Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w79 15/3 blz. 14-16
  • De Bergrede — Gaan allen het Koninkrijk binnen?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De Bergrede — Gaan allen het Koninkrijk binnen?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
  • Vergelijkbare artikelen
  • Dienen christenen zich bezig te houden met exorcisme?
    Ontwaakt! 1977
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1974
  • Spiritisme
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Bezetenheid
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
w79 15/3 blz. 14-16

De Bergrede — Gaan allen het Koninkrijk binnen?

NA GEWAARSCHUWD te hebben voor valse profeten met wie zijn toehoorders gedurende de eerste eeuw G.T. te maken zouden kunnen krijgen, zei Jezus: ’Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is.” — Matth. 7:21; vergelijk Lukas 6:46.

Om zich in de zegeningen van Gods koninkrijk te verheugen, moeten personen erkennen dat Jezus Christus Heer is (Rom. 10:9; Fil. 2:11). Hier komt echter meer voor kijken dan alleen maar lippendienst aan de Zoon van God te bewijzen door hem aan te spreken met de woorden „Heer, Heer”.

Het voorrecht zich volledig in de Koninkrijkszegeningen te verheugen, is alleen voorbehouden aan degene „die de wil doet van mijn Vader die in de hemelen is”. Die „wil” wordt duidelijk in de Bergrede uiteengezet. Er wordt van ons verlangd dat wij „voortreffelijke werken” verrichten door de Koninkrijkswaarheden aan anderen bekend te maken. Ook moeten wij onze persoonlijkheid veranderen ten einde goddelijke eigenschappen zoals zachtaardigheid, eerbaarheid, betrouwbaarheid, onzelfzuchtigheid, liefde, oprechtheid en geloof ten toon te spreiden. — Zie Matthéüs 5:16, 21, 22, 27-30, 33-48; 6:1-18, 25-34.

De volgende woorden van Jezus tonen aan dat velen die zouden beweren zijn volgelingen te zijn, hun bewering niet waar zouden kunnen maken: „Velen zullen die dag tot mij zeggen: ’Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, en in uw naam demonen uitgeworpen, en in uw naam vele krachtige werken verricht?’ En toch zal ik hun dan in het openbaar bekendmaken: Ik heb u niet gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.” — Matth. 7:22, 23.

„Op die dag”, wanneer God het oordeel aan zijn vijanden voltrekt (Zach. 14:1-3; 2 Thess. 2:1, 2; 2 Petr. 3:10-12), zullen „velen” trachten een gunstige bejegening te ontvangen door te beweren dat zij ’in zijn naam’ — dat wil zeggen, als zogenaamde vertegenwoordigers van Jezus Christus en door middel van de goddelijke macht die zij door bemiddeling van hem verkregen zouden hebben — opmerkelijke prestaties hebben verricht.

Zij zullen vragen: „Hebben wij niet in uw naam geprofeteerd [dat wil zeggen, van God afkomstige uitspraken en misschien voorzeggingen van toekomstige gebeurtenissen, gedaan]?” Zulk ’profeteren’ vormt echter geen onmiskenbare aanwijzing van het feit dat iemand een ware christelijke discipel is. Volgens de Schrift konden ook valse profeten voorzeggingen doen die soms uitkwamen, alsook boodschappen bekendmaken die van goddelijke oorsprong schenen te zijn. — Deut. 13:1-3; Jer. 14:14.

Sommigen zouden er prat op gaan dat zij ’in zijn naam demonen hadden uitgeworpen’. Er zijn in de christenheid thans mensen die zo’n macht beweren te bezitten. Maar demonenuitwerping (door middel van mystieke riten) is altijd een kenmerk van niet-bijbelse religies geweest. Bovendien wierpen sommige joden uit de eerste eeuw G.T demonen uit door middel van magische formules waarvan zij aannamen dat deze door koning Salomo waren overgeleverd.a

Ware christenen worden niet door bovennatuurlijk profeteren, het uitdrijven van demonen of welke andere „krachtige werken” (wonderen) maar ook geïdentificeerd. Toen Jezus het teken van zijn tegenwoordigheid en het besluit van het huidige samenstel van dingen voorzei, maakte hij zelfs bekend: „Er zullen valse profeten opstaan, die grote tekenen en wonderen zullen doen ten einde, indien mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden” (Matth. 24:24). Zulke bedrieglijke, valse profeten zouden zich in de christelijke gemeente vroom voordoen en zouden trachten velen van haar leden op een dwaalspoor te brengen. — Hand. 20:29; 2 Petr. 2:2, 3, 10-22; Jud. 4, 8-13, 16-19.

Zoals hierboven is opgemerkt, zette Jezus uiteen dat een ware christen gekenmerkt zou worden door het feit dat hij „de wil doet van mijn Vader”. En wat is de „wil” van de Vader voor deze tijd? Zoals Jezus had voorzegd, is het Gods wil dat „dit goede nieuws van het [opgerichte] koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde [zal] worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” voordat het einde komt (Matth. 24:14). Maken de sekten van de christenheid bekend dat Gods koninkrijk nabij is? Neen, want zij beschouwen het als iets wat zich louter in het hart van mensen bevindt of wat nog in de verre toekomst ligt. Zij verrichten huichelachtig lippendienst voor Jezus maar onthouden zich ervan de wil van de Vader te doen. De betrekkelijk weinigen die als Jehovah’s Getuigen bekendstaan, zijn de enigen die „goed nieuws over goede dingen” omtrent Gods Koninkrijksvoornemen „tot de uiteinden der bewoonde aarde” bekendmaken. — Rom. 10:15, 18; zie ook 1 Korinthiërs 9:16.

Allen die beweren in een bepaalde verhouding tot Jezus Christus te staan zonder Koninkrijkswerken te verrichten en een werkelijk christelijke persoonlijkheid aan te doen, zal het slecht vergaan wanneer hij de goddelijke wraak over het huidige samenstel van dingen voltrekt. Dan zal Jezus „in het openbaar bekendmaken” dat hij degenen wier christendom niet dieper is gegaan dan lippendienst en tentoonspreiding van zogenaamde, „charismatische” of geestelijke gaven, „nooit” heeft „gekend”. De „vele krachtige werken” waar zij zich op beroemen, hebben de Zoon van God nooit om de tuin geleid. In plaats dat zij rechtvaardigheid ten toon spreidden, gaven zij er blijk van „werkers van wetteloosheid” te zijn. Wanneer Jezus in de komende „grote verdrukking” als Gods oordeelsvoltrekker optreedt, zal hij hun derhalve zeggen: „Gaat weg van mij.” Het zal die imitatiechristenen niet worden toegestaan de eeuwige zegeningen van Gods koninkrijk te ontvangen. — Vergelijk Matthéüs 24:21, 22; 25:41, 46.

[Voetnoten]

a Over de uitwerping van demonen door joden lezen wij in Exorcism Through the Ages: „Het belangrijkste kenmerk van deze joodse duivelbezweringen is het gebruik van namen waarvan werd aangenomen dat deze krachtdadig waren, d.w.z. namen van goede engelen, die hetzij alleen of in combinatie met El (= God) gebruikt werden; onder de joden heerste trouwens al lang het bijgeloof, vertrouwen te stellen in louter namen, en het werd als uiterst belangrijk beschouwd de juiste namen te gebruiken, die voor diverse tijden en gelegenheden verschillend waren. Door dit bijgeloof zijn de zonen van Skeva, die er getuige van waren geweest dat St. Paulus met succes in de naam van Jezus demonen had uitgeworpen, er ongetwijfeld toe gebracht op eigen houtje de werkzaamheid te proberen van de formule: ’Ik gelast u plechtig krachtens Jezus, die door Paulus wordt gepredikt’, met rampspoedige gevolgen voor henzelf (Handelingen, xix, 13). Onder de joden heerste algemeen het geloof, dat zelfs door een geleerde wereldburger als Josephus werd aangenomen, dat Salomo de macht had ontvangen demonen uit te werpen en dat hij bepaalde formules had samengesteld en doorgegeven die voor dat doel met succes gebruikt konden worden. De joodse geschiedschrijver bericht hoe een zekere Eleazar, in tegenwoordigheid van keizer Vespasianus en zijn oversten, erin slaagde met behulp van een magische zegelring die een bezeten persoon onder zijn neus werd gehouden, de demon door de neusgaten naar buiten te trekken — waarbij het geheim van de ring gelegen was in het feit dat zich onder het zegel een bepaalde zeldzame wortel bevond die in de formule van Salomo was aangeduid en die men slechts met grote moeite kon vinden.” — Zie Josephus’ De joodse geschiedenis, Boek 8, hfdst. 2, par. 5 en De joodse oorlog, Boek 7, hfdst. 6, par. 3.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen