Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w54 15/4 blz. 120-126
  • „Verlossing door rantsoen”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Verlossing door rantsoen”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Vergelijkbare artikelen
  • De verdienste van het rantsoen van Jezus Christus
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Thans voordeel trekken van Christus’ losprijs
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1964
  • Wat betekent Jezus’ dood voor u?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • De losprijs, het grootste geschenk van God
    Wat leert de bijbel echt?
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
w54 15/4 blz. 120-126

„Verlossing door rantsoen”

„Door bemiddeling van hem hebben wij de verlossing door rantsoen door middel van het bloed van diegene, ja, de vergeving van onze overtredingen, krachtens de rijkdommen van zijn onverdiende goedgunstigheid.” — Ef. 1:7, NW.

1. Hoe bleven de slachtoffers die onder de Wet werden gebracht in gebreke werkelijke „verlossing” te bewerken, maar welk doel werd gediend?

DAAR de mensen in zonde zijn geboren en in ongerechtigheid zijn ontvangen, waren zij gedoemd in zonde te leven en de straf die op de zonde staat, de dood, te betalen. Onder de Mozaïsche wet, die aan Israël was gegeven, werden de zonden van het volk op een voorbeeldige wijze vergeven door de dierlijke slachtoffers die werden gebracht en door bemiddeling van de hogepriester werden geofferd. Toch bewerkte het bloed van stieren geen werkelijke, van blijvende aard zijnde verlossing van de straf op de zonde, de dood, in de ware betekenis; want allen die de wet naleefden, stierven ten slotte. Bovendien moesten de slachtoffers met geregelde tussenpozen worden herhaald. Het wetsverbond was in werkelijkheid een „schaduw van de toekomende goede dingen,” waardoor werd geïllustreerd wat God door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, zou doen (Hebr. 10:1-3, NW). „Dientengevolge is de Wet onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard mochten worden.” — Gal. 3:24, NW.

2. Hoe belangrijk was bloed onder de Wet, maar hoe is er door de komst van Jezus een grote verandering gekomen?

2 Maar zelfs onder de wetsregeling werd rechtvaardigheid alleen door middel van het vergieten van bloed toegerekend. Wanneer wij het slachtoffer en het rantsoen van Jezus beschouwen, moeten wij de duidelijke verklaring van de Schrift in gedachten houden, dat ’indien er geen bloed wordt vergoten, er geen vergeving geschiedt.’ Daarom offerde Israël door bemiddeling van de hogepriester voortdurend het bloed van dieren, ten einde in een voorbeeldige betekenis de jaarlijkse verlossing van zonden te verkrijgen. Maar met de komst van Jezus Christus is er een grote verandering gekomen, want hij is, „neen, niet met het bloed van bokken en jonge stieren, maar met zijn eigen bloed eenmaal voor altijd in de heilige plaats ingegaan en heeft een eeuwige verlossing voor ons verkregen” (Hebr. 9:22, 12, NW). Het was niet meer nodig om met geregelde tussenpozen dierlijk bloed te offeren, want degene die door deze dierlijke slachtoffers werd voorschaduwd, was gekomen en had een eeuwige verlossing teweeggebracht. Nu ging het er om of men in aanmerking zou komen om de voordelen van die verlossing door rantsoen, te ontvangen.

3. In welk opzicht was het slachtoffer van Jezus superieur?

3 Jezus Christus is niet in de een of andere aardse tempel ingegaan om voor de zonden van de mensheid verzoening te doen en aldus een verlossing te bewerken. „Want Christus is niet ingegaan in een heilige plaats die met handen is gemaakt [zoals de hogepriester van Israël deed], welke een kopie van de werkelijkheid is, maar in de hemel zelf, om thans ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen. . . . de Christus [werd] eenmaal voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen” (Hebr. 9:24-28, NW). Christus is, na zijn opstanding, verschenen in de tegenwoordigheid van Jehovah God in de hemel om de verdienste van het volmaakte levensbloed dat hij had vergoten, aan te bieden, en hierdoor een blijvende verlossing te bewerken voor degenen van de mensheid die geloof zouden oefenen in de verdienste van dat rantsoen. Petrus bevestigt dat het vergoten bloed van Jezus de verdienste van het rantsoen verschaft: „Want gij weet dat gij niet met verderfelijke dingen, met zilver of goud, dat als een rantsoen diende, werd verlost van uw vruchteloze vorm van gedrag die gij door overlevering van uw voorvaderen hebt ontvangen. Maar met kostbaar bloed, gelijk dat van een onbevlekt en smetteloos lam, ja het bloed van Christus.” — 1 Petr. 1:18, 19, NW.

4. Waarom is het dwaasheid de offerandelijke dood van Jezus te beschouwen als iets wat niet noodzakelijk is?

4 Het levensbloed van de volmaakte man Jezus, dat in een offerandelijke dood werd vergoten, blijkt dus een reddende verdienste te bezitten ten behoeve van hen die er geloof in oefenen. Derhalve is het bloed dat als een offer werd gegeven, noodzakelijk om de redding van de wereld te bewerken, en niet slechts de „diepe, substantiële, eeuwige waarheden van het Christelijke evangelie.” Zonder het vergoten bloed zou er geen verlossing zijn. In de Schrift wordt op deze waarheid bijzonder de nadruk gelegd. Het is dus volkomen dwaasheid de zelfopofferende loopbaan van Jezus te beschouwen als iets wat volstrekt niet noodzakelijk is voor zijn reddende macht ten aanzien van de wereld. Indien de verdienste van het vergoten bloed niet ten behoeve van iemand wordt aangewend, heeft die mens geen hoop eeuwig leven te verwerven. Het volmaakte levensbloed van Jezus Christus kwam overeen met de levenswaarde welke Adam had verloren. Toen Jezus uit de doden opstond en ten hemel voer, bezat hij het recht op volmaakt menselijk leven met alle vooruitzichten er van, precies datgene wat Adam door de zonde van ongehoorzaamheid voor het menselijke geslacht had verloren. Jezus overhandigde deze rantsoenprijs in de tegenwoordigheid van God en ontving in ruil daarvoor het menselijke geslacht ten einde de leden die zich dit waardig zouden tonen, de gelegenheid te geven eeuwig leven te verwerven. — Rom. 5:15-19, NW.

5. Welke belangrijke vraag doet zich voor, en hoe werkt de verkeerde zienswijze der dingen ten nadele van de mensen?

5 Nu doet zich de vraag voor wie voordeel zullen trekken van het rantsoen. Trekken alle mensen er voordeel van, zowel de goeden als de kwaden? Was het niet Gods grote liefde voor alle mensen die hem er toe aandreef zijn Zoon te geven? En is dit geen ondersteuning voor de zienswijze die velen er op na houden, dat allen ten slotte gered moeten worden, Adam zelf inbegrepen, en zelfs de Duivel? Beslist niet, want niets zou verder van de waarheid kunnen zijn. Aan zulk een theorie van universele redding vast te houden, werkt zeer ten nadele van de mensen want deze theorie verblindt hen voor het werkelijke doel van het rantsoen. Ze sust de mensen in slaap in een bedrieglijk gevoel van zekerheid en onverantwoordelijkheid, want ze zegt hun dat alles uiteindelijk zal goedkomen, ongeacht wat zij doen of hoe zij leven. Door in „redding voor allen” te geloven, zien zij niet in hoe noodzakelijk het is Gods voornemen te onderzoeken en zich er van te vergewissen op welke gronden zij in aanmerking kunnen komen voor „verlossing door rantsoen door middel van het bloed” van Jezus Christus.

6. Welke eenvoudige feiten ondersteunen de juiste zienswijze?

6 Sta hierbij stil, denk na, en onderzoek enkele eenvoudige feiten. Toen Jezus op aarde was en berouw predikte, luisterden sommigen in geloof naar hem en anderen verachtten zijn leer. Jezus beloofde hen die met geloof luisterden en ’bij hem waren gebleven in zijn beproevingen,’ grote zegeningen in het Koninkrijk (Luk. 22:28-30, NW). En hij zeide dat in latere tijden andere schapen eveneens met geloof zouden luisteren en zegeningen zouden ontvangen. Maar tot de ongelovige Joden die hem omringden en zijn boodschap bespotten, terwijl zij verlangden te weten of hij de Christus was, antwoordde Jezus: „Ik heb het u gezegd en toch gelooft gij niet. . . . gij gelooft niet, omdat gij niet van mijn schapen zijt. Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en ik ken hen, en zij volgen mij. En ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins ooit worden vernietigd” (Joh. 10:16-30, NW). Die ongelovigen trachtten later Jezus te stenigen. De belofte van een rantsoen tot eeuwig leven werd absoluut niet aan zulke personen gedaan, maar alleen aan de gelovigen, de „schapen.”

7. Voor welke ontstellende situatie worden zij die in „redding voor allen” geloven, geplaatst in het bericht dat in Mattheüs 23 staat opgetekend?

7 Voorstanders van „redding voor allen” moeten hun ogen sluiten voor het vernietigende getuigenis dat Jezus tegen de valse leraren van zijn tijd, de schriftgeleerden en de Farizeeën, uitsprak. Terwijl zij beweerden God te aanbidden, deden zij alle soorten van kwaad. Jezus voorzeide niets goeds voor hen, maar sprak slechts wee op wee over hen uit. Krachtig toonde hij aan dat zij vanwege hun goddeloze handelwijze het van Jehovah afkomstige oordeel van Gehenna (vernietiging) absoluut niet konden ontvlieden. Zoudt gij dan willen zeggen dat hij is gestorven om voor hen een rantsoen te verschaffen? Zouden zij zowel gerantsoeneerd als vernietigd kunnen worden? Stellig niet, zoals ieder redelijk persoon zal moeten toegeven! Jezus zeide hun echter uitdrukkelijk dat zij tot de vernietiging waren gedoemd; er kon dus geen rantsoen voor hen zijn. — Mattheüs 23, NW.

8. Welke zienswijze wordt door de instructies die Jezus aan zijn discipelen heeft gegeven, ondersteund?

8 De instructies die Jezus aan zijn discipelen heeft gegeven, zetten nog meer kracht bij aan de waarheid dat het rantsoen niet op alle mensen individueel van toepassing zou zijn, want, zo zeide hij, „overal waar iemand u niet ontvangt of naar uw woorden niet luistert, uitgaande uit dat huis of uit die stad, schudt het stof van uw voeten af. Voorwaar ik zeg u: Het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor die stad” (Matth. 10:14, 15, NW). Hij legde er de nadruk op dat het absoluut onmogelijk is dat ongelovigen of opzettelijk goddelozen gerantsoeneerd worden, omdat Sodom en Gomorra onherroepelijk waren veroordeeld en vernietigd, zonder enige mogelijkheid tot herstel.

9. In welk opzicht is er een verschil tussen de positie van Satan, Adam en de mensheid in het algemeen?

9 Satan de Duivel is de god van deze wereld, die op boosheid en goddeloosheid is gebaseerd. Hij is een opzettelijke en moedwillige zondaar en een schender van Gods souvereiniteit. Er bestaat voor hem geen herstel, maar alleen een zekere vernietiging. De mens Adam koos moedwillig en opzettelijk dezelfde handelwijze van opstand als die welke door Satan werd gevolgd, en in gerechtigheid mat God hem de dood toe. Maar voor Adams nakomelingen is de situatie anders, omdat zij als gevolg van Adams moedwillige daad onder veroordeling werden geboren, maar niet wegens iets wat zij zelf hadden gedaan (Rom. 16:20; Openb. 20:10, NW; Hos. 6:7; Rom. 5:14, NW). Voor hen voorzag Jehovah derhalve in de gelegenheid tot herstel uit deze slavernij door middel van een verlossing door rantsoen door bemiddeling van Jezus Christus.

10. Welke verandering moet er komen in het leven van iemand die de voordelen van het rantsoen ontvangt?

10 In de dagen toen Jezus het goede nieuws predikte, luisterden en geloofden niet alle afstammelingen van Adam die toen leefden, en derhalve kwamen niet allen onder het rantsoen dat Jezus later beschikbaar stelde. Daarentegen werd er in het geval van hen die wel geloofden, een wonderbaarlijke verandering in hun leven aangebracht, zoals eveneens het geval was met de apostelen. In deze tijd moeten degenen die ten slotte de voordelen van het rantsoen zullen ontvangen daarom eerst een verandering in hun leven aanbrengen. Het betekent meer dan zich te weerhouden van kwaaddoen en een neutrale of gereserveerde houding aan te nemen ten aanzien van verregaande goddeloosheid, terwijl men aldus hoopt voor het rantsoen in aanmerking te komen wegens een mooi karakter, dat men door eigen krachtsinspanningen heeft opgebouwd. Het vereist veeleer een luisteren naar en geloof hebben in het goede nieuws dat Jezus predikte en dat, in overeenstemming met zijn belofte, thans over de gehele aarde wordt gepredikt. Het betekent activiteit in positieve zin ten einde de gehele regeling van Jehovah God voor de oprichting van een nieuwe wereld, waarvoor het bloed van Jezus een basis verschafte, te ondersteunen. De Duivel en allen die dezelfde geest bezitten, opzettelijke zondaars, zullen de nieuwe wereld niet ondersteunen. Evenmin zullen zij de voordelen van het rantsoen ontvangen, noch ooit worden verlost uit de slavernij aan hun zelfzuchtige wil, die hen naar de dood voert.

11. Hoe wordt door de illustratie van de „schapen” en de „bokken” aangetoond dat het rantsoen beperkt is? Waarom?

11 Toen Jezus beschreef hoe de mensen der aarde als gevolg van de prediking der Koninkrijkboodschap in twee klassen, de schapen en de bokken, gescheiden zouden worden, voorzeide hij vernietiging voor de klasse der „bokken” maar rantsoen en leven voor de klasse der „schapen”. Er zal over het algemeen worden toegegeven dat de zonde van één man, Adam, de dood heeft gebracht voor alle mensen; maar het is evenzeer waar dat ’het er voor mensen van alle soorten op uitloopt dat zij door één daad van rechtvaardigmaking [van de zijde van Jezus Christus] rechtvaardig worden verklaard ten leven’ (Rom. 5:18; Matth. 25:45, 46; Joh. 3:36, NW). Deze „mensen van alle soorten” zijn de „schapen,” die over de verdienste van het rantsoen van Jezus Christus vernemen en er in geloven en die hun geloof door hun werken en levenswijze tonen. Zij zijn degenen die de rantsoenverdienste van Jezus’ bloed ten behoeve van hen van toepassing laten zijn, omdat zij de waarde er van erkennen en voor de voordelen er van in aanmerking willen komen op de voorwaarden die Jehovah in zijn Woord neerlegt.

12. Welke feiten tonen nog meer aan dat het rantsoen beperkt is?

12 Merk nauwkeurig op dat deze „schapen” niet alle mensen van alle natiën omvatten, ongeacht hun geloof of levensgewoonten. Waarlijk niet, want wij moeten in gedachten houden dat het voornaamste doel van Jezus Christus is, de met smaad beladen naam van zijn Vader te rechtvaardigen. In overeenstemming hiermede is het voornaamste doel van het rantsoen eveneens, Jezus in staat te stellen mensen die door hun geloof en toewijding zouden bewijzen dat de Duivel een leugenaar is, van de straf des doods los te kopen of te verlossen. Hieruit volgt dat sommige mensen, indien zij er blijk van geven tegenstanders van waarheid en gerechtigheid te zijn, door zich moedwillig aan kwaad over te geven en in het geheel geen achting te hebben voor de reddende boodschap van de Heilige Schrift, geen hoop hebben op de verdienste van het rantsoen van Christus. „Zo zal het zijn in de voleinding van het samenstel van dingen: de engelen zullen uitgaan en de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden en hen in de vurige oven werpen.” — Matth. 13:49, 50, NW; Jes. 26:10.

13. Hoe geeft de Bijbel de selectiviteit van het rantsoen aan?

13 De Bijbel zelf geeft nauwkeurig de selectiviteit van de koop door rantsoen aan, door van Jezus te zeggen: „Gij werdt geslacht en met uw bloed hebt gij uit elke stam en tong en elk volk en elke natie personen voor God gekocht” (Openb. 5:9, NW). Merk op dat zij die zijn gekocht of gerantsoeneerd opdat zij tot de Christelijke gemeente, de hemelse „koninklijke priesterschap,” zullen behoren, „personen” waren afkomstig uit elke stam, tong, volk en natie. Er worden niet gehele volken en natiën zonder onderscheid gekocht. Waarom niet? Omdat zij niet voor het rantsoen in aanmerking komen. Het is voor een rechtschapen mens moeilijk om voor het rantsoen in aanmerking te komen, wegens de grote geloofsbeproevingen die er bij zijn betrokken. „En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, hoe zal dan de goddeloze en de zondaar een kans maken?” — 1 Petr. 4:18, NW.

14. Welk verdere Bijbelse bericht ondersteunt het feit dat het rantsoen voor alle mensen beschikbaar is, maar op Gods uitdrukkelijke voorwaarden?

14 Een overeenkomstige zienswijze ten aanzien van gerantsoeneerde personen wordt in Openbaring 7:9, 10 beschreven, en zij komen uit alle natiën en stammen en volken en talen. Ja, het is Gods wil „dat alle soorten van mensen zullen worden gered en tot een nauwkeurige kennis der waarheid komen” (1 Tim. 2:4, NW). Hij maakt dus geen onderscheid ten nadele van sommigen, daar hij hun de gelegenheid schenkt door middel van het rantsoen leven te ontvangen, maar evenmin dringt hij de mensen, tegen hun keuze, de voordelen van het rantsoen op. Hij is de mensen niets verschuldigd, „want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods,” maar in zijn goedertierenheid biedt hij het leven als een gave aan, omdat „het . . . als een vrije gave [is] dat zij door zijn onverdiende goedgunstigheid rechtvaardig worden verklaard door middel van de verlossing door het rantsoen dat door Christus Jezus is betaald.” Maar de mensen moeten die gave zoeken en met dankbaarheid aanvaarden, evenals de apostel Paulus, die uitriep: „Gode zij dank voor zijn onbeschrijflijke vrije gave.” — Rom. 3:23, 24; 2 Kor. 9:15, NW.

15. Hoe komt het dat de „grote schare” niet alle mensen kan omvatten?

15 Er wordt getoond dat de „grote schare” van Openbaring 7:9 een gunstige positie voor het aangezicht van God inneemt, omdat ’zij hun klederen hebben gewassen en ze wit hebben gemaakt in het bloed des Lams,’ en derhalve wordt de verdienste van het rantsoen ten behoeve van hen toegepast. Er zijn stellig geen van de moedwillig goddelozen, van mensen of engelen, bij deze groep inbegrepen, waarvan wordt afgebeeld dat zij de voordelen van het rantsoen ontvangen. Dit zou niet kunnen, want de goddelozen dienen God in het geheel niet, en toch staat er over deze „grote schare” geschreven dat zij ’dag en nacht heilige dienst voor hem verrichten.’ Zij zijn mensen die overal vandaan komen, die het goede nieuws hebben gehoord en de duisternis van deze wereld hebben verlaten om in het licht te wandelen; en, zoals Johannes zegt, „indien wij . . . in het licht wandelen zoals hij in het licht is, hebben wij deelgenootschap met elkander en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” — Openb. 7:14, 15; 1 Joh. 1:7, NW.

16. Welke „wereld” had God lief waardoor hij er toe werd gebracht zijn Zoon te geven? En wat moet iedere persoon in dit verband tonen?

16 Het is dus duidelijk dat het de nieuwe wereld van rechtvaardigheid was die God zozeer liefhad, dat hij zijn Zoon heeft gegeven om in de basis voor de oprichting er van te voorzien door zijn bloed uit te storten. Het is een wereld die thans dicht nabij is, welke bewoond zal worden door mensen die de vrije gift des levens aanvaarden en zijn verlost van de veroordeling van zonde en dood welke zij van de gemeenschappelijke vader, Adam, hebben geërfd. En in dit verband moet iedere persoon door middel van geloof en juiste werken tonen dat het zijn persoonlijke verlangen is dat de verdienste van het rantsoen ten behoeve van hem wordt toegepast. Hierdoor wordt de „verlossing door rantsoen” voor alle mensen individueel uitgeschakeld, omdat niet allen de wens bezitten God te dienen en de vrije gave te aanvaarden. Wat wordt er dan vereist om voor verlossing in aanmerking te komen?

17. Hoe kwam de situatie waarin Abraham verkeerde overeen met die van ons?

17 Welnu, wij moeten hetzelfde soort van geloof bezitten als Abraham, en evenals hij moeten wij dat geloof met werken ondersteunen. Abraham geloofde Jehovah en ’het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’ (Gen. 15:6, NW). Abraham kwam door zijn geloof in een goede positie voor het aangezicht van God te staan en om deze reden zal hij een opstanding en de zegeningen van leven in de nieuwe wereld ontvangen, hetgeen door Christus’ rantsoen mogelijk is gemaakt. Paulus betoogt dat de uitdrukking, „’het werd hem toegerekend’, echter niet alleen ter wille van hem werd geschreven maar ook ter wille van ons, aan wie het is bestemd toegerekend te worden, omdat wij in hem geloven die Jezus, onze Heer, uit de doden heeft opgewekt. Hij werd ter wille van onze overtredingen overgeleverd en ter wille van onze rechtvaardigverklaring opgewekt.” — Rom. 4:22-25, NW.

18. Waarom wordt het rantsoenoffer stellig ook aangewend ten aanzien van mensen des geloofs die in vroegere dagen hebben geleefd?

18 Paulus zelf en andere gelovigen van Jezus’ dagen, gaven hun aardse leven als een offer, omdat zij allen getrouw aan God stierven. Hun geloof werd hun, gelijk dat van Abraham, in Gods ogen als rechtvaardigheid toegerekend. Zij kwamen er door in een gunstige stand of positie en het plaatste hen in de toestand waarin zij toen de „verlossing door rantsoen” en alle voordelen er van konden ontvangen doordat het hun werd toegerekend. Omdat zij tot de dood toe hebben bewezen getrouw te zijn als Christus’ medeofferaars, zullen zij een opstanding tot hemels leven ontvangen om met Christus medeërfgenamen te zijn van de Koninkrijksheerlijkheid. Aan Daniël, die evenals Abraham een man des geloofs was, werd de belofte gedaan dat hij, hoewel hij vóór de eerste komst van Christus stierf, toch de voordelen zou ontvangen van zijn rechtvaardige positie voor het aangezicht van God, „want,” zo zeide God, „gij zult rusten, en zult staan in uw deel, aan het einde der dagen” (Dan. 12:13, AS). Al dergelijke mensen des geloofs worden in Gods herinnering bewaard en het rantsoen van Jezus Christus zal stellig ook ten aanzien van hen worden aangewend in de nieuwe aarde van de nieuwe wereld, die thans dicht nabij is.

19. Welke belangrijke keuze moeten alle mensen in deze tijd doen, en wat is absoluut noodzakelijk van hun zijde?

19 Thans zijn wij het einde van dit oude samenstel van dingen genaderd. Het kenmerkt de tijd waarin een laatste waarschuwing aan alle natiën wordt gegeven, en de zeer nabije volledige „verlossing door rantsoen” voor mensen van alle soorten die er blijk van geven van goede wil te zijn. Wij allen moeten een belangrijke keuze doen, namelijk, de gave van God aanvaarden of verwerpen. In overeenstemming met de nauwkeurige voorzegging van Jezus, wordt het goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde als een getuigenis gepredikt (1 Kor. 10:11; Matth. 24:14, NW). Personen die dit getuigenis horen, moeten, voordat zij ooit hun hoop op de grote zegeningen van het Koninkrijk kunnen vestigen, eerst geloof oefenen in het vergoten bloed van Jezus Christus. Zij moeten waardering hebben voor de doeltreffendheid van zijn bloed om de weg naar het leven in die nieuwe wereld te openen. Zij moeten er vast van overtuigd zijn dat er „één middelaar [is] tussen God en de mensen, een mens Christus Jezus, die zichzelf heeft gegeven als een overeenkomstig rantsoen voor alle soorten van mensen” (1 Tim. 2:5, 6, NW, marge). Zij moeten door middel van Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid, Jezus Christus als hun redder belijden en hun toenadering tot God door bemiddeling van hem zoeken, overeenkomstig de weg die in Jehovah’s Woord staat aangegeven. Dit betekent dat zij zich door bemiddeling van Christus aan God moeten opdragen, in overeenstemming met de beginselen van rechtvaardigheid die in de Heilige Schrift worden uiteengezet, opdat zij getrouwe dienaren van hem kunnen zijn en hun geloof door werken kunnen tonen.

20. Waarom worden enkel woorden van geloof niet in aanmerking genomen? En wat wordt werkelijk vereist?

20 Het betekent meer dan deel te nemen aan een emotionele religieuze „opwekkingsbijeenkomst,” de hand op te heffen en te zeggen dat men is gered. Het betekent meer dan de mond te openen en te zeggen: „Ja, ik geloof in Jezus Christus en in zijn vergoten bloed.” Als dat alles was, zou iedereen dat kunnen doen, dronkaards, hoereerders, afgodendienaars en moordenaars inbegrepen. Maar de Schrift verklaart duidelijk dat zulk soort van personen niet voor het rantsoen in aanmerking komen (1 Kor. 6:9; Gal. 5:20, 21, NW). Neen, het betekent veeleer een nieuw levensmodel te ontwikkelen en het oude terzijde te stellen. Het betekent dat men een gewetensvolle krachtsinspanning in het werk stelt om zijn daden en levenswijze door de vastgestelde beginselen van Jehovah’s Woord te laten besturen, en zijn hoop en verlangen op de nieuwe wereld van rechtvaardigheid te blijven vestigen. Het betekent de raad op te volgen van de apostel Johannes, die over dit verdorven samenstel van dingen zeide: „Hebt de wereld niet lief noch dat wat in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; . . . De wereld gaat bovendien voorbij en ook haar begeerte, maar hij die de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” — 1 Joh. 2:15-17, NW.

21. Wat moet er daarom worden gedaan?

21 Wat moet er daarom worden gedaan? „Trekt de oude persoonlijkheid met haar praktijken uit, en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid die door nauwkeurige kennis wordt vernieuwd overeenkomstig het beeld van degene die ze schiep, . . . Dat de vrede van de Christus . . . in uw hart heerse, . . . Dat het woord van de Christus rijkelijk in alle wijsheid in u wone. . . . En wat gij ook in woord of daad doet, doet alles in de naam van de Here Jezus, God de Vader door bemiddeling van hem dankend.” — Kol. 3:9-17, NW.

22. Kunt gij het doen? Waarom en hoe?

22 Wanneer gij dit doet, zult gij in het licht wandelen en een levensmodel volgen dat u redding zal waarborgen. Maar zult gij zeggen: „Hoe kan ik dit doen? Is het mogelijk dat ik zulk een volledige verandering aanbreng, terwijl ik mijn gehele leven in de wegen van de oude wereld ben geoefend?” Ja, het is mogelijk, anders zou Jezus Christus niet zijn gestorven om mensen van alle soorten uit alle stammen, tongen en natiën, te redden. En zij zouden de voordelen van zijn rantsoen niet kunnen ontvangen indien het niet mogelijk zou zijn dat zij zich veranderden en een nieuw levensmodel vormden. Gij kunt het dus doen! Daarom „heeft God, nadat hij zijn Dienstknecht had voortgebracht, hem uitgezonden om u te zegenen door een ieder af te keren van uw goddeloze daden.” „Hebt daarom berouw, en keert u om, zodat uw zonden uitgewist worden, opdat tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah en opdat hij de Christus moge uitzenden die voor u is aangesteld, namelijk, Jezus, die inderdaad in de hemel moet verblijven tot de tijden van de herstelling aller dingen waarvan God heeft gesproken door de mond van zijn heilige profeten van oudsher.” — Hand. 3:26, 19-21, NW.

23. Waar moet men beginnen? En hoe is het hart er bij betrokken?

23 Hoe zult gij beginnen? Wel, verwijder eerst alle valse religieuze ideeën die gij betreffende het rantsoen van Jezus moogt hebben, als zou het op alle mensen van toepassing zijn. En verwijder leringen die u zeggen dat alles wat gij behoeft te doen om Gods goedkeuring te verwerven, is, een net leven te leiden en tegenover anderen te handelen zoals gij zoudt willen dat zij tegenover u handelen. Ja, gij moet deze ideeën, die gij uw gehele leven lang hebt geleerd, verwijderen en gij moet uw geest met de juiste leringen van de Heilige Schrift gaan vullen. Gij moet „niet langer naar dit samenstel van dingen [worden] gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij voor u zelf de goede en aangename en volledige wil van God moogt beproeven” (Rom. 12:2, NW). Gij moet met uw geest beginnen, door de waarheid van Gods Woord tot u te nemen zonder onjuiste religieuze vervalsingen van welke soort ook. Deze waarheid zal ook in uw hart overvloeien, en ze zal u de weg der redding doen bewandelen doordat ze u tot juiste werken aanspoort.

24. Wat doet deze verstandige handelwijze voor u, indien gij thans niet volmaakt zult worden?

24 Dit betekent niet dat gij thans in het vlees volmaakt zult worden. Evenmin betekent het dat gij door alle mensen bewonderd zult worden, die u zullen prijzen wegens uw hoge morele levenswijze. Maar het betekent dat gij een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God zult innemen en dat uw dienst voor hem aanvaardbaar zal zijn; en dat de verdienste van Christus’ rantsoen daarom ten behoeve van u zal worden aangewend, omdat gij ze op de juiste wijze zoekt. Uw geloof zal in uw werken openbaar worden, en gij zult uw plaats innemen naast andere getrouwe dienstknechten van God, zowel in het verleden als in deze tijd, en „vrede smaken met God door bemiddeling van onze Here Jezus Christus door bemiddeling van wie wij door geloof ook onze toenadering hebben verworven tot in deze onverdiende goedgunstigheid waarin wij thans staan.” — Rom. 5:1, 2, NW.

25. Welke kennis en welk vertrouwen zult gij hierdoor verkrijgen?

25 Wanneer gij in zulk een positie uw geest en hart voortdurend toelegt op een studie van Gods wonderbaarlijke weg der redding, en uw handen gebruikt voor werken des lofs, zult gij onwrikbaar zijn, wat er ook moge komen (Rom. 5:3-5, NW). Gij zult volledig op Jehovah God vertrouwen, terwijl gij u ten volle bewust zijt van zijn grote liefde voor de nieuwe wereld en voor hen die er trachten binnen te gaan. Gij zult moed vatten wanneer gij weet dat God „zijn liefde jegens ons hierin aan[beveelt] dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaren waren. Veelmeer zullen wij daarom, aangezien wij thans rechtvaardig zijn verklaard door zijn bloed, door bemiddeling van hem van toorn worden gered. Want indien door de overtreding van die ene man de dood als koning heeft geheerst door bemiddeling van hem, zullen veelmeer zij die de overvloed van de onverdiende goedgunstigheid en van de vrije gave van rechtvaardigheid ontvangen, als koningen in het leven regeren door bemiddeling van die ene persoon, Jezus Christus.” — Rom. 5:8, 9, 17, NW.

26. Voor de terugkeer tot welke toestand moet gij waken? Waarom?

26 Gij zult niet in een bedrieglijk gevoel van zekerheid in slaap worden gesust, gelovend dat God de verdienste van het rantsoen van Jezus Christus ten behoeve van u moet aanwenden, maar gij zult beseffen dat de volledige verlossing door rantsoen een wonderbaarlijke gave is, die alleen ontvangen zal worden door mensen die haar zoeken op de smalle weg of manier waarin God heeft voorzien. Gij zult er dus voor waken tot de boze wegen en praktijken van de oude wereld terug te keren en u moedwillig wederom in de zonde te storten, wetend dat alleen de dood er het gevolg van kan zijn; „want indien wij opzettelijk zonde bedrijven, nadat wij een nauwkeurige kennis der waarheid hebben ontvangen, blijft er geen offer voor zonden meer over, maar er is een stellige vreselijke verwachting van oordeel en er is een vurige naijver waardoor zij die tegenstaan, verteerd zullen worden.” — Hebr. 10:26, 27, NW.

27. Wat is de sleutel tot het begrijpen van Gods voornemen met betrekking tot het verschaffen van het rantsoen?

27 Vergist u niet, Jehovah God heeft een zeer definitief voornemen met betrekking tot het verschaffen van het rantsoen voor de mensheid, en de sleutel tot dat voornemen is in de rechtvaardiging van zijn grote naam gelegen. Het bouwen van een nieuwe wereld, met inbegrip van het opnieuw beginnen van een menselijke maatschappij die hem zal aanbidden, is een deel van zijn voornemen met betrekking tot de rechtvaardiging van zichzelf als de eeuwige souverein. Dit helpt ons te begrijpen waarom hij regelingen treft om door bemiddeling van Christus Jezus een rantsoen te betalen, want hierdoor komt een kern van mensen in aanmerking om een aandeel te hebben in de „nieuwe aarde” na Armageddon en om kinderen voort te brengen en hen in de wegen van God op te leiden. „Want de onverdiende goedgunstigheid van God, welke redding brengt aan alle soorten van mensen, is gemanifesteerd, en ze onderwijst ons goddeloosheid en wereldse verlangens te verwerpen en met een gezonde geest en rechtvaardigheid en godvruchtige toewijding te midden van dit tegenwoordige samenstel van dingen te leven, terwijl wij de gelukkige hoop en glorierijke manifestatie verwachten van de grote God en van onze Redder, Christus Jezus, die zich voor ons heeft gegeven, opdat hij ons door een rantsoen zou verlossen van elke soort van wetteloosheid en zich een volk zou reinigen dat uitsluitend zijn bezit zou zijn, ijverig voor goede werken.” — Titus 2:11-14. NW.

28. Welke verschijning van Jezus Christus zal zowel een zegen als een moeilijke tijd zijn? En wat dient iedere persoon thans te onderzoeken?

28 De volgende treffende manifestatie van God en zijn Zoon, Jezus Christus, te Armageddon, zal niet plezierig zijn voor degenen die niet voor de verdienste van zijn rantsoen in aanmerking komen. Het zal een rechtvaardige daad zijn van de zijde van Jehovah, want „het [is] rechtvaardig . . . van Gods zijde verdrukking terug te betalen aan hen die verdrukking voor u veroorzaken, maar, voor u die verdrukking lijdt, verademing tezamen met ons bij de openbaring van de Here Jezus uit de hemel met zijn machtige engelen in een vlammend vuur, wanneer hij verdiende bestraffing brengt over hen die God niet kennen en hen die het goede nieuws over onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen de straf betalen van eeuwige vernietiging, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer hij komt om te worden verheerlijkt in verband met zijn heiligen en om in die dag met verwondering aanschouwd te worden in verband met allen die geloof hebben geoefend, want het getuigenis dat wij hebben gegeven, heeft onder u geloof gevonden” (2 Thess. 1:6-10, NW). Word niet in slaap gesust door de lering dat God alle mensen moet redden. Hij zal dit niet doen! Hij stelt het rantsoen echter wel beschikbaar voor „alle soorten van mensen” die het op de voorwaarden die hij stelt, willen aanvaarden. Onderzoek of gij aan die voorwaarden voldoet, want het betekent uw leven.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen