Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w81 15/2 blz. 23-28
  • „Jehovah der legerscharen” komt te hulp!

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Jehovah der legerscharen” komt te hulp!
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • De Verlosser en zijn verbond
  • Jehovah’s hand is niet kort geworden
    Jesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid II
  • Reden om vreugdevol te zijn en zich uitbundig te verheugen in God
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
  • Wat de geboorte van de natie voor de mensheid heeft betekend
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
  • Het welbehagen van Jehovah zal gelukken
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
w81 15/2 blz. 23-28

„Jehovah der legerscharen” komt te hulp!

1. Wat moet er, gezien de tegenstanders die er zijn, eerst gebeuren voordat er blijvende verlichting voor de mensheid gebracht kan worden?

ER LIGT onvermijdelijk wereldrampspoed in het verschiet! Hierna zal er echter beslist een herstel komen van de wereldomvattende gevolgen daarvan. Opgedragen mannen en vrouwen, aan wie de glorierijke boodschap van blijvende bevrijding voor de mensheid is toevertrouwd, hebben het „goede nieuws” hieromtrent over de gehele aarde verbreid. Hun inlichtingen zijn betrouwbaar, want ze zijn afkomstig van Degene die zich meer om de toestand van de mensheid bekommert dan wie maar ook in de hemel en op aarde. Gelukkig is hij volledig in staat om de noodzakelijke bevrijding voor de gehele mensheid teweeg te brengen. In werkelijkheid heeft hij zich voorgenomen dit te doen. Zijn optreden in dit verband zal echter een strijd inhouden met tegenstanders van zijn voornemen, een strijd zoals nog niet eerder is gestreden!

2. Wie is volgens Jesaja 59:15b die zegevierende strijder?

2 De profeet Jesaja onthult onder inspiratie wie die zegevierende strijder is wanneer hij zegt: „En Jehovah kreeg het te zien, en het was kwaad in zijn ogen dat er geen gerechtigheid was.” — Jes. 59:15b.

3. Wat is deze aarde figuurlijk gesproken voor Jehovah als Koning, en stelt hij niettemin belang in wat hier gebeurt?

3 Tegenwoordig houden mensen in het algemeen er geen rekening mee dat de Schepper van hemel en aarde de menselijke aangelegenheden nauwkeurig gadeslaat. En waarom zou de Schepper dit niet doen? Bijna aan het eind van zijn profetische geschriften tekende Jesaja de volgende verklaring op: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’De hemel is mijn troon en de aarde mijn voetbank’” (Jes. 66:1). Welnu, zou deze Koning, die boven de gehele schepping troont, dan geen belangstelling hebben voor zijn aardse voetbank en wat daar voorvalt? Hij heeft blijk gegeven van zijn belangstelling. Hoe?

4. Hoe toonde Jehovah in de dagen van de godvrezende Noach belangstelling voor wat er op zijn voetbank gebeurt?

4 Dat er thans geen uitgestrekt watergewelf hoog in de ruimte rondom de aarde hangt, waardoor het rechtstreekse licht van zon, maan en sterren zou worden geblokkeerd, komt doordat Jehovah in Noachs dagen zag wat hier op zijn aardse voetbank gebeurde en handelend optrad. Hij liet die hoog in de lucht hangende wateren op zijn voetbank neerstorten, niet om zijn voeten te wassen, maar om de slechte toestanden onder de gehele mensheid uit te wissen. Het geïnspireerde verslag hierover luidt: „Jehovah [zag] dat de slechtheid van de mens overvloedig was op de aarde en dat elke neiging van de gedachten van zijn hart te allen tijde alleen maar slecht was. . . . Daarom zei Jehovah: ’Ik zal de mensen, die ik heb geschapen, van de oppervlakte van de aardbodem wegvagen, . . .’ Maar Noach vond gunst in de ogen van Jehovah” (Gen. 6:5-8). Wij allen zijn aan deze godvrezende Noach dank verschuldigd, omdat hij en zijn gezin, in totaal acht menselijke zielen, op Jehovah’s bevel een ark bouwden en hierin veilig de wereldomvattende vloed overleefden, met het gevolg dat wij als hun nakomelingen geboren konden worden.

5. (a) Welke belangstelling van de zijde van Jehovah blijkt uit de vernietiging van Sodom en Gomorra? (b) Als illustratie waarvan werden die vernietiging en de Vloed gebruikt?

5 Wat er later met Sodom en Gomorra gebeurde, is wereldbekend. De vernietiging van die slechte, immorele steden van het Midden-Oosten vormde een bewijs van Jehovah’s belangstelling voor menselijke aangelegenheden op zijn voetbank (Gen. 18:20, 21). De rechtvaardige Lot en zijn twee dochters werden behoed voor de regen van vuur waardoor Sodom en Gomorra in de as werden gelegd. Waarom? Welnu, omdat Lot, alhoewel hij met zijn gezin in Sodom woonde, „zwaar gekweld werd doordat de mensen, die de wet trotseerden, zich overgaven aan losbandig gedrag” en als gevolg hiervan ’zijn rechtvaardige ziel folterde’ (2 Petr. 2:6-8). Het interessante hiervan is dat het gewelddadige einde van het huidige wereldsamenstel van dingen in bepaalde opzichten wordt vergeleken met de vernietiging van Sodom en Gomorra door vuur en de vernietiging van de oude wereld door de Vloed. — Luk. 17:26-37; Matth. 24:36-39.

6. Waarom moet het vermogen van Jehovah’s ogen om tot in elke plaats door te dringen en alles te zien, niet worden gebagatelliseerd?

6 De hedendaagse Sodomieten, ja, alle andere menselijke groeperingen, verblinden zichzelf als zij datgene bagatelliseren wat de Schrift zegt: „Wat Jehovah aangaat, zijn ogen gaan de gehele aarde rond om zijn sterkte te tonen ten behoeve van hen wier hart onverdeeld is jegens hem.” Ook: „De ogen van Jehovah zijn op elke plaats, terwijl ze de slechten en de goeden gadeslaan” (2 Kron. 16:9; Spr. 15:3). Omdat hij onderscheid kan maken tussen goed en kwaad, kon er tot Israël worden gezegd: „Indien Jehovah der legerscharen ons geen zaad had gelaten, zouden wij net als Sodom zijn geworden en aan Gomorra gelijk zijn gemaakt.” — Rom. 9:29; Jes. 1:9.

7. Welk onvermogen van welk mens maar ook in deze tijd is een oorzaak van ontzetting, en waarom bieden Jehovah Getuigen zich niet voor deze taak aan?

7 Wat voor slechts merkte Jehovah aan het koninkrijk Juda, met zijn hoofdstad in Jeruzalem, op toen hij er in Jesaja’s tijd naar keek? Dit allemaal: „De waarheid blijkt te ontbreken, en al wie van het kwade wijkt, wordt gewelddadig geplunderd. En Jehovah kreeg het te zien, en het was kwaad in zijn ogen dat er geen gerechtigheid was. En toen hij zag dat er geen man was, betoonde hij zich voorts ontzet dat er niemand was die tussenbeide trad” (Jes. 59:15, 16a). Helaas, er was destijds „geen man” die tegen de omstandigheden was opgewassen, geen mens die tussenbeide kon komen en een eind kon maken aan de leugen, de oneerlijkheid en het onrecht, zelfs op het „openbare plein”, waar rechtszaken aanhangig werden gemaakt opdat kwesties konden worden opgelost (Jes. 59:14). Ook in deze tijd veroorzaakt de minachting voor goddelijke wetten en de toenemende overtreding ervan ontzetting, vooral gezien het feit dat de christenheid nu reeds meer dan 1650 jaar bestaat. Jehovah’s Getuigen hebben niet de opdracht gekregen de kwestie in het reine te brengen. Zij zouden niet tussenbeide kunnen komen om dit te bewerkstelligen, ook al zouden zij dit willen. Maar wat gaat er dan gebeuren?

8. Wie is dus verplicht tegen de kwaaddoeners op aarde te strijden, en welke passende titel heeft hij sinds de twaalfde eeuw vóór Christus ontvangen?

8 Het volgende: „Jehovah der legerscharen” zal strijd gaan voeren. Hij moet oorlog voeren voor het recht! Hij vertrouwt niet op het Internationale Gerechtshof, welk menselijk hof voor internationale arbitrage hij trouwens niet heeft opgericht. In de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal het niet de eerste keer zijn dat hij strijd voert tegen zijn vijanden op aarde. Reeds in de twaalfde eeuw vóór Christus werd hij aanbeden als „Jehovah der legerscharen” (1 Sam. 1:3, 11). Toen de profeet Jesaja hem in een visioen in zijn heilige tempel zag, was „Jehovah der legerscharen” gezeten op een hoge, verheven troon waarboven zesvleugelige serafim zweefden die herhaaldelijk zeiden: „Heilig, heilig, heilig is Jehovah der legerscharen” (Jes. 6:3, 5). Hij vertoonde zich daar evenwel niet in strijdtenue, zoals dat van een Opperbevelhebber die door zijn legers wordt gevolgd. — Vergelijk Openbaring 4:1-3.

9. Waarvoor en waarmee rust Jehovah zich volgens Jesaja 59:16b-19 toe, met het oog op hetgeen hij in deze eeuw heeft zien gebeuren?

9 Met het oog op de wereldontwikkelingen sinds het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 is het voor de Rechter van de gehele aarde onvermijdelijk geworden zich als „Jehovah der legerscharen” te doen kennen. In het licht van hetgeen hij gedurende deze twintigste eeuw G.T. heeft waargenomen, rust hij zich toe voor de strijd. Jesaja beeldt hem hierbij als volgt af: „En zijn arm redde toen voor hem, en zijn rechtvaardigheid, die steunde hem. Toen deed hij rechtvaardigheid aan als een maliënkolder, en de helm der redding op zijn hoofd. Bovendien deed hij de klederen der wraak aan als gewaad en hulde zich in ijver als was die een schoudermantel. Naar de daden, daarnaar zal hij vergelden, woede aan zijn tegenstanders, verdiende behandeling aan zijn vijanden. De eilanden zal hij met een verdiende behandeling vergelden. En van de ondergang der zon zal men de naam van Jehovah gaan vrezen, en van haar opgang zijn heerlijkheid, want hij zal komen als een benauwende rivier, die door Jehovah’s géést is voortgedreven.” — Jes. 59:16b-19.

10. Van welke strijd die hier op aarde wordt gevoerd, zal Jehovah’s komende strijd het hoogtepunt vormen, en waaruit bestaat de uitrusting van deze aardse strijders?

10 De komende strijd van Jehovah der legerscharen zal het hoogtepunt vormen van de voortdurende strijd die Jehovah’s Getuigen hebben moeten voeren en waarvoor zij zich op grond van de aan hen verschafte instructies hebben moeten bewapenen. Hun wapenrusting is geestelijk en omvat de gordel van waarheid, „het borstharnas van rechtvaardigheid”, het schoeisel van de „toerusting van het goede nieuws van vrede”, „het grote schild des geloofs”, „de helm van redding” en „het zwaard van de geest, dat is, Gods woord”. — Ef. 6:11-17.

11, 12. (a) Wat betekent het dat Jehovah de „helm der redding” draagt? (b) Wat wordt te kennen door het feit dat hij de „maliënkolder” van rechtvaardigheid draagt, en welke belofte ligt hierin opgesloten?

11 Voor de komende universele oorlog zet Jehovah „de helm der redding” op, maar in plaats van een „borstharnas van rechtvaardigheid”, doet hij „een maliënkolder” van rechtvaardigheid aan. Hij heeft zo’n beschermende uitrusting natuurlijk niet nodig, aangezien hij almachtig is en niet gedood kan worden. Hij is onvergankelijk. Hier wordt dus louter beeldspraak gebruikt om iets te illustreren. Dat hij „de helm der redding” opzet, geeft te kennen dat hij de redding van zijn zaak, vooral de belangen van zijn Messiaanse koninkrijk, in gedachten heeft. Niets wat de vijand zou kunnen doen om zijn zaak aan te vallen, zal hem met betrekking tot zijn voornemen van redding „knock out” slaan, zodat hij het bewustzijn verliest en zijn voornemen in de vergetelheid raakt. Dat hij de flexibele „maliënkolder” van rechtvaardigheid draagt, illustreert dat zijn liefde voor rechtvaardigheid niet kan worden geschonden. Geen enkele aanval op zijn theocratische zaak kan zijn innige toewijding voor wat juist is, doen verflauwen.

12 Er staat dan ook geschreven: „De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij” (Deut. 32:4). „Overeenkomstig zijn belofte” zal hij strijden totdat er „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zijn opgericht waarin „rechtvaardigheid [zal] wonen”. — 2 Petr. 3:13.

13. (a) Wat betekent het dat Jehovah „de klederen der wraak” als zijn gewaad aantrekt? (b) Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat hij zich in „ijver als was die een schoudermantel” hult?

13 Jehovah zal als Wreker strijden. Daarom wordt er van hem gezegd dat hij „de klederen der wraak . . . als gewaad” aandoet. Zijn getuigen op aarde ontvangen de opdracht „de dag der wraak van de zijde van onze God” uit te roepen (Jes. 61:1, 2). Dat hij zich in „ijver als was die een schoudermantel” hult, beduidt dat zijn ijver hem zal voortdrijven, evenwel niet als een bezetene maar met waardigheid, zoals in de oudheid een „schoudermantel” waardigheid aan zijn drager verleende. Zijn tegenstanders en vijanden zal hij de behandeling geven die overeenkomt met wat zij degenen hebben aangedaan die zonder te schipperen zijn theocratische zaak hebben gesteund. Zelfs kleine, geïsoleerde organisaties, die „eilanden” worden genoemd, zullen hun verdiende loon ontvangen.

14. (a) Welke uitwerking zal Jehovah’s glorierijke overwinning op de aardbewoners hebben? (b) Waarom zal niets Jehovah’s overwinningstocht te Har–mágedon kunnen stuiten?

14 Wegens de glorierijke oorlog die hij zal voeren, zullen de aardbewoners van het oosten tot het westen, van zonsopgang tot zonsondergang, hem moeten vrezen. Niets zal hem in zijn overwinningstocht kunnen stuiten. „Want hij zal komen als een benauwende rivier, die door Jehovah’s géést is voortgedreven” (Jes. 59:19). Het zal zijn als in de dagen van rechter Barak en Debora, toen Jehovah ervoor zorgde dat het „stroomdal van de Kison” plotseling in een woeste rivier veranderde die de aanvallende strijdkrachten onder koning Jabins veldmaarschalk Sisera wegspoelde (Recht. 4:7, 13; 5:21). In de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal hij, zoals Openbaring 19:11-21 onthult, zijn regerende Zoon Jezus Christus als zijn veldmaarschalk gebruiken. Gedurende die oorlog zal Jehovah’s aandrijvende geest krachtiger blijken te zijn dan alle kernbommen die dan tot ontploffing worden gebracht of op aarde zijn opgeslagen.

De Verlosser en zijn verbond

15. Voor wie zal Jehovah der legerscharen, zoals hij herhaaldelijk bij monde van Jesaja bekendmaakt, de Verlosser zijn?

15 Herhaaldelijk noemt „Jehovah der legerscharen” zichzelf de Verlosser, of Goël, voor zijn uitverkoren volk, waartoe Jesaja zelf behoorde. Jesaja werd gebruikt om tot dit typologische volk te zeggen: „’Wees niet bevreesd, gij worm Jakob, gij mannen van Israël. Ikzelf wil u helpen’, is de uitspraak van Jehovah, ja, uw Verlosser, de Heilige Israëls.” En wederom: „Nu, dit heeft Jehovah, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël, gezegd: ’Wees niet bevreesd, want ik heb u verlost. . . . Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb . . . ’ Dit heeft Jehovah gezegd, uw Verlosser, de Heilige Israëls: ’Ter wille van u wil ik iemand naar Babylon zenden en de grendels van de gevangenissen naar beneden doen komen.’” — Jes. 41:14; 43:1, 10-14; 44:6, 24; 48:17; 49:26; 54:5, 8; 60:16; 63:16.

16. Waar citeert de apostel Paulus gedeelten van Jesaja 59:20, 21 en met het voltallig maken waarvan brengt hij de volledige vervulling van de profetie in verband?

16 Ongeveer 23 jaar na de dood, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus citeerde de apostel Paulus gedeelten van Jesaja 59:20, 21 als een profetie die in christelijke tijden in vervulling ging. Hij merkt op: „Zoals er staat geschreven: ’De bevrijder zal uit Sion komen en de goddeloze praktijken van Jakob wegdoen. En dit is het verbond van mijn zijde met hen, wanneer ik hun zonden wegneem’” (Rom. 11:26, 27, in overeenstemming met de Griekse Septuagintavertaling). De apostel Paulus plaatst de voltooiing van de vervulling van de profetie in de toekomst, wanneer de Koninkrijksklasse onder Jezus Christus voltallig wordt gemaakt tot het volledige aantal van 144.000 leden. Zij zijn tegenbeeldige Israëlieten, geestelijke Israëlieten, die in een nieuw verbond met Jehovah God zijn opgenomen. Zij zijn als een vaststaand aantal takken aan een symbolische olijfboom (Rom. 11:17-26). Wij leven in de door God vastgestelde tijd waarin de vervulling van deze profetie zijn voltooiing bereikt!

17. Wanneer verkocht het overblijfsel van het geestelijke Israël zich in gevangenschap, en naar welke plaats kwam de Verlosser om hen te bevrijden?

17 Evenals de Israëlieten in Jesaja’s tijd, hadden de geestelijke Israëlieten zich wegens verkeerde praktijken verkocht en waren zij in gevangenschap geraakt aan het wereldrijk van valse religie, dat wil zeggen, aan Babylon de Grote en haar wereldse minnaars (2 Kon. 17:17; 1 Kon. 21:20, 25). Gedurende de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 was dit op een in het oog springende wijze gebeurd. Wilden de in gevangenschap verkerende geestelijke Israëlieten hun vrijheid herkrijgen om de ware God zonder belemmeringen en vrees te dienen, dan moest er ten behoeve van hen een Verlosser opstaan. Hij stond inderdaad op, in de persoon van Jehovah zelf. Door zijn tijdige optreden in deze hoedanigheid bevrijdde hij hen voor zijn dienst. Evenals Sion in Jesaja’s tijd de meest in het oog springende berg was van de bergen waarop Jeruzalem als hoofdstad van het koninkrijk was gebouwd, moest Jehovah naar het tegenbeeldige Sion komen om de Koninkrijksklasse te bevrijden (Openb. 14:1; Jes. 24:23; 52:7). De leden van het bevrijde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten wendden zich toen af van hun overtredingen tegen Jehovah en hielden zich vrij van alle banden met Babylon de Grote. — Openb. 18:4.

18. Wie gebruikt Jehovah in dit verband als zijn afgevaardigde, en in welke strijd zal deze persoon, volgens het beeld dat van hem wordt geschetst, oorlog voeren?

18 Om dit tot stand te brengen, gebruikte Jehovah zijn Zoon Jezus Christus als zijn afgevaardigde of „boodschapper van het verbond” (Mal. 3:1). Als een Grotere Cyrus bevrijdde Jezus Christus eerst het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten en daarna hun metgezellen uit Babylon de Grote (Jes. 44:28 tot en met 45:7). In Openbaring 19:11-21 wordt hij afgebeeld als degene die persoonlijk strijdt in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon.

19. Wat zijn de voorwaarden van het „verbond” dat Jehovah ten behoeve van het bevrijde overblijfsel van geestelijke Israëlieten met de Grotere Jesaja, Jezus Christus, sluit?

19 Als een Grotere Jesaja, is Jezus Christus de Profeet met wie Jehovah het verbond ten behoeve van het bevrijde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten sluit. Dit verbond komt overeen met de belofte in Jesaja 59:21: „’Mijn geest die op u is en mijn woorden die ik in uw mond heb gelegd — ze zullen niet weggenomen worden uit uw mond noch uit de mond van uw nageslacht noch uit de mond van het nageslacht van uw nageslacht’, heeft Jehovah gezegd, ’van nu aan zelfs tot onbepaalde tijd.”’ — Vergelijk Handelingen 3:22, 23.

20. In welke mate rust Jehovah’s geest op de Grotere Jesaja, en waaruit blijkt in deze tijd dat Jehovah’s woorden niet zijn weggenomen uit de mond van het „nageslacht” dat God aan Jezus Christus heeft gegeven?

20 De profeet Jesaja en zijn natuurlijke „nageslacht” zijn al lang van het aardse toneel verdwenen. De Grotere Jesaja, Jezus Christus, leeft echter voort als een onsterfelijk schepsel aan Gods rechterhand in de hemelen. Jehovah’s geest rust machtig op hem (Jes. 61:1-3; Luk. 4:16-21). Ook zijn Jehovah’s „woorden” in zijn mond gelegd, opdat hij ze speciaal over de gehele aarde zal laten weerklinken. Met het oog daarop heeft hij die woorden in de mond gelegd van het geestelijke „nageslacht” dat Jehovah hem heeft gegeven. Dit heeft tot resultaat gehad dat het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk over de gehele wereld wordt gepredikt. — Matth. 24:14.

21. (a) Wie hebben sinds 1935 de huidige boodschap in hun mond genomen? (b) Wanneer zal „Jehovah der legerscharen” te hulp moeten komen, en als wat voor persoon zal hij zich hierdoor rechtvaardigen?

21 Sinds het jaar 1935 heeft een „grote schare” zich als metgezellen bij het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten aangesloten. Zij hebben de Koninkrijksboodschap opgenomen en luidkeels bazuinen zij deze boodschap, te zamen met de waarschuwing over goddelijke wraak jegens Gods vijanden, uit (Openb. 7:9-17). Nog steeds trachten zulke vijanden de bekendmaking van de Koninkrijksboodschap tot zwijgen te brengen. Aangezien zij hier niet in slagen, zullen de tot razende woede opgezweepte vijanden hun laatste aanval ondernemen tegen alle loyale aanhangers van Gods koninkrijk in handen van Christus. Dan zal „Jehovah der legerscharen” hun beslist als nooit tevoren te hulp moeten komen. Hij zal dit doen door bemiddeling van zijn veldmaarschalk, Jezus Christus, de „Koning der koningen”. Ja kom, o „Jehovah der legerscharen”, en moge de roemrijke zegepraal die u door bemiddeling van Christus behaalt, in de onuitwisbare annalen van de gehele hemel en aarde worden opgetekend, tot eeuwige rechtvaardiging van u als de onbetwistbare Soeverein van het gehele universum!

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen