Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w71 1/9 blz. 542-543
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Vergelijkbare artikelen
  • Geslachtsregister
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Geslachtsregister
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Geslachtsregister van Jezus Christus
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Geslachtsregister van Jezus Christus
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
w71 1/9 blz. 542-543

Vragen van lezers

● Hoe moeten wij Matthéüs 1:17 begrijpen, waar over drie reeksen van geslachten (veertien voor elke reeks) van Abraham tot Jezus Christus wordt gesproken, hoewel er in de voorgaande verzen slechts eenenveertig geslachten worden opgesomd? — België.

Er is een eenvoudige verklaring voor deze schijnbare moeilijkheid. Het blijkt dat Matthéüs David twee maal heeft geteld, waarbij hij niet het totaal in aanmerking heeft genomen doch bij wijze van geheugensteuntje slechts op de uniformiteit van de drie groepen van veertien namen of geslachten heeft gelet. Matthéüs zelf stelt het aldus: „Alle geslachten dan van Abraham tot David waren veertien geslachten, en van David tot de wegvoering naar Babylon veertien geslachten, en van de wegvoering naar Babylon tot de Christus veertien geslachten.”

Wanneer men geslachtslijsten zoals die welke in 1 Kronieken de hoofdstukken 1 tot 3 worden aangetroffen, beschouwt, blijkt dat er ten minste zesenveertig geslachten van Abraham tot Jezus Christus waren. Matthéüs verkortte de lijst door drie koningen van Juda die de nakomelingen waren van koning Joram en de moorddadige koningin Athalia weg te laten. Zij was de dochter van de goddeloze koningin Izébel en heeft de troon van Juda overweldigd en zeven jaar lang geregeerd. Na Joram te hebben genoemd, laat hij de volgende drie geslachten of vruchten van deze goddeloze verbintenis weg, namelijk Ahazia (die slechts één jaar heeft geregeerd), Joas (die op de leeftijd van zeven jaar begon te regeren) en Amazia (die negenentwintig jaar heeft geregeerd). In plaats daarvan noemt hij vervolgens Uzzía, die een lange en voorspoedige regering had totdat hij zich de positie van een priester aanmatigde door reukwerk in de tempel te offeren en met melaatsheid werd geslagen. Matthéüs liet ook de naam van Jojakim, de zoon van Josía, uit zijn geslachtslijst weg, alsmede die van Hananja, de zoon van Zerubbábel, die op zijn beurt de vader van Abíud werd.

Zulke weglatingen van de zijde van Matthéüs zijn echter niet verwonderlijk, want geslachtslijsten werden soms verkort. Zo noemt Ezra in zijn priesterlijke geslachtslijst in 1 Kronieken 6:3-14 bijvoorbeeld drieëntwintig namen maar noemt hij er wanneer hij zijn eigen geslachtslijst in Ezra 7:1-5 geeft over dezelfde periode slechts zestien.

Bij een beschouwing van bijbelse geslachtslijsten moet men verscheidene dingen in gedachten houden. In de eerste plaats is het goed om op te merken dat de variaties niet uit slordigheid voortspruiten. De Israëlieten hadden grote belangstelling voor geschiedenis en waren heel nauwgezet in het bijhouden van berichten. Zo wordt ons over de volkerentafel in Genesis (Gen. 10:1-32) verteld dat ze „uniek in de oude literatuur [is]. Deze belangstelling voor de natiën weerspiegelt nauwkeurig de nadruk die in de bijbel op geschiedenis wordt gelegd. . . . Zulk een intense belangstelling voor geschiedenis vindt men in geen andere gewijde lectuur van de wereld”. — The Interpreter’s Dictionary of the Bible, Deel 3, blz. 515.

Verder zij opgemerkt dat alle bijbelschrijvers eerlijke mannen waren, die zich door de hoge morele maatstaven lieten leiden welke in de bijbel worden uiteengezet. Meer dan dat, zij schreven onder invloed van Jehovah’s heilige geest. — 2 Tim. 3:16; 2 Petr. 1:21.

Ook is het goed te bedenken dat men bij het optekenen van berichten in oude tijden anders te werk ging dan nu. Bepaalde uitdrukkingen hadden bijvoorbeeld een ruimere betekenis dan thans. Zo zei Abraham toen hij tot Lot sprak: „Wij mannen zijn broeders” (Gen. 13:8). In werkelijkheid was Abraham echter de oom van Lot. Evenzo verwees de Babylonische koningin naar Nebukadnezar als de vader van Belsazar, terwijl Nabonidus klaarblijkelijk zijn vader en Nebukadnezar zijn grootvader was (Dan. 5:11). De uitdrukking „vader” wordt trouwens dikwijls gebruikt om een verre voorouder aan te duiden. Zo wordt Abraham in de christelijke Griekse Geschriften herhaaldelijk „de vader van ons” genoemd, hoewel hij in werkelijkheid een verre voorvader was. — Hand. 7:2, Rom. 4:12, Jak. 2:21, Kingdom Interlinear Translation.

Door zulke factoren in aanmerking te nemen, worden wij geholpen te begrijpen waarom bijbelschrijvers zich bij het optekenen van bepaalde geslachtslijsten op een zekere wijze uitdrukten en worden schijnbare moeilijkheden dus uit de weg geruimd.

● Waarom onderrichtte Jezus zijn volgelingen, zoals in Handelingen 1:8 staat opgetekend, in Samaria te prediken, aangezien hij hun eerder (Matth. 10:5, 6) had geboden niet tot de Samaritanen te prediken? — D.R., Nieuw-Zeeland.

Toen Jezus zijn twaalf apostelen op een beperkte predikingstocht uitzond, zei hij tot hen: „Slaat niet de weg naar de natiën in en gaat geen Samaritaanse stad binnen; maar gaat in plaats daarvan voortdurend naar de verloren schapen van het huis Israëls” (Matth. 10:5, 6). Dat Jezus niet alle prediking tot de Samaritanen verbood, blijkt uit zijn eigen woorden en daden. In een van zijn gelijkenissen toonde hij aan dat de joden de Samaritanen als naasten moesten beschouwen (Luk. 10:29-37). Christus heeft eens tien mannen genezen, van wie er één een Samaritaan was, en Jezus prees die man wegens het feit dat hij de enige van de tien was die dankbaarheid tot uitdrukking bracht (Luk. 17:11-19). Verder heeft Jezus ook tot een Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar gepredikt en later ook tot anderen in die Samaritaanse stad. — Joh. 4:4-43.

Daarom moet Jezus’ bevel in Matthéüs 10:5, 6 opgevat worden als een beperkende bepaling welke voor die tijd en gelegenheid gold. Door wat Christus over „de verloren schapen van het huis Israëls” zei, schijnt het duidelijk te zijn dat hij wilde beklemtonen dat het belangrijk was de boodschap eerst naar de joden te brengen en hun de eerste gelegenheid te bieden. De apostelen moesten zich op hun predikingstocht dus op de joden concentreren en op deze tocht niet trachten tot alle volken en natiën te prediken. De zes paar mannen zouden gedurende hun betrekkelijk korte tocht stellig genoeg te doen hebben, ook al was hun gebied tot de steden en dorpen van de joden beperkt. — Mark. 6:7.

De situatie was heel anders toen Jezus datgene zei wat in Handelingen 1:8 staat opgetekend. Hij gaf zijn volgelingen in werkelijkheid afscheidsinstructies waarin te kennen werd gegeven welk wereldomvattende predikingswerk er verricht moest worden. Vlak vóór zijn hemelvaart zei hij: „Gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” En dit was precies wat er gebeurde. Door de vervolging werden de christelijke discipelen verstrooid en als gevolg daarvan werd hun boodschap in Samaria gepredikt. — Hand. 8:1-17.

Er zou opgemerkt kunnen worden dat deze prediking tot de Samaritanen, met het gevolg dat veel Samaritanen werden gedoopt en heilige geest ontvingen, vóór 36 G.T. plaatsvond, toen onbesneden heidenen (niet-joden) voor het eerst als gelovigen werden aanvaard (Hand. 10:34-48). Dit kwam klaarblijkelijk doordat de Samaritanen in religieus opzicht veel meer met de joden gemeen hadden dan de heidenen. De Samaritanen aanvaardden de eerste vijf boeken van de bijbel (volgens de „Samaritaanse Pentateuch”) en zagen dus uit naar de komst van een profeet die groter was dan Mozes (Deut. 18:18, 19; Joh. 4:25). En hoewel hun vorm van aanbidding in veel opzichten verschilde van het judaïsme, beweerden zij toch de God van Abraham, Isaäk en Jakob te aanbidden en de Wet van Mozes te onderhouden, met inbegrip van het vereiste van de besnijdenis. Zij bevonden zich dus in een heel andere categorie dan de onbesneden heidenen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen