Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w80 1/7 blz. 22-28
  • Waarom onze goede verwachtingen beslist verwezenlijkt zullen worden

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Waarom onze goede verwachtingen beslist verwezenlijkt zullen worden
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • GODS WERKEN ZULLEN BESLIST TEN GOEDE SAMENWERKEN
  • NOG EEN KLASSE VAN TEVOREN GEKEND
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Dingen die God vooruit weet
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Het „eeuwige voornemen” zegeviert
    Gods „eeuwige voornemen” zegeviert thans tot ’s mensen welzijn
  • Voorbestemming, voorkennis
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
w80 1/7 blz. 22-28

Waarom onze goede verwachtingen beslist verwezenlijkt zullen worden

„God [doet] al zijn werken . . . samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben.” — Rom. 8:28.

1. Waarvan is een toenemend aantal leden van de zuchtende schepping in onze twintigste eeuw op de hoogte gesteld, en hoe staat het met hun hoop na al deze tientallen jaren, en waarom?

IN ONZE twintigste eeuw is een toenemend aantal leden van de menselijke schepping ingelicht over het naderende „openbaar worden van de zonen Gods”, en zij weten nu wat zij binnenkort mogen verwachten. Niettegenstaande al het ’zuchten en pijn lijden’ waaraan de menselijke schepping tot nu toe onderworpen is geweest, verheugen deze ingelichte, met verwachting uitkijkende personen zich in hoop. Ondanks de tientallen jaren die zijn voorbijgegaan sinds deze „grote schare” zich voor het eerst begon te vormen, is ook hùn hoop een levende hoop. Als een „boom des levens” leeft deze hoop in hun hart omdat ze gebaseerd is op Gods belofte die op de bladzijden van de bijbel staat opgetekend. — Spr. 13:12; Openb. 7:9; 21:5; Rom. 8:19-22.

2. (a) Om de rechtvaardiging waarvan met betrekking tot de rechtmatige positie die Jehovah God inneemt, bidt de „grote schare”? (b) Om welk optreden vragen zij door „Uw naam worde geheiligd” te bidden, en wanneer zal dit gebed worden vervuld?

2 Bovenal hopen zij op de spoedige rechtvaardiging van de universele soevereiniteit van de Schepper, Jehovah. Zij beseffen dat hij rechtvaardig is in de uitoefening van zijn soevereiniteit over het hele door hem geschapen universum. Daarom zijn zij onbuigzaam gekant tegen de „oorspronkelijke slang”, Satan de Duivel, die Jehovah’s soevereiniteit onjuist beoordeelt en onjuist voorstelt en die het grootste deel van de menselijke schepping ertegen heeft gekeerd. Zij bidden het Onze Vader tot Jehovah en zeggen: „Uw naam worde geheiligd” (Matth. 6:9, 10). Zij bidden derhalve of Jehovah zelf zijn naam zal heiligen. Hij zal dit gebed verhoren gedurende de op handen zijnde „grote verdrukking”, die haar hoogtepunt zal bereiken in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon en die gevolgd zal worden door het binden en in de afgrond werpen van „de oorspronkelijke slang” en al degenen die deel uitmaken van zijn demonen-„zaad”. — Ezech. 36:23; 38:16, 23; 39:27; Openb. 16:14, 16; 20:1, 2.

3. Waarvan zal de „grote schare” hoopvol gestemde personen na hun overleving getuige zijn?

3 De „grote schare” hoopvol gestemde personen zal in leven blijven om getuige te zijn van de rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit en de heiliging van zijn naam. Het is dan ook zeer passend dat Openbaring 7:9, 10 hen profetisch afbeeldt zoals zij nadien voor de troon van de gerechtvaardigde God en voor zijn zelfopofferende Zoon Jezus Christus staan en met diepe dankbaarheid zeggen: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.”

4. Wat doen de leden van de „grote schare”, aangezien zij niet de vrees van wereldse mensen delen, met zachtaardigheid en diepe achting voor het aangezicht van wereldse autoriteiten?

4 In de huidige situatie vóór het uitbreken van de „grote verdrukking”, terwijl de wereld verlamd is door vrees, heeft de „grote schare” geen vrees voor wat de mensen van de wereld vrezen. Moedig volgen zij datgene op wat de apostel Petrus schreef: „Heiligt de Christus als Heer in uw hart, altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden eist voor de hoop die in u is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting.” — 1 Petr. 3:15.

5. Hoe nemen zij deel aan de vervulling van Jezus’ profetie in Matthéüs 24:14, en hoe is hun houding ten aanzien van Jezus’ gebod in Matthéüs 28:19, 20?

5 Op onzelfzuchtige wijze delen zij hun glorierijke hoop met iedereen die zij kunnen bereiken. Op deze wijze nemen zij deel aan de vervulling van Jezus’ profetie: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën.” Het is voor hen nu dringender dan ooit tevoren om acht te slaan op Jezus’ gebod: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende, . . . leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” — Matth. 24:14; 28:19, 20.

6. Waarom zullen wij in grotere mate begunstigd zijn dan christenen vóór onze tijd, die in voorbijgegane eeuwen een overeenkomstige hoop hadden?

6 Niemand anders bezit zo’n op de bijbel gebaseerde hoop als wij. Het is het voortreffelijkste dat wij met anderen kunnen delen. Onze hoop is een schat waarover wij ons kunnen verheugen. „Verheugt u in de hoop”, wordt ons gezegd (Rom. 12:12). Wij kunnen met vertrouwen verwachten spoedig de verwezenlijking ervan te beleven. Niet tevergeefs wachten wij met volharding op de verwezenlijking ervan. Christenen vóór onze tijd keken slechts uit naar wat wij elk ogenblik in vervulling kunnen zien gaan. Wat zullen wij begunstigd zijn wanneer wij werkelijk de grootse verwezenlijking ervan beleven!

GODS WERKEN ZULLEN BESLIST TEN GOEDE SAMENWERKEN

7, 8. (a) Waarom zijn onze verwachtingen niet te hoog gespannen? (b) Waarvan zijn wij aan de hand van Romeinen 8:28-30 evenals de apostel Paulus overtuigd?

7 Onze verwachtingen zijn niet te hoog gespannen als wij hopen op de verwezenlijking van wat in Gods Woord staat opgetekend. Niets wat geschreven staat, zal voor hem onmogelijk zijn! Hij kan niet in gebreke blijven zijn glorierijke belofte te verwezenlijken, aangezien hij de Almachtige God is. Indien wij hem liefhebben en dit door onze gehoorzaamheid tonen, zal hij niet in gebreke blijven al zijn goede beloften op glorierijke wijze te verwezenlijken. Wij weten dit, evenals de apostel Paulus in de eerste eeuw G.T. hier overtuigd van was. In Romeinen 8:28-30, welk schriftgedeelte omstreeks 56 G.T. werd opgetekend, gaf Paulus de volgende bevestiging:

8 „Nu weten wij dat God al zijn werken doet samenwerken ten goede voor hen die Goda liefhebben, hen die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn; want hen die hij het eerst heeft erkend, heeft hij ook tevoren bestemd om gevormd te worden naar het beeld van zijn Zoon, opdat hij de eerstgeborene onder vele broeders zou zijn. Die hij heeft voorbestemd, zijn bovendien degenen die hij ook heeft geroepen; en die hij heeft geroepen, zijn degenen die hij ook rechtvaardig heeft verklaard. Tenslotte zijn degenen die hij rechtvaardig heeft verklaard, degenen die hij ook heeft verheerlijkt.”

9. Hoe vertolkt de Statenvertaling, alsook een aantal andere bijbelvertalingen, Romeinen 8:28, maar hoe komen verscheidene moderne vertalingen met de Nieuwe-Wereldvertaling overeen?

9 In de Statenvertaling luidt Romeinen 8:28: „En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.” Heel wat vertalingen van dit bijbelvers geven deze zelfde gedachte weer. De Petrus-Canisiusvertaling zegt echter: „We weten ook, dat God alles ten goede leidt voor hen, die Hem liefhebben, die naar zijn voorbeschikking zijn geroepen.” De Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap zegt: „Wij weten nu dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.” De Willibrordvertaling zegt: „Intussen weten wij, dat God in alles het heil bevordert van hen die Hem liefhebben.”

10, 11. (a) Wat zijn de werken die God ten goede van de geroepenen doet samenwerken? (b) Wat voor persoonlijke daden dienen niet inbegrepen te worden bij „alle dingen” die in Romeinen 8:28 worden genoemd?

10 Alle dingen die in Romeinen 8:28-30 worden genoemd, zijn Gods werken, niet de werken van de mens. Het zijn Gods werken die hij volgens hetgeen in de bijbel staat vermeld, doet samenwerken ten goede van de geroepenen die hem liefhebben, omdat hij wil dat zij het Koninkrijk verwerven waarvoor hij hen heeft geroepen. Gedraagt een gedoopte christen die voor het hemelse koninkrijk in aanmerking beweert te komen, zich echter in strijd met zijn hemelse roeping, dan kunnen wij niet verwachten dat God zo’n handelwijze ten goede zal doen werken voor de overtreder, of zelfs dat zijn handelwijze automatisch ten goede van hem zal werken. Indien een belijdende christen met de hemelse roeping bij wijze van ontspanning bijvoorbeeld te energiek aan een bepaalde sport deelneemt en een been breekt of een enkelfractuur oploopt, zal God dit letsel dan ten goede van de sportliefhebber doen werken? Of indien een geroepen christen het in een periode van zwakheid en verkeerde neigingen verkiest om door een „rosse buurt” te lopen omdat hij zijn nieuwsgierigheid wil bevredigen of wil zien hoe andere mannen tot immoraliteit met prostituées worden verleid, en hijzelf het slachtoffer wordt van de verlokkingen van een hoer en hoererij bedrijft, kan er dan van God worden verwacht dat hij die ervaring ten goede van de zondaar zal doen werken? Heeft het een goede uitwerking wanneer God aldus op de proef wordt gesteld?

11 Waar zo’n fysiek of moreel letsel op uitloopt, hangt geheel en al af van de wijze waarop de betrokken persoon op de gevolgen van zijn onverstandige handelwijze reageert. Misschien leert hij een les uit zo’n harde ervaring. Maar maakt het feit dat hij een les leert, de kwestie tot een van Gods werken, vooral omdat Hij misschien barmhartigheid betoont in deze aangelegenheid? Beslist niet! Zo’n ervaring dient niet inbegrepen te worden bij „alle dingen” waarvan Paulus in Romeinen 8:28 melding maakt.

12. Van welke aard zijn al Gods werken die in Romeinen 8:29, 30 worden opgesomd, en in welke volgorde noemt Paulus ze?

12 Wanneer wij vervolgens 8 de verzen 29 en 30 lezen en opmerken welke werken van God daarin worden genoemd, onderscheiden wij dat al Gods werken met betrekking tot de voorbestemde, geroepen christenen goed zijn. Ook werken ze in elk stadium waarin God met de kwestie bezig is, ten goede van de Koninkrijkserfgenaam. Paulus noemt de stadiums in omgekeerde volgorde wanneer hij schrijft: „Want hen die hij het eerst heeft erkend, heeft hij ook tevoren bestemd om gevormd te worden naar het beeld van zijn Zoon, opdat hij de eerstgeborene onder vele broeders zou zijn. Die hij heeft voorbestemd, zijn bovendien degenen die hij ook heeft geroepen; en die hij heeft geroepen, zijn degenen die hij ook rechtvaardig heeft verklaard. Tenslotte zijn degenen die hij rechtvaardig heeft verklaard, degenen die hij ook heeft verheerlijkt.”

13. (a) Wanneer verheerlijkt God degenen die rechtvaardig worden verklaard? (b) Op basis waarvan worden personen rechtvaardig verklaard?

13 Wanneer verheerlijkt God deze begunstigde personen? Wanneer hij hun de luisterrijke kennis geeft van zijn eerstgeboren Zoon, die nu aan Zijn rechterhand verhoogd is. Aldus plaatst God hen op de weg die tot hemelse heerlijkheid leidt. Na dit aanvankelijke werk van God, kan hij hen vervolgens rechtvaardig verklaren, maar slechts indien hun geloof in de verheerlijkte Christus zo krachtig is dat zij zich zonder voorbehoud aan God overgeven of opdragen.

14. (a) Hoe gaat iemand tot de „geroepenen” van God behoren? (b) Als gevolg waarvan gaat hij tot Gods ’voorbestemden’ behoren?

14 Hoe roept God nu een opgedragen, gedoopte discipel van zijn verheerlijkte Zoon, opdat hij kan worden „overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde”? (Kol. 1:13) God doet dit door hem met Zijn geest te verwekken opdat hij een door de geest verwekte zoon van God kan worden. Dan is het moment aangebroken dat God zo’n geestelijke zoon kan roepen of uitnodigen om een deel van het hemelse koninkrijk te worden, welk voorrecht alleen maar kan worden genoten door degenen die uiteindelijk tot geestelijk leven in de hemel worden opgewekt (1 Kor. 15:43-50). Overeenkomstig Gods voorbestemming zou er met zijn Zoon een lichaam van broeders verbonden zijn die dezelfde goddelijke natuur als zijn eerstgeboren Zoon, Jezus Christus, zouden bezitten en naar diens beeld gevormd zouden zijn. Na geroepen te zijn, wordt het door de geest verwekte kind van God derhalve een lid van de voorbestemde klasse, aan welk lidmaatschap hij tot zijn dood hier op aarde getrouw moet vasthouden. God heeft deze klasse voorbestemd, geen met name genoemde afzonderlijke personen die deel gaan uitmaken van die klasse. Overeenkomstig Gods voorbestemming zou het aantal van Christus’ hemelse broeders uit 144.000 personen bestaan, zonder dat er in dat verband afzonderlijke personen worden genoemd. — Openb. 14:1-3.

15. Wanneer en hoe heeft God de voorbestemden „het eerst . . . erkend”?

15 In Romeinen 8:29, 30 zet de apostel Paulus uiteen dat God de klasse van christenen die hij verheerlijkt of eer en waardigheid verleent, die hij rechtvaardig verklaart, die hij roept en die hij voorbestemt, „het eerst heeft erkend”. Dit deed God destijds in de hof van Eden, toen hij zijn profetie over het „zaad” van zijn eigen „vrouw” uitsprak en het zegevierende optreden van dat „zaad” voorzei (Gen. 3:15). Millenniums voordat dit „zaad” tot bestaan kwam, was God dus de eerste die de noodzaak ervan erkende en besefte welke speciale werktoewijzing dit „zaad” zou ontvangen. Van die tijd af heeft God zijn verplichting zulk een „zaad” voort te brengen „het eerst . . . erkend”. Deze verplichting nam aldus de eerste plaats in Gods programma in. Wat God derhalve ’zijn eerste erkenning’ waardig achtte, hield hij onafgebroken in zijn geest en hart totdat hij dat „zaad” — zijn Zoon Jezus Christus en de getrouwe, door de geest verwekte discipelen van deze Zoon — voortbracht. Gedurende de gehele tijd totdat dit „zaad” kwam, kende God het van tevoren en schonk hij het zijn speciale gunstige erkenning.

16. (a) Hoe verrichten „al zijn werken” zoals ze in Romeinen 8:28-30 worden genoemd, stuk voor stuk hun deel? (b) Waar kunnen allen die „volgens zijn voornemen de geroepenen zijn”, derhalve zeker van zijn?

16 Wiens „werken” worden dus, van het begin tot het eind, in Romeinen 8:28-30 voor ons opgesomd? Het zijn Gods „werken”. En aangezien hij een consequente God is, die in al zijn handelingen volkomen met zichzelf in overeenstemming is, doet hij „al zijn werken . . . samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben”. Geen van „al zijn werken” is tegengesteld aan of in strijd met al zijn andere zinvolle werken. Deze werken volgen elkaar op ordelijke wijze op, waarbij het ene werk tot het andere leidt en er als het ware de voorbereidende stap voor is. Gods voornemen is schitterend, en hij weet precies hoe hij het op succesvolle wijze ten uitvoer moet brengen. Degenen „die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn”, kunnen er derhalve zeker van zijn dat hij nooit in gebreke zal blijven. Als zij getrouw blijven en liefdevol met hem samenwerken, zullen zij beslist een aandeel aan de totstandkoming van zijn voornemen hebben doordat zij te zamen met Jezus Christus een actief aandeel aan zijn hemelse koninkrijk hebben.

NOG EEN KLASSE VAN TEVOREN GEKEND

17. Welk liefdevolle voornemen had God in verband met de geroepenen, die werden voorbestemd, en sinds wanneer?

17 Via de „geroepenen”, die God „het eerst heeft erkend”, wil hij een liefdevol voornemen ten uitvoer brengen. Dit werd 2083 jaar na Adams schepping, namelijk in het jaar 1943 v.G.T., duidelijk bekendgemaakt. God zei toen tot de getrouwe patriarch Abraham: „Alle families van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen.” Deze zegen omvatte dus de gehele wereld en zou via een „zaad” van Abraham verkregen kunnen worden (Gen. 12:1-3; 22:17, 18). Dit voorbestemde „zaad” zou uit Jezus Christus en zijn 144.000 ’geroepen’ discipelen bestaan (Openb. 7:1-8; 14:1-3; Gal. 3:16, 29). Uit Gods eenvoudige belofte aan Abraham bleek Zijn voorkennis van een „zaad”-klasse zonder dat hij een definitief aantal voor hen noemde. Alleen in het laatste bijbelboek wordt het aantal verschaft.

18. Hoe gebruikte God personen en groepen in oude tijden vóór Christus als afschaduwingen of profetische illustraties?

18 In oude tijden vóór Christus waren er personen en groepen die Abrahams natuurlijke afstammelingen als vrienden bijstonden. God gebruikte hen als afschaduwingen of profetische illustraties van mensen in onze eigen hedendaagse tijd die het kleine overblijfsel van de „geroepenen” die nog op aarde zijn, als vrienden zouden bijstaan en zich met hen zouden verbinden.

19. Hoe beeld Openbaring 7:9-14 die actieve metgezellen van het overblijfsel van de „geroepen” discipelen van Christus af, en welk voorrecht zullen zij in de nabije toekomst ontvangen?

19 In het allerlaatste boek van de bijbel, dat omstreeks het jaar 96 G.T. door de christelijke apostel Johannes werd geschreven, werden die actieve metgezellen van het overblijfsel van de „geroepenen” als een ongetelde „grote schare” voorzegd en afgebeeld. De leden van deze „grote schare” zullen levend door de naderende „grote verdrukking”, ja, door de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon heengevoerd worden en zullen onder de duizendjarige regering van Jezus Christus en zijn 144.000 „geroepenen” een nieuwe ordening op een gereinigde aarde binnengaan. Het profetische beeld van deze „grote schare”, zoals dit in Openbaring 7:9-14 staat opgetekend, werd in het jaar 1935 door het gesproken woord alsook via de gedrukte bladzijde verklaard. — Openb. 16:14, 16.

20. Hoeveel afschaduwingen en profetieën die naar de grote schare wijzen, zijn sinds 1935 in onze publikaties uiteengezet, en waarom is hun hoop uniek maar zal ze niettemin beslist verwezenlijkt worden?

20 In de vijfenveertig jaar die er sindsdien zijn verstreken, zijn in de publikaties van het Wachttorengenootschap op zijn minst tweeënveertig afschaduwingen of profetische beelden van die „grote schare” overlevenden van Har–mágedon uiteengezet. (Zie U kunt Armageddon overleven en Gods nieuwe wereld binnengaan, in het Nederlands uitgegeven in 1959, en de bladzijden 368, 369.) Al deze afschaduwingen en profetieën tonen aan dat God voor deze van te voren gekende „grote schare” alleen maar goede dingen in gedachten had. Dit komt doordat ook zij hem liefhebben. Velen van hen zijn bereid geweest hun onverbrekelijke liefde voor hem tot in een martelaarsdood te bewijzen. De hoop die de „grote schare” voor ogen is gesteld, is beslist niet aan de grote meerderheid van de menselijke schepping gegeven. Hoewel zij een unieke en wonderbaarlijke hoop hebben, zien zij vol vertrouwen naar de vroege verwezenlijking ervan uit. Deze levende hoop van hen zal nooit op een teleurstelling uitlopen, aangezien de God die hoop geeft, getrouw is. Zijn belofte aan hen is betrouwbaar en zal beslist worden vervuld, namelijk: „Hij die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon hen niet fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte hen treffen, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — Openb. 7:15-17

[Voetnoten]

a Deze lezing is volgens het Vaticaanse handschrift No. 1209, het Alexandrijnse handschrift en Papyrus No. 46. Zie The Syriac New Testament door Dr. James Murdock.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen