-
Onschuld door respect te hebben voor de heiligheid van bloedDe Wachttoren 1960 | 15 januari
-
-
thans volgen de vermaning van de discipel Judas op om „tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is” (Jud. 3). In overeenstemming met dit geloof blijven zij onschuldig ten aanzien van bloed. Zij vermijden het om als gevolg van een overtreding van Gods onveranderde heilige wet betreffende de heiligheid van bloed, gestraft te worden. Het leven of de ziel van geen enkel mens wordt door God van hun hand geëist.
-
-
’Rein blijven van het bloed van alle mensen’De Wachttoren 1960 | 15 januari
-
-
’Rein blijven van het bloed van alle mensen’
1. Door wat te zeggen wees Paulus er op dat er nog een andere wijze was waarop christenen zich ten aanzien van bloed rein moesten houden?
AFGEZIEN van het letterlijke bloed van mensen, viervoetige dieren en vogels, moeten zij die God niet wensen te mishagen en hem niet willen noodzaken hen te moeten straffen, ervoor op hun hoede zijn dat zij zich in nog een ander opzicht rein van bloed bewaren. De apostel Paulus duidde hierop toen hij tot de christelijke opzieners van de stad Efeze in Klein-Azië zei: „En nu, zie, ik weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking van het Koninkrijk [Gods], mijn aangezicht niet meer zien zult. Daarom verklaar ik u op den dag van heden, dat ik rein ben van aller bloed” (Hand. 20:25, 26, SV). Hoe kon nu juist Paulus dat zeggen? En in welk opzicht vormen zijn woorden en voorbeeld een waarschuwing voor ons in deze tijd?
2. Hoe begon hij die als Paulus bekendstaat, met een loopbaan van vervolging?
2 Paulus stond eens bekend als Saulus van de stad Tarsen in Klein-Azië. Korte tijd droeg hij een zware bloedschuld. Toen de getrouwe christelijke getuige Stefanus op last van het joodse Hooggerechtshof van Jeruzalem werd doodgestenigd, keek deze Saulus van Tarsen toe terwijl hij de wacht hield bij de bovenklederen van de stenigers die het vonnis uitvoerden. Aldus gaf Saulus openlijk te kennen dat deze moord zijn goedkeuring had. Hierdoor kwam een deel van de verantwoordelijkheid voor Stefanus’ bloed op zijn hoofd terecht (Hand. 7:58; 8:1; 22:19, 20). Op deze wijze begon hij een loopbaan van vervolging. „Saulus verwoestte de gemeente, en hij ging het ene huis na het andere binnen en sleurde mannen en vrouwen mede, en hij leverde hen over in de gevangenis”. Met uitzondering van de apostelen werden de christenen vanuit Jeruzalem verstrooid. — Hand. 8:3.
3. Hoe beleed Paulus dit vervolgens voor Festus en Agrippa?
3 „Saulus, nog dreiging en moord blazende tegen de discipelen des Heren, ging naar den hogepriester, en vroeg van hem brieven naar Damascus [Syrië] voor de synagogen, om, als hij mannen en vrouwen, die van dien weg waren, zou vinden, hen gevankelijk naar Jeruzalem te brengen” (Hand. 9:1, 2). Toen hij ten aanhoren van de bestuurder Festus en koning Herodes Agrippa II getuigenis aflegde, zei hij: „Ik voor mij was tot de slotsom gekomen, dat ik tegen den naam van Jezus, den Nazoreeër, fel moest optreden, wat ik dan ook gedaan heb te Jeruzalem; en ik heb velen van de heiligen in gevangenissen opgesloten, waartoe ik de macht van de overpriesters ontvangen had; en als zij zouden omgebracht worden, heb ik mijn stem er aan gegeven. En in alle synagogen trachtte ik hen dikwijls door toepassing
-