de grootste bijeenkomst welke hij tot die tijd had toegesproken. Als gevolg van die prediking werden er drieduizend personen bekeerd en later gedoopt (Hand. 2:14-41). Zij die geloven in besprenkeling in plaats van doop door onderdompeling in water, leren dat Petrus die grote groep moet hebben besprenkeld omdat er in Jeruzalem op geen enkele wijze zo velen ondergedompeld konden worden. Maar zulke leraars hebben het mis, want destijds waren er veel vijvers in en rondom Jeruzalem, waar grote aantallen mensen gemakkelijk gedoopt konden worden. Salomo geeft een beschrijving van de vijvers welke hij heeft aangelegd ten einde zijn tuinen te bewateren: ’Ik plantte wijngaarden, legde hoven [tuinen] en parken aan en plantte daarin allerlei vruchtbomen, ik groef watervijvers om daaruit een bos met jonge bomen te bevloeien’ (Pred. 2:4-6, NBG, AT). Tegenwoordig kunnen er in Jeruzalem nog drie van die vijvers worden gezien. Ze werden aan elkaar verbonden met terracottabuizen, en zijn ongeveer 15 meter lang, 6 meter breed en ongeveer 4 meter diep, met stenen trappen aan elk einde. Behalve deze vijvers was er ook de vijver van Silóa, waar massa-onderdompelingen gemakkelijk verricht hadden kunnen worden. Petrus heeft die duizenden mensen dus niet besprenkeld; zij werden ongetwijfeld in water ondergedompeld. Die getrouwe apostel was inderdaad goed opgeleid voor de bediening, en met behulp van de geest van Jehovah gebruikte Petrus de eerste van de „sleutels van het koninkrijk” ten einde de Koninkrijksvoorrechten voor de Joden te openen. — Matth. 16:19.

DE BEDIENING VAN PAULUS

15, 16. (a) Wanneer en hoe koos Jezus de laatste van zijn twaalf apostelen? (b) Welke handelingen van Paulus identificeren hem als een ware bedienaar van het evangelie?

15 Na Pinksteren verbreidde de boodschap van het Koninkrijk zich snel, tot grote ergernis van Jezus’ vijanden. Enkele vooraanstaande mannen van die tijd aanvaardden de Koninkrijksboodschap en begonnen ze tot anderen te prediken. Onder hen bevond zich een talentvolle jongeman van Tarsus, Saulus genaamd. Zijn naam werd later in Paulus veranderd en hij werd een van Jezus’ twaalf apostelen.

16 Paulus deed een wonderbaarlijke ervaring op als gevolg waarvan hij tot de waarheid werd bekeerd. Terwijl hij op weg was naar Damascus om Christenen te vervolgen, kreeg hij een wonderbaarlijke glimp te zien van de verheerlijkte Christus, die tot Paulus zeide dat hij een uitverkoren vat was om de Koninkrijksboodschap naar vele mensen te brengen. Met grote ijver begon Paulus de bediening. Na een periode van zorgvuldige studie ten einde de vereisten voor de bediening te leren kennen, gaf hij zich volledig aan de dienst van Jehovah God. Hij reisde naar verafgelegen landen, terwijl hij overal waar hij ging, het goede nieuws predikte en leerde. Bij een zekere gelegenheid bezocht Paulus de stad Athene in Griekenland, waar hij zijn metgezellen in de bediening dacht te ontmoeten. Aldaar trachtte hij in de synagoge bij de Grieks-sprekende Joden belangstelling op te wekken voor de boodschap van de Messias, maar niemand wilde naar hem luisteren. Later had hij op de markt de gelegenheid de Schrift te bespreken met zekere philosophen, terwijl hij eveneens in aanraking kwam met de Epicuristen en Stoïcijnen. De Epicuristen waren van mening dat hun vele goden weinig belangstelling hadden voor de aangelegenheden van de mens. Hun voornaamste doel in het leven was, de zinnen te bevredigen. De Stoïcijnen geloofden dat alle levensbelangen door het noodlot werden bestuurd en geleid.

17. Welke houdingen van zekere nieuwsgierige luisteraars te Athene hebben Paulus’ verantwoordelijkheidsgevoel als Jehovah’s dienaar, niet verflauwd of gedood?

17 Deze beide groepen, die schijnbaar werden gekweld door Paulus’ volharding, kregen ten slotte een afkeer van hem, terwijl sommigen hem een kletskous noemden, en anderen zich begonnen af te vragen wat nu precies zijn bedoeling was (Hand. 17:18, NW). Deze uitdrukking „kletskous” gebruikten zij minachtend, daar zij er mee wilden zeggen, dat Paulus gelijk een kraai was, die langs de weg beetjes voedsel bijeenvergaderde, doordat hij hier en daar beetjes kennis had opgeraapt en nu deze kennis trachtte uit te geven als iets wat van hem zelf was. Aha, maar deze philosophen konden Paulus’ vragen niet beantwoorden noch zijn argumenten betreffende Jezus en de opstanding weerleggen. Zij werden wanhopig en daarom ’grepen zij hem en leidden hem naar de Areópagus, zeggende: „Kunnen wij te weten komen wat deze nieuwe leer is?”’ In die tijd was er een Romeinse wet waarin werd bepaald dat ’geen persoon enige afzonderlijke goden, of nieuwe goden, zal hebben; evenmin zal hij in stilte enige vreemde goden aanbidden tenzij ze in het openbaar zijn toegestaan.’ De eerste maal dat Paulus op die wet stuitte, was te Filippi, waar zijn beschuldigers tot de magistraten zeiden: „Deze mannen brengen onze stad zeer in opschudding, daar zij Joden zijn, en zij verkondigen gebruiken die wij niet geoorloofd zijn te aanvaarden of te beoefenen, aangezien wij Romeinen zijn.” — Hand. 17:19; 16:19-40, NW.

18. Hoe bestaat er hier een tegenstelling tussen Athene en Jeruzalem?

18 Paulus nu bevond zich in de plaats welke er destijds en gedurende vele eeuwen voordien prat op ging het centrum van de cultuur en het onderwijs te zijn, een onafhankelijke of vrije stad, een modeldemocratie. Haar grote philosophen, die hun zogenaamde wijsheid opperden, hadden de aandacht getrokken van de ontwikkelde mensen der gehele wereld. De Atheners waren een trots en rijk volk geweest. Maar nu was Athene eveneens onderworpen aan de zesde wereldmacht, Rome. Paulus was daarentegen van Jeruzalem, de stad waaraan het Jehovah had behaagd zijn naam te verbinden en waar Jezus de mensen had geleerd, en een begin had gemaakt met de ware religie. Meer dan dat, Paulus was een actief burger van het waarlijk vrije „Jeruzalem dat boven is,” Jehovah’s organisatie (Gal. 4:26, NW). Wat zou het resultaat zijn van deze uitnodiging de wijsheid die van boven afkomt, ten toon te spreiden voor de voorstanders van de wijsheid dezer wereld? Laten wij eens zien:

19-21. (a) Uit wie bestonden Paulus’ toehoorders op de Marsheuvel en hoe was hij toegerust om hen te dienen? (b) Hoe ging Paulus er toe over zijn toehoorders in te lichten?

19 De eeuwenoude Areópagus, of Marsheuvel, die eens de plaats was waar het vermaarde hooggerechtshof van de stad openluchtbijeenkomsten hield, was nu nauwelijks meer dan een openbaar forum. Daar gingen nu op de betere plaatsen de trotse, goed gekleed gaande en goed gevoede Epicuristen zitten. Na hen komen de Stoïcijnen met hun ernstige gezichten, die worden gevolgd door hun leerlingen van ver en nabij. Dionysius, een rechter, komt ook, terwijl hij daar gaat zitten waar hij alles zou kunnen horen wat Paulus mocht zegen. Ten slotte zien wij een dame, Damaris genaamd, plaats nemen. (Paulus’ toespraak bij deze gelegenheid bekeerde haar zodat zij een volgeling van Christus werd.) Wat een gehoor! — vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, de intellectuelen en de aanzienlijken van deze in verval gerakende hoofdstad van geleerdheid en cultuur.

20 Laten wij nu naar de uitgenodigde spreker zien, de apostel Paulus, de dienstknecht van Jehovah. Hij is een kleine man, ziet er nogal onooglijk uit en gaat niet rijkelijk gekleed. Hij had reeds enige tijd in de gevangenis doorgebracht voordat hij naar Athene kwam, en ten gevolge van zijn reizen waren zijn kleren waarschijnlijk niet fris meer. Hier stond hij geheel alleen, zonder menselijke hulp of vertroosting. Was hij ontmoedigd en verslagen? Stellig niet, want hij was bewapend met het „zwaard des geestes,” dat scherper is dan enig vleselijk zwaard, en hij wist hoe hij het moest hanteren omdat hij de noodzakelijke vereisten voor de bediening bezat. Terwijl Paulus zich door de geest van Jehovah laat leiden spreekt hij:

21 „Mensen van Athene, ik zie dat gij in alles meer dan anderen aan de vrees voor de godheden overgegeven schijnt te zijn. Toen ik bijvoorbeeld door de stad liep en zorgvuldig uw voorwerpen van toewijding gadesloeg, heb ik ook een altaar gevonden waarop stond geschreven ’Aan een onbekende God’. Waaraan gij daarom onwetend godvruchtige toewijding geeft, dat verkondig ik u” (Hand. 17:22, 23, NW). Wat een inleiding! Wat een manier om deze vergadering van philosophen toe te spreken! Deze woorden, welke afkomstig waren van een „babbelaar,” hadden een electriserende uitwerking op zijn nieuwsgierige, norse luisteraars. Zo iets hadden zij stellig in het geheel niet verwacht. Ja, door één korte mededeling had Paulus de rollen omgekeerd. Nu waren de geleerde philosophen de ’babbelaars’ geworden, die er dwaas en onwetend uitzagen, terwijl de kleine en onbeduidende man van Jeruzalem de geleerde onderwijzer was geworden. Deze trotse Atheners gaven openlijk toe dat zij onwetend een god aanbaden over wie zij niets wisten, terwijl Paulus veel over hem wist en er vol vreugde toe overging hen over deze God in te lichten. Op de markt, waar deze mannen geregeld bijeenkwamen om anderen te onderwijzen, kon hij niet aldus tot hen spreken, maar hier was Paulus de door hen uitgenodigde spreker en hij was vrij om te zeggen wat hij wilde.

22, 23. Hoe identificeerde Paulus op tactische wijze de levende God?

22 Kunt gij u voorstellen dat deze philosophen, die zich onbehaaglijk voelen, tot elkander zeggen: ’Wiens idee is het geweest deze man hier te brengen om ons aldus in verlegenheid te brengen?’ Maar wacht! Paulus is zijn exposé van de onwetendheid van deze mannen slechts begonnen. Hij gaat verder: „De God die de wereld en alles wat er in is, heeft gemaakt, Deze, die Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels die met handen zijn gemaakt, noch wordt hij door mensenhanden verzorgd alsof hij iets nodig had, omdat hij zelf aan alle personen leven en adem en alle dingen geeft. En hij heeft uit één man iedere natie van mensen gemaakt, opdat dezen op de ganse oppervlakte der aarde zouden wonen, en hij heeft de gestelde stonden en de vastgestelde grenzen van de woning der mensen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, . . . hoewel hij feitelijk niet ver is van een ieder van ons. Want door hem hebben wij leven en bewegen wij ons en bestaan wij, zoals zekeren van de dichters onder u hebben gezegd: ’Want wij zijn ook zijn nageslacht.’” Wat een woorden komen er uit de mond van de kleine „babbelaar” van Jeruzalem; ja, woorden des levens! — Hand. 17:24-28, NW.

23 Zoals door sommigen wordt beweerd, deed Paulus toen een aanhaling uit een gedicht van Aratus van Cilicië en ook Cleanthes: „Laten wij met God beginnen. Dat iedere sterveling zijn stem verheffe om Gods oneindige lof te bezingen. God vult de hemel, de aarde, de zee, de lucht; wij voelen zijn geest, die zich hier en overal beweegt, en wij zijn zijn nakomelingen.” De spreker ondersteunde zijn verbazingwekkende uiteenzetting dus niet door de Hebreeuwse profeten aan te halen, die door zijn toehoorders niet als autoriteit aanvaard zouden worden, maar door hen te herinneren aan een geschrift van een persoon van hun eigen slag. Luister wanneer hij verder gaat: „Aangezien wij daarom het nageslacht van God zijn, behoren wij niet te denken dat het Goddelijke Wezen gelijk goud of zilver of steen is, gelijk iets wat door de kunst en het vernuft van de mens is gebeeldhouwd.” Hoe kromp het „ik” van een ieder van die trotse philosophen nu ineen, en hoe onbehaaglijk gingen zij zich voelen! Hoe verlangden zij er naar dat hij zou ophouden met spreken en hoe blij zouden zij zijn geweest wanneer zij ongemerkt het auditorium hadden kunnen verlaten! — Hand. 17:29, NW.

24, 25. (a) Op welk vereiste van Jehovah legde Paulus vervolgens de nadruk? (b) Welke tot een hoogtepunt leidende ontwikkelingen in de ongewone openbare vergadering waren het resultaat van welke gezonde leerstelling waarover Paulus zijn toehoorders had verteld?

24 Maar weest geduldig, heren, Paulus heeft u nog meer te vertellen. Terwijl hij theocratische tact gebruikt, zijn zijn volgende opmerkingen vriendelijk; en indien deze slecht-ingelichte zogenaamde „wijze” mannen bereid zouden zijn er acht op te slaan, zouden zij wellicht het leven kunnen verwerven. Hij voegt er aan toe: „God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, doch thans zegt hij de mensheid dat zij allen overal berouw dienen te hebben. Want hij heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” — Hand. 17:30, 31, NW.

25 Opstanding van de doden? Verbazingwekkend, ja; maar voor de philosophen van Athene werd dat plotseling de uitweg. „Sommigen begonnen te spotten, terwijl anderen zeiden: ’Wij zullen u hierover nog wel eens horen.’” Aldus werd de zitting plotseling en met groffe vormelijkheid door mondelinge stemming van de democratische meerderheid opgeheven. Zij, als „wijze” mannen, dachten dat niemand van enige betekenis in Athene in de opstanding geloofde. Maar, zoals gewoonlijk, hadden zij het ten zeerste bij het verkeerde eind. Toen ’Paulus hun midden verliet, voegden enkele mensen zich bij hem en werden gelovigen.’ Onder hen waren rechter Dionysius en een vrouw, Damaris genaamd (Hand. 17:32-34, NW). Er werd een gemeente te Athene georganiseerd en, door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid, gaan zelfs thans velen van Jehovah’s getuigen er mede voort in die stad te prediken. Door het vrije en onbevreesde gebruik van Gods Woord toonde Paulus dat alle „wijsheid” welke door die philosophen van Athene was ontwikkeld, dwaasheid was en het niet waard was ernstig in overweging te worden genomen, terwijl werd aangetoond dat het Woord van Jehovah de weg ten leven bevatte. Dit Woord alleen zal tot in eeuwigheid blijven bestaan. Door deze ervaring van Paulus worden wij er aan herinnerd dat hij de vereisten bezat welke noodzakelijk waren voor de bediening die aan hem was toegewezen. In deze krachtige, duidelijke, alhoewel onderbroken, toespraak stelde hij op tactische wijze de sophisterijen van wereldwijze nieuwsgierigen aan de kaak en bevestigde eveneens het geloof van enkelen die zich bewust waren van hun geestelijke nooddruft.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen