Wat is de zienswijze van de bijbel?
Wat te doen met afgodsbeelden?
GOUD — glimmend en waardevol metaal. Wat zou u doen wanneer u er een klein kapitaal van zou erven? ’Dat zou geen probleem zijn’, is wellicht uw reactie. Maar voor een vrouw in Spanje was het dat kortgeleden wel.
Haar vader was gestorven en had haar enige gouden religieuze voorwerpen nagelaten, waaronder een groot gouden kruis met een edelsteen erop, een aantal gouden beeldjes van de soort die door veel kerkgangers in haar omgeving werden vereerd, en bovendien enkele gouden medaillons van „heiligen”, zoals door veel Spaanse katholieken om de hals wordt gedragen.
Ze vroeg zich af wat ze met deze voorwerpen van aanbidding moest doen. En wellicht dat u in het verleden voor een zelfde probleem hebt gestaan of daar in de toekomst nog voor komt te staan. Of iemand heeft u gevraagd wat het juiste schriftuurlijke standpunt in zo’n geval is.
’Maar waarom daar een probleem van gemaakt?’ zal misschien de reactie van iemand zijn. Die vrouw kon ze toch gewoon houden als ze dat wilde of verkopen wanneer ze er geld voor wilde krijgen?
Wel, deze vrouw stond in tweestrijd over wat ze moest doen omdat ze zich goed bewust was van de aard van de gouden voorwerpen, hun vorm en ook hoe ze waren gebruikt en weer konden worden gebruikt. Zoals zoveel personen die een nauwkeurige studie van Gods Woord de bijbel hebben gemaakt, besefte ze dat de ware God de vervaardiging en het gebruik van beelden voor aanbidding veroordeelt. God zei tot de Israëlieten in de Tien Geboden: „Gij zult geen godenbeelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op aarde of in de wateren onder de aarde. Gij zult u voor hen niet ter aarde buigen en hun geen goddelijke eer bewijzen” (Ex. 20:4, 5, katholieke Sint-Willibrordvertaling). Christenen die ernaar verlangen Gods goedkeuring te genieten, zijn eveneens verplicht het gebruik van afgodsbeelden bij de aanbidding te vermijden. De apostel Paulus schreef: „Houdt u dus ver, geliefden, van alle afgoderij. . . . gij kunt niet deel hebben aan de tafel des Heren én aan de tafel der demonen.” — 1 Kor. 10:14, 19-21, SW; Hand. 17:29.
Veel mensen hebben na een onderzoek van wat de bijbel zegt, er de noodzaak van ingezien zich te ontdoen van beelden, iconen, medaillons en kruisen die zij voorheen hadden aanbeden of bij hun aanbidding hadden gebruikt, of die zij gewoon waren te vereren. De vraag rijst echter: Hoe? Wat zou u doen — ze vernietigen, verkopen, of weggeven?
De vrouw in Spanje wist dat de bijbel de raad geeft afgodsbeelden volledig te vernietigen. Voordat de Israëlieten bijvoorbeeld het Beloofde Land introkken en de heidense bewoners verdreven, gebood God aan hen: „Hun godenbeelden moet gij verbranden. Kijk niet begerig naar het goud en zilver dat eraan zit en eigen u dat niet toe; dat zou uw ongeluk zijn, want Jahwe uw God heeft een afschuw van die dingen. Gij moogt die afschuwelijke dingen niet in huis halen, anders komt ge zelf ook onder de ban. Gij moet ze met diepe weerzin en afschuw behandelen, want ze liggen onder de ban [zijn bestemd om vernietigd te worden].” — Deut. 7:25, 26, SW; vergelijk Exodus 32:1-10, 20.
Wat er met voorwerpen die voor vals religieuze aanbidding zijn gebruikt, moet gebeuren, kan eveneens worden afgeleid uit wat Efeziërs in de oudheid die christenen werden, deden met de magische boeken die zij bezaten: „Verscheidenen die zich hadden afgegeven met toverij, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze voor aller ogen. Men berekende de waarde ervan en kwam tot een bedrag van vijftigduizend zilverstukken.” — Hand. 19:18, 19, SW.
Die Efeziërs wisten dat het verkopen of weggeven van zulke boeken andere mensen tot magie zou kunnen brengen, waarbij zulke boeken misschien bij valse aanbidding zouden worden gebruikt. Die boeken hadden namelijk geen andere waarde dan voor dat doel. Zo zijn er ook in moderne tijd veel mensen geweest die na afgoderij de rug te hebben toegekeerd, hun afgodsbeelden volledig hebben vernietigd. In plaats van ze aan iemand anders te geven, hebben zij afbeeldingen van papier of stof waarvoor zij gewoon waren te bidden of te buigen, verbrand of aan snippers gescheurd. Stenen of houten beelden hebben zij weggeworpen of stukgesmeten, en deze „heilige” en religieuze artikelen niet weggegeven of verkocht, opdat andere mensen ze niet opnieuw voor valse aanbidding zouden gebruiken.
Maar als een afgodsbeeld of religieus voorwerp nu van zilver of goud is?
Dan nog hebben velen zulke afgodsbeelden vernietigd, net als de Efeziërs hun kostbare boeken verbrandden, in het besef dat het financiële verlies niets was vergeleken bij de schat van de ware aanbidding. — Hand. 19:24-27.
’Maar’, zo zou u zich kunnen afvragen, ’zou dat kostbare metaal niet voor een ander doel kunnen worden gebruikt, voor bijvoorbeeld de vervaardiging van een ring?’ Dat is mogelijk, want daardoor zou het afgodsbeeld vernietigd worden. Het is zelfs een feit dat veel van het goud dat thans in de juweliershandel, in de tandheelkunde en electronica wordt gebruikt, goudmoleculen kan bevatten die vroeger tot gouden munten, beelden, kronen en dat soort van voorwerpen hebben behoord.a Onze voornaamste zorg is niet hoe het goud in het verleden is gebruikt, maar waarvoor het nu wordt benut.
Er is echter één aspect dat in dit verband aandacht verdient. En wel de vraag of iemand die het goud van een afgodsbeeld tot — zeg — een ring laat omsmelten, daarna de ring niet met het afgodsbeeld in verband brengt. Zou hij telkens bij het dragen ervan niet een beetje gekweld worden door de gedachte aan wat het is geweest? Sommigen zullen misschien zelfs grotere waarde aan de ring toekennen omdat het goud ervan deel heeft uitgemaakt van een afgodsbeeld. U ziet dat Gods wet in Deuteronomium 7:25, 26, waarin de Israëlieten werd geboden het goud van afgoden niet te houden en weer te gebruiken, een beveiliging tegen zulke mogelijkheden was. Natuurlijk is het zo dat christenen niet meer onder de Mozaïsche wet staan (Rom. 6:14), maar de goede aspecten van bovengenoemde wet zijn duidelijk genoeg en men zal ze zeker willen overwegen wanneer de vraag rijst wat er met religieuze voorwerpen van zilver of goud moet gebeuren.
Sommigen hebben in zo’n geval besloten het beeld weg te laten smelten en dan het goud en zilver eenvoudig als ruwe grondstof aan een juwelier of handelaar in gebruikte kostbare metalen te verkopen. Wanneer het afgodsbeeld vóór de verkoop wordt omgesmolten, zal de koper of iemand die het weer van hem verkrijgt, het niet in verband brengen met valse aanbidding, of het daar zelf voor gebruiken, zoals wel het geval zou kunnen zijn, wanneer men het beeld intact zou laten. U zou eenvoudig goud of zilver verkopen.
Natuurlijk zal iedereen die zich van het vereren van afgoden afwendt om de ware God te dienen, voor zichzelf moeten beslissen hoe hij zich van de afgoden zal ontdoen die hij bij zijn aanbidding heeft gebruikt. Maar dan stellig wel zo dat anderen niet worden geholpen of aangemoedigd valse aanbidding te beoefenen (1 Joh. 5:21). En net als de Spaanse vrouw werd aangeraden, zal ook hij zo moeten handelen dat hij een rein geweten behoudt. — 1 Tim. 1:5, 19.
Op die manier zal men hetzelfde van hem kunnen berichten als van de Thessalonische christenen in de oudheid, die zich ’van hun afgoden tot God hadden gekeerd om een levende en waarachtige God als slaven te dienen en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, . . . die ons van de komende gramschap bevrijdt’. — 1 Thess. 1:9, 10.
[Voetnoten]
a Men schat dat al het goud dat ooit is opgedolven bij elkaar slechts een kubus met zijden van 16,2 meter zou vullen. Aangezien goud onder normale omstandigheden niet uiteenvalt, kan goud van duizenden jaren oud nog steeds in gebruik zijn, en in de loop der eeuwen vele malen voor andere doeleinden zijn benut.’