Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w69 15/2 blz. 107-111
  • Redenen voor nationaal geluk

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Redenen voor nationaal geluk
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE GEBOORTE VAN HET GEESTELIJKE ISRAËL
  • De wedergeboorte van de gelukkige natie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Het geluk van de „natie wier God Jehovah is”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Andere mysteries met betrekking tot de Messías onthuld
    Gods „eeuwige voornemen” zegeviert thans tot ’s mensen welzijn
  • Opdracht — Aan wie? Waarom?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
w69 15/2 blz. 107-111

Redenen voor nationaal geluk

1, 2. (a) Waardoor wordt aangetoond dat Jehovah deze herboren natie gedurende een periode van ruim 600 jaar na haar wedergeboorte heeft gezegend? (b) Op welke wijze bevestigde Paulus voor Agrippa dat de joden in zijn tijd werkelijk een natie vormden?

ISRAËL bleef nog ruim 605 jaar na die wonderbaarlijke wedergeboorte in 537 v.G.T. bestaan. Gedurende die tijdsperiode achtte Jehovah God het raadzaam nog meer profeten tot hen te zenden, en de natie behield bijna tot het eind van die periode een unieke positie van gunst bij hem. Bijna zeshonderd jaar na de wedergeboorte van de natie somde een besneden Farizeeër, Saulus van Tarsus genaamd, van de stam Benjamin, de voorrechten op waarmee de natie begunstigd was waarvan hij krachtens geboorte lid was, door te zeggen: „Wat is dan de superioriteit van de jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Heel veel in elk opzicht. In de eerste plaats, dat hun de heilige uitspraken Gods werden toevertrouwd.” „Ten behoeve van mijn broeders, mijn bloedverwanten naar het vlees, die, als zodanig, Israëlieten zijn, aan wie de aanneming als zonen toebehoort en de heerlijkheid en de verbonden en het geven van de Wet en de heilige dienst en de beloften; tot wie de voorvaders behoren en uit wie Christus is gesproten naar het vlees” (Rom. 3:1, 2; 9:3-5). Wat een redenen voor geluk!

2 Deze zelfde schrijver noemde zijn volk een „natie” toen hij in de stad Cesaréa tot koning Agrippa zei: „Welnu, wat mijn levenswijze vanaf mijn jeugd betreft, zoals ik die van het begin af te midden van mijn natie en in Jeruzalem heb gevolgd, . . . [heb] ik volgens de strengste sekte van onze vorm van aanbidding als een Farizeeër . . . geleefd. Niettemin sta ik thans terecht wegens de hoop op de belofte die door God aan onze voorvaders werd gedaan, terwijl toch onze twaalf stammen hopen tot de vervulling van deze belofte te komen door nacht en dag op intensieve wijze heilige dienst voor hem te verrichten. . . . Waarom wordt het onder ulieden ongelooflijk geoordeeld dat God de doden opwekt? . . . ik [ga] tot op deze dag voort zowel aan klein als groot getuigenis af te leggen, maar ik zeg niets anders dan dingen die volgens dat wat door de Profeten en ook door Mozes is verklaard, zouden geschieden, namelijk dat de Christus moest lijden en dat hij, als de eerste die uit de doden opgewekt zou worden, licht zou verkondigen aan dit volk en ook aan de natiën.” — Hand. 26:4-8, 22, 23.

3. Om welke redenen kon de herboren natie Israël gelukkig zijn?

3 De herboren natie van het oude Israël had toen grootse en vele redenen om gelukkig te zijn. Zij hadden de zuivere aanbidding van de ene levende en ware God, Jehovah, hun Levengever, en werden daarom door Hem beschermd tegen de demonengeesten onder de „vorst der demonen”, Satan de Duivel. Jehovah was niet alleen hun God, maar ook hun hemelse Rechter en Wetgever (Jes. 33:22). Zij waren de natuurlijke afstammelingen van Jehovah’s vriend Abraham en van diens zoon Isaäk en van diens kleinzoon Jakob en van Jakobs twaalf zonen. Zij waren aldus naar het vlees onderling allemaal aan elkaar verwant en vormden dus inderdaad één grote familie of natie van broeders en zusters, werkelijk één „volk”, één „natie”. Omdat zij rechtstreekse afstammelingen waren van Abraham, Isaäk en Jakob, die allen Gods belofte bezaten, en ook omdat zij door Jehovah God uit slavernij in het land Egypte losgekocht waren, was deze natie zijn uitverkoren bezit of erfdeel. Zij behoorden Jehovah God werkelijk toe.

4. (a) Wat betekende het voor deze natie het „zaad van Abraham” te zijn? (b) Welke andere bijzondere zegeningen zouden er door bemiddeling van deze natie komen, hetgeen in welke gebeurtenis in 33 G.T. tot een hoogtepunt zou komen?

4 Zij kwamen er rechtstreeks voor in aanmerking het ’zaad van Abraham’ te zijn, door bemiddeling waarvan alle natiën der aarde zich voor altijd zouden zegenen (Gen. 22:18, 26:2-5, 28:13, 14, NW). Alleen hùn werden de „heilige uitspraken” of godsspraken van Jehovah God toevertrouwd, doordat zij de Heilige Geschriften van de Wet en de Profeten en de Psalmen hadden. Zij hadden de bevoorrechte gelegenheid onderricht te worden in al deze „heilige uitspraken Gods”, waarin de prachtige goddelijke beloften en hoopvolle verwachtingen vervat waren. Door bemiddeling van de profeet Mozes waren zij in een nationaal contract of verbond met hun God opgenomen; en door Gods speciale verbond met de koninklijke lijn van de getrouwe koning David bezaten zij Gods belofte voor een eeuwigdurend koninkrijk onder zijn Messías of Christus. Er was in feite beloofd dat deze Messías of Christus rechtstreeks tot hen zou komen daar hij in hun natie geboren zou worden (Dan. 9:24-26). Er was beloofd dat hun Messías-Koning hun hoofdstad Jeruzalem zou binnenrijden om hun vrede en redding te brengen (Zach. 9:9). Volgens de geschiedenis heeft hij dit ook gedaan, en wel precies op tijd, in het jaar 33 G.T. — Matth. 21:1-14; Joh. 12:12-18.

5. Welk verschrikkelijke lot trof deze natie in 70 G.T., hetgeen aanleiding geeft tot welke van ongerustheid getuigende vragen?

5 Ondanks het feit dat deze natie naar het vlees zo bijzonder begunstigd was, werd ze in de zomer van het jaar 70 G.T. verdelgd. Voor de tweede maal werd de hoofdstad Jeruzalem vernietigd, haar kostbare tempel van aanbidding met de grond gelijkgemaakt en het land van Juda verwoest, deze keer door de militaire legioenen van Rome. De joden die deze ramp overleefden, werden gevankelijk weggevoerd en naar alle natiën als slaven verkocht. Waarom? Waarom kwam deze natie van het Israël naar het vlees in zo’n ongelukkige toestand te verkeren?

6. Welk verband bestond er tussen de reden voor de eerste en de tweede vernietiging?

6 Welnu, waarom overkwam hun de eerste nationale ramp van dien aard? Daar het geluk van de natie toe te schrijven was geweest aan het feit dat zij Jehovah als hun God hadden, gebeurde dit omdat zij zich van de aanbidding van deze God, Jehovah hun Redder, Degene die hen zegende en beschermde, hadden afgekeerd. De tweede ramp die over dezelfde natie kwam, had dus dezelfde oorzaak. Onder invloed van menselijke overleveringen en voorschriften verhardden zij hun hart in ongeloof en verwierpen zij de „heilige uitspraken Gods”. Als beslissende climax hierop weigerden zij de beloofde Messías, de Zoon van God, te aanvaarden. Aldus verloren zij hun basis om de ’gelukkige’ natie van Jehovah te zijn.

7. (a) Welke kritieke vragen worden er nu gesteld? (b) Waarom bestaat er geen behoefte aan een herboren natie van het natuurlijke Israël?

7 Nu rijst de kritieke vraag: Moet er, met het oog op de vervulling van de goddelijke beloften uit de Heilige Schrift, opnieuw een wedergeboorte van deze vleselijke natie Israël, van de natuurlijke besneden joden, komen? Is de geboorte van de republiek Israël op 15 mei 1948 de moderne vervulling van de profetie, en moet Jehovah’s aan Abraham gedane belofte betreffende de zegening van alle geslachten en natiën der aarde, in deze democratische republiek Israël vervuld worden? Volgens de Heilige Schrift luidt het antwoord Neen! Er bestaat geen noodzaak voor zo’n wedergeboorte van de natie van het natuurlijke, besneden Israël. Waarom niet? Omdat Jehovah God zevenendertig jaar vóór de vernietiging van Jeruzalem en haar tempel in het jaar 70 G.T., reeds de werkelijke natie had voortgebracht waarin de verdere profetieën van zijn „heilige uitspraken” vervuld moeten worden tot nut van de hele mensheid, zowel de levenden als de doden.

DE GEBOORTE VAN HET GEESTELIJKE ISRAËL

8, 9. (a) Wanneer vond de geboorte van het geestelijke Israël plaats? (b) Verhaal welke gebeurtenissen er in Jeruzalem plaatsvonden vanaf het moment dat Sions Koning, Christus Jezus, als een vervulling van Zacharia 9:9 de stad binnenreed.

8 De geboorte van deze natie vond op de zesde Sivan van het jaar 33 G.T. te Jeruzalem plaats, de dag die de natuurlijke besneden joden „Sjabuoth” (wat „Weken” betekent) noemden, maar die de Grieks sprekende joden „Pinksteren” (wat „Vijftigste” betekent) noemden.

9 In overeenstemming met de betekenis van de naam Pinksteren geschiedde de geboorte van die natie op de vijftigste dag sedert de opstanding uit de doden van Jezus, de Messías of Christus, uit een graf dat heel dicht bij Jeruzalem was gelegen. Hij was Sions Koning die als een vervulling van de profetie opgetekend in Zacharia 9:9 Jeruzalem was binnengereden, maar enkele dagen later hadden de ongelovige religieuze leiders van Jeruzalem hem door de Romeinse soldaten ter dood laten brengen. Op de derde dag vanaf zijn dood wekte de Almachtige God Jehovah hem echter op en verhoogde hij hem tot hemels leven als de Messías of Christus, de blijvende Erfgenaam van het koninkrijk van David, met wie God het Koninkrijksverbond had gesloten. Voordat hij naar de hemel opsteeg, zei Jezus, de Messías of Christus, zijn getrouwe discipelen dat zij in Jeruzalem moesten blijven totdat de heilige geest van God op hen zou neerdalen. — Hand. 1:1-15.

10. (a) Hoe werd de profetie van Joël 2:28, 29 op de dag van het pinksterfeest vervuld, en waarvan vormde de vervulling een bewijs? (b) Welke eerstelingen bood Jezus Christus nu aan Jehovah aan?

10 De discipelen moesten daarna slechts tien dagen wachten, tot de dag van het pinksterfeest. Op die dag waren er ongeveer honderd twintig van hen in een bovenzaal te Jeruzalem bijeen. Plotseling werd Gods heilige geest op hen uitgestort, als een vervulling van de profetie opgetekend in Joël 2:28, 29. Behalve het gedruis van een voortgestuwde wind en de tongen van vuur die men boven hun hoofd zag zweven, begonnen zij allemaal in vreemde talen te spreken die zij tevoren niet hadden geleerd. Dit was het bewijs dat Jezus Christus in Gods hemelse tegenwoordigheid was aangekomen en nu als ’heer en Christus’ aan Gods rechterhand zat (Hand. 2:1-36). Daar dit de profetische pinksterdag was, waarop de hogepriester van Israël in de tempel te Jeruzalem de eerstelingen van de tarweoogst aan God aanbood, bood Jezus Christus als Gods Hogepriester God geestelijke eerstelingen aan. Wat dan wel? De christelijke gemeente, zoals deze werd vertegenwoordigd door de 120 discipelen welke die dag in Jeruzalem bijeen waren (Ex. 34:22-24; Lev. 23:15-21). Zij werden door Gods geest verwekt om „zekere eerstelingen van zijn schepselen” te zijn. — Jak. 1:18.

11. Hoe weten wij dat deze gebeurtenissen de geboorte van een nieuwe natie kenmerkten, en van welke natie nam ze de plaats in?

11 Op deze wijze werd op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. de nieuwe natie geboren, met de hemelse Heer Jezus Christus als Koning ervan (Kol. 1:13). De apostel Petrus, die op die dag aldaar aanwezig was en onder de kracht van de uitgestorte geest de openingstoespraak hield, noemt het een natie. Toen Petrus zijn eerste brief aan leden van deze door de geest verwekte gemeente schreef, zei hij: „Dezen [vleselijk besneden joden] struikelen omdat zij het woord ongehoorzaam zijn. Daartoe waren zij ook bestemd. Maar gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige NATIE, een VOLK tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht” (1 Petr. 2:8, 9). Daar Jehovah God de natie van het natuurlijke, besneden Israël verwierp omdat zij Jezus als Christus en Heer hadden verworpen, nam deze nieuwe christelijke natie de plaats ervan bij God in.

12. Wie werden er na de eerste drie jaar en vier maanden van het bestaan van deze natie als burgers in deze natie opgenomen?

12 Gedurende de eerste drie jaar en vier maanden van haar bestaan, bestond deze „heilige natie” uitsluitend uit personen die natuurlijke joden waren of personen die tot het jodendom bekeerd waren, besneden waren en in het natuurlijke Israël waren opgenomen, de zogenoemde „proselieten” (Hand. 2:5-11, 33-42). Maar in de vroege herfst van het jaar 36 G.T. toonde Jehovah God niet langer voorkeur voor de besneden joden en proselieten, maar zond hij de apostel Petrus naar Cesaréa om de Italiaanse hoofdman over honderd Cornelius en zijn godvrezende vrienden te bekeren tot het geloof in Jezus als Jehovah’s Messías of Christus. Deze gelovige heidenen ontvingen toen heilige geest vanuit de hemel en begonnen onder inwerking van deze geest op hen te profeteren (Hand. 10:1 tot 11:18). Van die tijd af werden personen die onbesneden heidenen waren en in Jehovah’s Messías gingen geloven, opgenomen in de „heilige natie”, waardoor het ledental van deze nieuwe natie, „het Israël Gods”, werd uitgebreid. — Gal. 6:16.

13. Toon aan hoe Paulus de heidense gelovigen beschouwde die burgers van deze „heilige natie” werden.

13 Toen de apostel Paulus uitlegde dat deze heidense gelovigen medeburgers van deze „heilige natie” werden, schreef hij: „Met betrekking tot het vlees [waart gij] mensen uit de natiën . . .; gij werdt ’onbesneden’ genoemd door dat wat ’besnijdenis’ wordt genoemd, welke met de hand in het vlees wordt aangebracht — dat gij in die tijd zonder Christus waart, vervreemd van de staat Israël en vreemden met betrekking tot de verbonden der belofte, en gij hadt geen hoop en waart zonder God in de wereld. Maar nu zijt gij die eens veraf waart, in eendracht met Christus Jezus dichtbij gekomen, door het bloed van de Christus. Want hij is onze vrede, hij die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur, die hen afscheidde, heeft vernietigd. . . . En hij is gekomen en heeft het goede nieuws van vrede bekendgemaakt aan u die veraf waart, en vrede aan hen die dichtbij waren, want door bemiddeling van hem hebben wij, beide volken, de toegang tot de Vader door één geest. Gij zijt daarom stellig geen vreemden en inwonende vreemdelingen meer, maar medeburgers van de heiligen en leden van het huisgezin van God, en gij zijt opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de fundament-hoeksteen is.” — Ef. 2:11-20.

14. Door wat voor banden werd deze nieuwe natie bijeen gehouden, en waar bevond zich hun burgerschap?

14 Daar iemands vleselijke ras en nationaliteit niet langer bepaalde wie God in deze nieuwe natie kon opnemen, waren de banden waardoor deze leden als medeburgers van één natie werden bijeengehouden, geestelijk. Het was een geestelijke natie. Ze werd niet alleen met Gods heilige geest gezalfd om overal het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend te maken, maar de leden ervan werden ook door Gods geest verwekt om Gods geestelijke kinderen te zijn, die de hoop en de belofte hadden mèt Jezus Christus deel uit te maken van Gods hemelse koninkrijk. Om die reden kon de apostel Paulus hun schrijven en zeggen: „Ons burgerschap bestaat in de hemelen, uit welke plaats wij ook vurig een redder verwachten, de Heer Jezus Christus” (Fil. 3:20). Deze „heilige natie” is daarom het geestelijke Israël Gods.

15. Waarom bestond er voor Jehovah geen noodzaak toe het natuurlijke Israël na 70 G.T. een wedergeboorte te schenken?

15 Tegen het jaar 70 G.T., zevenendertig jaar na de dood en opstanding van Jezus Christus, was deze geestelijke natie Israël zozeer uitgegroeid dat ze duizenden leden telde, zowel binnen als buiten het Romeinse Rijk. Toen de Romeinse legioenen onder generaal Titus derhalve Jeruzalem en haar tempel vernietigden en het land Judéa verwoestten, en aldus de natie van het natuurlijke, besneden Israël werd verdelgd, bestond er voor Jehovah God geen noodzaak die verworpen natie een wedergeboorte te doen ondergaan, noch in die tijd noch thans. Bij de vernietiging van de joodse natie in het jaar 70 G.T. had Jehovah God reeds zevenendertig jaar lang zijn „heilige natie” van het geestelijke Israël gehad.

16. Ten aanzien van welke natie gaan bijbelprofetieën dus thans in vervulling, en wat valt de „natie wier God Jehovah is” daardoor ten deel?

16 Ten aanzien van dit geestelijke Israël en door middel ervan blijven de bijbelprofetieën tot op de huidige dag in vervulling gaan. Tot op deze dag zijn er natuurlijke, vleselijke joden van de verdelgde natie Israël blijven bestaan, en hoeveel te meer zouden er dus niet tot op heden leden van het ware geestelijke „Israël Gods” zijn blijven bestaan? Tot lof en heerlijkheid van Jehovah God, en dank zij zijn bescherming en bewaring, bestaat er thans inderdaad een overblijfsel van dit geestelijke „Israël Gods”, en dit overblijfsel geniet het onuitsprekelijke geluk van de „natie wier God Jehovah is”. — Ps. 33:12, NW; Gal. 6:16.

[Illustratie op blz. 109]

Op de pinksterdag in 33 G.T. werd de nieuwe natie geboren

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen