Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w54 15/10 blz. 308-313
  • Een volk met een voornemen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een volk met een voornemen
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • EEN VOLK VOOR JEHOVAH’S VOORNEMEN
  • VROEGE CHRISTENEN EVENEENS MENSEN MET EEN VOORNEMEN
  • Het doel van uw getuigenisgeven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • ’Oordeel, o Jehovah!’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Jehovah de God van produktiviteit
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • De Koninkrijksregering in werking doen treden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1953
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
w54 15/10 blz. 308-313

Een volk met een voornemen

„Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk dat tot een speciaal bezit is, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van hem die u uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht heeft geroepen.” — 1 Petr. 2:9, NW.

1. Welk opvallende kenmerk onderscheidt Jehovah van alle andere zogenaamde goden?

JEHOVAH bewijst anders dan alle andere zogenaamde goden, de grote God met een voornemen te zijn. Als de almachtige Schepper neemt hij zich niet alleen voor dat iets zal zijn, maar hij doet het ook zijn. Ja, de naam zelf van dit Wezen, deze voortreffelijke Eerste Oorzaak, is afgeleid van een Hebreeuws woord dat betekent ’hij die doet zijn.’ Tot Mozes zeide hij: „Ik zal bewijzen te zijn wat ik zal bewijzen te zijn.” Zowel zijn majestueuze scheppingswerken als zijn intieme omgang met schepselen verschaffen een overvloedig bewijs van deze eeuwige waarheid. Evenals een bouwer van een huis van het begin af een definitief doel of voornemen, een bepaald ontwerp in gedachten heeft, een uiteindelijk doel dat hij tracht te bereiken, is dit nog meer waar in het geval van de opperste Meester-Bouwer van het universum. Hij bepaalt niet alleen van tevoren wat hij zal doen, wanneer hij het zal doen en hoe hij het zal doen, maar hij zet ook door en brengt het met succes tot stand. „Er ontsta licht,” was zijn wil en bevel, en „er ontstond licht.” De aarde neme vaste vorm aan, en het geschiedde. Dat de wateren in perken worden gezet, en het was alzo. Dat er levende schepselen worden gevormd — vissen voor de zee, gevogelte voor de lucht, vee, kruipende dingen en alle soorten van beesten om op het land te leven — dit alles nam Jehovah zich voor en het geschiedde. „Ik . . . ben God, en er is geen ander, God, en niemand is Mij gelijk; Ik, die van den beginne den afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen.” „Ik heb gesproken, ik zal het ook doen geschieden; ik heb het mij voorgenomen, ik zal het ook doen.” — Ex. 3:14; Gen. 1:3, NW; Jes. 46:9, 10, NBG; 46:11, AS.

2. Waarom kunnen schepselen volledig geloof en vertrouwen in het Woord van Jehovah God stellen?

2 Jehovah is ook een onveranderlijke God, hij is gisteren, vandaag en morgen dezelfde, onbuigzaam in zijn heilige wil en voornemen. „Ik, Jehovah, verander niet” is een eeuwige, op feiten berustende verklaring, een onveranderlijke waarheid (Mal. 3:6, AS). De Hoge en Verhevene is geen mens zodat hij zijn gedachten over een aangelegenheid moet wijzigen. Hij is niet gelijk grillige schepselen, die onbestendig en wispelturig zijn wat het nemen van besluiten betreft, en die veranderlijk in opinie en onberekenbaar in voornemen zijn. „Want aldus zegt Jehovah, . . . ik heb het gesproken, ik heb het mij voorgenomen, en ik heb er geen berouw van gehad, evenmin zal ik er van terugkomen” (Jer. 4:27, 28, AS). Neen, Jehovah maakt nimmer een fout, en daarom behoeft hij zijn van tevoren bepaalde handelwijze nimmer te herzien. Hij behoeft zijn bekendgemaakte voornemen nimmer te veranderen ten einde plaats te bieden aan een onvoorziene situatie of ruimte te maken voor een onverwachte gebeurtenis. De grote Jehovah is daarom iemand in wie schepselen hun volledige geloof en onvoorwaardelijke vertrouwen kunnen stellen, want op hem kan men rekenen, hij is betrouwbaar en getrouw aan zijn woord. Hij zegt iets en doet het ook. „Jehovah der heerscharen heeft gezworen, zeggende: Stellig, zoals ik heb gedacht, zal het geschieden; en zoals ik het mij heb voorgenomen, zal het stand houden.” — Jes. 14:24, AS.

3. Wat was Jehovah’s oorspronkelijke voornemen ten opzichte van deze aarde, en hoe trachtte Satan het te dwarsbomen?

3 Een van de vele dingen die Jehovah zich oorspronkelijk had voorgenomen, was, de aarde gevuld te hebben met schepselen die met verstand begaafd zouden zijn en die tevens volmaakt naar lichaam zouden zijn, rechtvaardig in geest en gedachten, en in hun activiteit volledig gehoorzaam aan hun Schepper. Te dien einde schiep Jehovah een volmaakt mensenpaar, man en vrouw, en gaf hun het bevel ’vruchtbaar te zijn en velen te worden en de aarde te vullen en haar te onderwerpen’ (Gen. 1:28, NW). In de theocratische regeling van dingen werd aan een glorierijke hemelse cherub het toezicht gegeven over de menselijke aangelegenheden in de hof van Eden opdat hij er voor zou zorgen dat de wil en voornemens van de Schepper ten uitvoer werden gebracht. Maar helaas! wat gebeurde er? Vroeg in de geschiedenis des mensen brak er opstand uit. De overdekkende cherub, die onder de indruk was van zijn verblindende heerlijkheid en buitengewone schoonheid, begeerde een positie in het universum gelijk die van de Allerhoogste (Ezech. 28:13-15). Daarop kwam hij in opstand tegen de Souvereine Regeerder van het universum, bracht Eva en vervolgens Adam er toe hun rechtschapenheid jegens Jehovah te verbreken en veroorzaakte in de loop des tijds dat een grote schare engelen zich bij de opstand aansloot. Ten gevolge hiervan werd de bendeleider van deze verraderlijke troep uit zijn geëerde positie in Jehovah’s organisatie verdreven en als een verachtelijke misdadiger onder het doodsoordeel geplaatst. Sindsdien is hij geïdentificeerd door de walgelijke en verachtelijke naam „Satan de Duivel.” Van die tijd af tot aan de tegenwoordige tijd is de aarde onder de satanische heerschappij van goddeloosheid, vervuld geweest met misdaad en geweld daar geslacht na geslacht van onvolmaakte schepselen, die in zonde zijn geboren en in wetteloosheid zijn gevormd, is voortgegaan in hun openlijke oppositie tegen God.

4, 5. (a) Welke verkeerde gevolgtrekking moeten wij vermijden? (b) Welk tweeledige voornemen heeft Jehovah er mee Satan tot nu toe te laten voortbestaan?

4 Is het daarom, met het oog op deze ellendige gebeurtenissen, niet redelijk de gevolgtrekking te maken dat Jehovah’s oorspronkelijke voornemen, de aarde met rechtvaardigheid vervuld te hebben, volkomen is verijdeld en te niet is gedaan? Neen, in het geheel niet! Maak niet haastig zulk een voorbarige onjuiste gevolgtrekking. Door dit te doen, geeft men blijk hetzij van grove onwetendheid omtrent hetzij van opzettelijke onverschilligheid ten aanzien van andere belangrijke feiten, feiten die het overweldigende bewijs leveren dat zulk een opstand Jehovah’s voornaamste voornemen, een wereldomvattend paradijs te hebben gevuld met gehoorzame schepselen, geenszins wijzigde of veranderde of zelfs ook maar in het minst uitstelde. Bij het allereerste begin van ongehoorzaamheid in de hof van Eden maakte Jehovah bekend dat in zijn bestemde tijd alle goddeloze opstandelingen uitgeroeid zouden worden en dat de gehoorzame mensheid met eeuwig leven gezegend zou worden. In werkelijkheid zeide Jehovah het volgende tot Satan, zoals later door de geïnspireerde schrijvers van de Bijbel werd opgetekend: „Om deze reden heb ik u in bestaan gelaten, om u mijn macht te tonen en ten einde op de gehele aarde mijn naam te laten bekendmaken,” „opdat mijn naam over de gehele aarde zal worden verkondigd.” — Ex. 9:16; Rom. 9:17, NW.

5 Zoals hier wordt uiteengezet, onthult deze uitspraak van Jehovah een tweeledig voornemen. In de eerste plaats wordt door de woorden te kennen gegeven dat Jehovah’s onweerstaanbare almacht in al haar verschrikkelijke majesteit ten toon gespreid zal worden wanneer de Duivel en zijn gehele groep opstandelingen volkomen worden vernietigd. Bovendien wordt de verzekering gegeven dat Jehovah’s naam, woord en voornemens over de gehele aarde bekendgemaakt en verkondigd zullen worden en dat er getuigenis over afgelegd zal worden opdat de mensen die God liefhebben, de gelegenheid mogen hebben aan de vernietiging te ontkomen en een deel te worden van een Nieuwe-Wereld-maatschappij, die de aarde met rechtvaardigheid zal vervullen. Het is daarom zeer duidelijk dat Jehovah van het allereerste begin af dat de mens van de waarheid afweek, zich voornam een volk op aarde te hebben hetwelk getrouw aan zijn zaak zou zijn, een volk dat zijn getuigen zou zijn, een volk voor zijn naam, een volk dat zelfs naar zijn edele naam genoemd zou worden, namelijk, Jehovah’s getuigen.

EEN VOLK VOOR JEHOVAH’S VOORNEMEN

6. Welke aanwijzingen zijn er in de Bijbel waardoor wordt bewezen dat Jehovah’s getuigen gedurende bijna 6000 jaar op aarde zijn geweest?

6 Heeft zulk een goddelijk voornemen gefaald, of werd het lang uitgesteld, uitgesteld misschien tot op deze tijd en eeuw voordat er iets aan werd gedaan? De geschiedenis antwoordt Neen! Reeds onder de zonen van Adam stond een rechtvaardig gezinde persoon op, Abel genaamd, die in het bijzijn van anderen in het openbaar getuigenis gaf betreffende zijn vertrouwen en hoop in Gods belofte welke in Genesis 3:15 staat opgetekend. Abel gaf blijk van zulk een onvoorwaardelijk vertrouwen in die profetie dat hij dierlijke slachtoffers bracht welke een voorbeeld waren van het grote Lam Gods, wiens vergoten bloed de zonde wegneemt. „Door geloof heeft Abel aan God een slachtoffer van grotere waarde gebracht dan Kaïn, door welk geloof ten aanzien van hem getuigenis was afgelegd dat hij rechtvaardig was, terwijl God getuigenis aflegt betreffende zijn gaven.” Evenmin was Abel de enige getuige voor Jehovah vóór de Vloed. Henoch, „de zevende man van Adam af,” ontving insgelijks „het getuigenis dat hij God had behaagd,” want hij „bleef met de God wandelen.” — Hebr. 11:4, 5; Judas 14, 15; Gen. 5:24, NW.

7. Welk vreemde werk verrichtte Noach? en met welk succes?

7 Dan waren er Noach en zijn huisgezin. „Noach was een rechtvaardig man. Hij gaf er blijk van onberispelijk te zijn te midden van zijn tijdgenoten. Noach wandelde met de God.” Hij was een „prediker van rechtvaardigheid,” iemand die „gunst vond in de ogen van Jehovah” (Gen. 6:9, 8; 2 Petr. 2:5; Hebr. 11:7, NW). Maar in gehoorzaamheid wandelen en gunst vinden in Jehovah’s ogen vereiste van Noach dat hij een werk deed hetwelk in de ogen van dat geslacht zeer vreemd scheen. Daar was de getrouwe oude man, die op Jehovah’s bevel een geweldig grote boot bouwde en terzelfder tijd tot zijn vrienden en naasten predikte dat zij, indien zij geen berouw hadden over hun goddeloosheid en geen toevlucht namen in deze voorziening, die Jehovah trof, spoedig vernietigd zouden worden. „Daarna zeide Jehovah tot Noach: ’Ga, gij en uw gehele huisgezin, in de ark, want gij zijt degene die ik voor mijn aangezicht rechtvaardig heb gezien onder dit geslacht’” (Gen. 7:1, NW). Dat geslacht bleek voor het grootste gedeelte uit bespotters en beschimpers te bestaan, want slechts acht, met inbegrip van Noach, gingen de ark binnen, overleefden de vernietiging van de eerste wereld, en stapten als een voorbeeldige Nieuwe-Wereld-maatschappij op een reine aarde uit!

8. Waarom werd Abraham „Jehovah’s vriend” genoemd?

8 Er waren dus zeer vele getrouwe getuigen van Jehovah (tenminste tien in aantal, hetgeen een symbool van aardse volledigheid is) die in de antediluviaanse wereld hebben geleefd. Na de Vloed oefende Abraham „’geloof in Jehovah, en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend,’ en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd” (Jak. 2:23, NW). Hier was een man die, tezamen met zijn toegewijde vrouw Sara, geloof stelde in Jehovah’s beloofde Bevrijder, ook al waren er 2000 jaren verstreken sedert er in Eden zulk een belofte werd gedaan en er nog geen bevrijder aan de horizon was verschenen. Evenmin was het van de zijde van Abraham slechts lippendienst, want hij gaf aan de gehele wereld openlijk getuigenis van zijn hoop en geloof door zich volledig van dat samenstel van dingen af te scheiden, en dat ten koste van veel moeite en ongerief. „Door geloof gehoorzaamde Abraham, toen hij geroepen werd, door uit te trekken naar een plaats die hij als erfenis zou ontvangen, en hij ging uit hoewel hij niet wist waarheen hij ging. Door geloof verbleef hij tijdelijk in het land der belofte als in een vreemd land, en woonde in tenten met Izak en Jakob, zijn medeërfgenamen van precies dezelfde belofte. Want hij verwachtte de stad die werkelijke fundamenten heeft en waarvan God de bouwer en schepper is. . . . Daarom schaamt God zich niet voor hen, om als hun God te worden aangeroepen, want hij heeft een stad gereedgemaakt voor hen.” — Hebr. 11:8-10, 16, NW.

9. Aan wie gaf Lot getuigenis, en met welke resultaten?

9 Abrahams neef, de „rechtvaardige Lot,” gaf er eveneens blijk van dat hij geen deel van het samenstel van dingen van de Duivel was. Lot werd hevig „gekweld doordat de zich tegen de wet kantende mensen zich aan losbandigheid overgaven” in die beruchte stad Sodom, toch bleef hij als Jehovah’s dienstknecht lang genoeg onder die mensen om het laatste getuigenis te geven. „Hij bleef zeggen: ’Staat op! Gaat uit van deze plaats, want Jehovah vernietigt de stad!’” Maar evenals de mensen van Noachs tijd die getrouwe getuige van Jehovah hebben beschimpt en bespot, lachten zij ook Lot uit, die rechtvaardigheid liefhad. Lot was voor hen „als iemand die schertste.” Zoals het echter in Noachs geval was, gebeurde het ook in het geval van Lot: „Jehovah weet hoe hij mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving moet bevrijden, maar onrechtvaardige mensen voor de dag des oordeels moet bewaren opdat zij worden afgesneden.” — 2 Petr. 2:7-9; Gen. 19:14, NW.

10. Beschrijf hoe Job bewees dat de Duivel een leugenaar is.

10 Nog een op de voorgrond tredend voorbeeld onder die getuigen van Jehovah uit de oudheid, was Job, een machtig man van rechtschapenheid, die vermaard was omdat hij onder de hevigste satanische druk getrouw en standvastig aan Jehovah bleef. In overeenstemming met de betekenis van zijn naam, werd Job door de Duivel, de demonen en hun discipelen gehaat, gekweld en vervolgd. En ondanks alle sadistische wreedheid en de langdurige kwelling van zijn lichaam en geest verbrak Job toch niet zijn getrouwheid en toewijding aan Jehovah. ’Al word ik gedood, toch zal ik op Jehovah vertrouwen,’ was zijn houding. Door zulk een onwrikbare en onafgebroken getrouwheid onder beproevingen en bezoekingen maakte Job derhalve Jehovah’s hart blij, want hij verschafte de Allerhoogste een antwoord dat God aan de honende tegenstander kon geven. Jehovah kon tot Satan zeggen: „Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.” — Job 1:8; 2:3; 13:15, KJ; Spr. 27:11.

11. Waarom werd Mozes naar Egypte teruggezonden, en wat waren de uiteindelijke resultaten?

11 Ongeveer honderd jaar later bereikte Egypte het toppunt van zijn macht. Op het gebied van de militaire macht was het de eerste wereldmacht; in godslasterlijke arrogantie en schaamteloze vermetelheid was het de slavenhouder van Jehovah’s uitverkoren volk, de afstammelingen van Zijn vriend Abraham. Jehovah besloot daarom die aanmatigende natie te vernederen en te vernietigen en zijn uitverkoren volk te bevrijden, hetgeen allemaal als een illustratie zou dienen van datgene wat Jehovah is besloten te Armageddon te doen met het gehele rijk van de grotere Farao, Satan de Duivel. Maar eerst, voordat Jehovah Farao’s trotse en hooghartige legers gelijk ratten in de Rode Zee liet verdrinken, nam hij zich voor een grondig waarschuwingsgetuigenis te laten geven aan alle Egyptenaren, zowel aan de heersers als hen die werden geregeerd. Te dien einde koos Jehovah zijn getrouwe dienstknecht Mozes opdat deze zijn woordvoerder zou zijn en getuigenis omtrent hem zou afleggen. „Ga tot Farao, en gij moet tot hem zeggen: ’Dit heeft Jehovah gezegd’” (Ex. 8:1; 9:1, 13, NW). Herhaaldelijk gehoorzaamde Mozes deze instructies. Maar de hardvochtigen en hardnekkigen werden alleen nog hardvochtiger en hardnekkiger. Jehovah was in zijn grootheid echter lankmoedig en barmhartig. En met welke resultaten? Tegen de tijd dat de zevende plaag geschiedde, was er zelfs onder de Egyptenaren een scheiding, zozeer dat een ieder ’onder Farao’s dienstknechten die Jehovah’s woord vreesde, zijn dienstknechten en zijn vee in de huizen liet vluchten, maar een ieder die zijn hart er niet op richtte enig ontzag voor Jehovah’s woord te hebben, liet zijn dienstknechten en zijn vee op het veld’ (Ex. 9:20, 21, NW). Toen de laatste waarschuwing was voltooid, voerde Jehovah met een sterke en machtige arm zijn volk uit, tezamen met „een grote gemengde schare” van niet-Israëlieten, maar de legers van Egypte, waarvan men dacht dat ze onoverwinnelijk waren en die een hete achtervolging inzetten, liet Jehovah door de zee verzwolgen worden, waar ’zij als lood zonken.’ — Ex. 12:38; 15:1, 5, 10, NW.

12. Noem andere op de voorgrond tredende personen die zich in de oudheid als Jehovah’s getuigen hebben onderscheiden.

12 In het voorbijgaan kan eveneens melding worden gemaakt van vrouwen zoals Rachab, Debora en Jaël, alsmede van mannen zoals Gideon, Barak, Simson, Jeftha, Samuel, David en een menigte anderen die zich als Jehovah’s getrouwe getuigen hebben onderscheiden. In werkelijkheid was er sedert de dagen van Abel tot aan de tijd van Christus een ’grote wolk’ van getuigen van Jehovah, met inbegrip van zulke op de voorgrond tredende persoonlijkheden als Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël, buitengewone profeten en getuigen, die de naam en roem van de grote Jehovah God hebben bekendgemaakt. — Hebr. 11:31, 32; 12:1.

13, 14. Wat voor soort van behandeling hebben Jehovah’s getuigen in het verleden ondergaan, en waarom?

13 Velen van die getuigen uit de oudheid hebben verschrikkelijke dingen geleden en moeilijkheden en vervolgingen ondergaan die zeker gelijk te stellen zijn met datgene wat dictators van de tegenwoordige tijd Jehovah’s dienstknechten hebben aangedaan. En waarom? Waarom werden zij er toe gedwongen in de woestijnen en bergen rond te dolen en in holen en grotten der aarde te leven? Waarom werden zij in het nauw gedreven, geslagen, gestenigd, voor de leeuwen geworpen, in ovens verbrand, met het zwaard gedood en in stukken gezaagd? Waarom werden zij er toe gedwongen ’in schapevachten en in geitevellen rond te lopen, terwijl zij ontbering leden, in verdrukking verkeerden en mishandeling ondergingen’? De apostel Paulus vertelt ons dat dit zo was omdat zij geen deel van deze oude goddeloze wereld onder Satans heerschappij waren, maar daarentegen die beloofde nieuwe wereld zochten, waarvan Jehovah de Maker en Bouwer is. — Hebr. 11:10, 33-38, NW.

14 Als getrouwe getuigen van Jehovah legden zij stellig dezelfde aanbevelenswaardige hoedanigheden aan de dag als die welke hun God en Vader bezat. Hun geest was er op gericht zijn wil te doen. De strijdvraag, wie de Opperste Souverein van het universum is, was in hun hart beslist. Zij wisten dat zij het bij het rechte einde hadden. Derhalve zetten zij met vastberadenheid en vertrouwen door. Voorwaarts trokken zij, gestadig, resoluut, onwrikbaar in hun toewijding, standvastig in hun rechtschapenheid, onbuigzaam in hun geloof. Zij waren waarlijk een volk met een vast voornemen, namelijk, een leven te leiden dat in overeenstemming was met de volmaakte wil en het volmaakte voornemen van hun Schepper, en zij waren besloten dit door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid te doen, wat er ook mocht komen. Om deze krachtige redenen hebben zij datgene verduurd wat zij van de zijde van de Duivel en zijn buiten de wet gestelde bandieten hebben ondergaan, terwijl zij terzelfder tijd aan anderen getuigenis gaven dat hun hoop en vertrouwen in Gods beloofde theocratische regering waren gesteld, zijn hemelse koninkrijk onder het bestuur van de Messias. Zulk een handelwijze van de zijde van die mannen en vrouwen diende in de eerste plaats tot de rechtvaardiging van Jehovah’s woord en naam, en op de tweede plaats betekende ze zowel hun eigen redding en bevrijding als eeuwig leven voor allen die acht sloegen op hun waarschuwingsboodschap.

VROEGE CHRISTENEN EVENEENS MENSEN MET EEN VOORNEMEN

15. In welke opzichten was Jezus van Nazareth gelijk getuigen van Jehovah die vóór zijn tijd hadden geleefd?

15 Groter dan Abel, groter dan Mozes, ja, groter dan enige getuige van Jehovah voordien of sedertdien was Jezus van Nazareth. Er bestond geen twijfel omtrent zijn voornemen in het leven, want hij verklaarde: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, dat ik van de waarheid getuigenis zou afleggen” (Joh. 18:37, NW). Hij kwam niet in zijn eigen naam, maar in de naam van zijn Vader, Jehovah. Daarom legde hij een waarheidsgetrouw getuigenis af betreffende de naam, het woord en de voornemens van Jehovah. Christus Jezus was werkelijk degene die was gekozen om de Koning van de regering van Jehovah’s nieuwe wereld te zijn; dat beloofde koninkrijk was derhalve het grote thema van zijn bediening. Natuurlijk zou zulk een openhartige getuige voor Jehovah’s zaak op aarde op gewelddadige wijze door de Duivel en zijn dienaren worden tegengestaan; maar door zulk een boosaardige vervolging zonder klagen te verduren, heeft Jezus de geëerde titel van „de Getrouwe Getuige,” „de getrouwe en waarachtige getuige,” verkregen. — Openb. 1:5; 3:14, NW.

16, 17. (a) Wie sloegen acht op de boodschap welke door Jezus werd gepredikt? (b) Wat werden de volgelingen van Christus op hun beurt?

16 De gehele natie Israël kende Jezus en de boodschap welke hij predikte en toch waren er niet velen die acht sloegen op datgene wat hij zeide. Jezus zeide, dat trouwens alleen zij die ’aan de zijde der waarheid staan, naar mijn stem luisteren’ (Joh. 18:37, NW). „Ik heb het u gezegd en toch gelooft gij niet. . . . Maar gij gelooft niet, omdat gij niet van mijn schapen zijt. Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en ik ken hen, en zij volgen mij” (Joh. 10:25-27, NW). Zij nu die naar Jezus luisterden en zijn discipelen werden, werden eveneens getuigen voor Jehovah. Jezus zeide tot hen: „Gij moet op uw beurt getuigenis afleggen, omdat gij met mij zijt geweest van het ogenblik af waarop ik begon” (Joh. 15:27, NW). Wederom zeide Jezus tot zijn discipelen voordat hij hen verliet: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” „Te beginnen bij Jeruzalem, moet gij getuigen van deze dingen zijn.” „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën.” — Hand. 1:8; Luk. 24:47, 48; Matth. 28:19, NW.

17 De indruk welke die vroege volgelingen van Christus vervolgens op de geschiedenis hebben gemaakt, bewijst buiten twijfel dat zij de instructies van hun Meester ten uitvoer hebben gebracht. „Met grote kracht bleven de apostelen het getuigenis betreffende de opstanding van de Here Jezus verbreiden” (Hand. 4:33, NW). Vrijmoedig verklaarde de apostel Petrus voor het Sanhedrin: „Wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen” (Hand. 5:32, NW). Stefanus was zeer openhartig in zijn getuigenis, zozeer dat zijn tot woede verwekte tegenstanders hem naar buiten leidden en hem doodstenigden (Hand. 7:1-60; 22:20). Aan de apostel Paulus gaf de Heer zelf opnieuw de verzekering, zeggende: „Heb goede moed! Want evenals gij in Jeruzalem een grondig getuigenis hebt gegeven over de dingen omtrent mij, moet gij ook in Rome getuigenis afleggen.” — Hand. 23:11, NW.

18. In welke opzichten waren de volgelingen van Christus verschillend van anderen van hun tijd?

18 Welke drijfkracht nu stelde die volgelingen van Christus uit de eerste eeuw in staat zulk een grondig getuigenis te geven? Wat was hun doel en voornemen in het leven, hun beweegredenen waarom zij zulk een impopulair werk deden? Wat deed hen hun leven in de waagschaal stellen (velen verloren zelfs hun leven) ten einde getuigen van Jehovah te zijn? Was het ten gevolge van de een of andere zelfzuchtige eerzucht, het een of andere persoonlijke gewin, of was het omdat zij geestelijk onevenwichtig waren of omdat zij de een of andere soort van persoonlijkheidscomplex hadden dat hen er toe dreef als martelaren te sterven? De provinciale bestuurder Festus deed als een werktuig van de Duivel de valse beschuldiging dat Paulus gek was toen hij zo welsprekend voor koning Agrippa sprak, maar er school geen greintje waarheid in de hatelijke beschuldiging (Hand. 26:24). Lees het gehele verslag van de vroege Christenen en gij zult bemerken dat zij anders waren dan de rest van de corrupte wereld, echter niet omdat zij zonderlinge krankzinnigen waren of grillig waren en hun verstand hadden verloren. Zij waren anders omdat zij aan waarheid en rechtvaardigheid en de dienst van de Allerhoogste God waren toegewijd. In werkelijkheid waren die vroege Christenen zeer intelligente mannen en vrouwen, veel knapper dan hun tegenstanders, die zo hardhorend en zo traag van begrip waren dat zij de weg die tot het leven leidt, niet konden herkennen.

19. (a) Wat is, naar wordt erkend, de bron van de ijver, vastberadenheid en volharding van een Christen? (b) Wat was het doel en het voornemen in het leven van de Christenen uit de eerste eeuw?

19 De Christenen van de eerste eeuw hadden een veel grotere mate van ijver, enthousiasme, vastberadenheid, kracht en volharding dan aanhangers van andere religiën. Zulk een drijfkracht werd door Jehovah God verschaft, en die vroege Christenen erkenden deze bron van hun sterkte. Toen de getrouwe Paulus voor koning Agrippa stond, verklaarde hij in alle nederigheid: „Omdat ik de hulp die van God is, heb verkregen, ga ik tot op deze dag voort zowel aan kleinen als groten getuigenis af te leggen” (Hand. 26:22, NW). Het was dus Jehovah’s werkzame kracht, zijn heilige geest die op hen rustte, waardoor de getrouwe volgelingen van Christus in staat werden gesteld voort te rukken te midden van zulk een gewelddadige en vijandige tegenstand. Zij stelden geen belang in een zelfzuchtig streven, en evenmin namen zij slechts deel aan het werk ten einde zich een naam te maken. Als een deel van het „uitverkoren geslacht,” de „koninklijke priesterschap” en de „heilige natie” was het hun voornemen alom de voortreffelijkheden bekend te maken van hem die hen uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht had geroepen. Hun voornaamste belangstelling en zorg gingen derhalve uit naar Jehovah’s naam, woord en voornemens. Zijn naam was gesmaad door hen die voorgaven hem te dienen. Zijn heilige Woord was verborgen onder het puin van orthodoxe traditie. Zijn onveranderlijke voornemens werden in het duister gehouden voor de mensen in het algemeen. Zij die in Christus’ voetstappen traden en over deze zeer belangrijke aangelegenheden waren ingelicht, beschouwden het daarom als een grote eer en een groot voorrecht hun medeschepselen, hetzij groot of klein, te vertellen over de wonderbaarlijke voorzieningen die Jehovah had getroffen opdat zij van de ophanden zijnde vernietiging gered en bevrijd konden worden. Niettegenstaande alle valse beschuldigingen was het predikingswerk van de vroege Christenen een goed werk. Het was een liefdewerk; in de eerste plaats liefde voor hun Schepper Jehovah God, en eveneens liefde voor hun naasten en medeschepselen.

20. Wat zijn enkele van de vragen die nog onbeantwoord blijven?

20 Is het ware Christendom thans in enig opzicht anders dan in het begin? Heeft deze moderne eeuw de toestanden en omstandigheden veranderd en de evangelieprediking tot iets gemaakt wat uit de tijd en onpraktisch is? Kunnen wij zeggen dat het doel of voornemen van Jehovah’s getuigen in deze tijd hetzelfde is als dat van de vroege Christenen 1900 jaar geleden? Dit zijn enkele van de belangrijke vragen die in het artikel dat hieronder begint, beschouwd zullen worden.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen