Aanvaardt u bereidwillig nederige taken?
NEDERIGHEID draagt ertoe bij het leven te veraangenamen — niet alleen voor degenen om ons heen, maar ook voor onszelf. Ze helpt de vele oneffenheden van het leven glad te strijken.
Door nederigheid verwerven wij echter bovenal Gods gunst. Psalm 138:6 zegt over hem: „Jehovah is hoog, en toch ziet hij de nederige; maar de hovaardige kent hij slechts van een afstand.”
In deze tijd bestaat er onder de meerderheid der mensen een droevig gebrek aan nederigheid. De mensen hebben belangstelling voor prestige, belangrijkheid, macht. In de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening was de situatie in werkelijkheid niet veel anders, vooral niet in de grote steden, zoals de stad Rome. Toen de apostel Paulus aan de christelijke gemeente in Rome schreef, gaf hij hun de raad: „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij u ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is.” — Rom. 12:2.
Toen Paulus zijn broeders ertoe aanspoorde zich niet door wereldse geesteshoudingen te laten vormen, had hij klaarblijkelijk wereldse trots als een belangrijk aspect in gedachten. In zijn volgende woorden geeft hij zijn broeders namelijk de raad „niet meer van zichzelf te denken dan nodig is” en ’niet te zinnen op hoge dingen, maar zich te laten leiden door de nederige dingen’. Of, zoals An American Translation deze laatste woorden weergeeft: „Weest niet al te eerzuchtig, maar aanvaardt nederige taken.” — Rom. 12:3, 16.
Kan er van ons gezegd worden dat wij bereid zijn nederige taken te aanvaarden? Of zijn wij zoals de velen die bereid zijn werk te doen dat hun datgene schenkt wat zij als „erkenning” van de zijde van anderen beschouwen, werk dat een uitdaging vormt voor hun bekwaamheden, terwijl zij hevig gebelgd zijn wanneer hun wordt gevraagd dingen te doen die als nederige karweitjes worden beschouwd?
Paulus vervolgde in zijn brief aan de christenen in Rome met aan te tonen dat de christelijke gemeente in haar geheel als een lichaam met vele leden is, waarvan elk lid zijn eigen functie heeft. Destijds in de eerste eeuw had Gods heilige geest aan sommigen in de gemeente bepaalde wonderbare gaven geschonken of was hun het vermogen geschonken bepaalde diensten te verrichten. De apostel spoorde allen ertoe aan bereidwillig en verheugd elke dienst te verrichten waartoe zij in de gelegenheid werden gesteld (Rom. 12:4-8). Deze zelfde geest om in het belang van allen gezamenlijk dienst te verrichten, is niet alleen in het geval van een gemeente, maar ook in het geval van een gezin of welke andere soort van regeling maar ook waarin een aantal mensen met elkaar samenwerken, van het grootste belang voor het geluk van de betrokken personen en voor de goede orde onder hen.
OMSTANDIGHEDEN WAARIN HET NODIG IS NEDERIGHEID AAN DE DAG TE LEGGEN
Sommige omstandigheden in het leven die het nodig maken dat wij een nederige taak aanvaarden, maken eenvoudig deel uit van de natuurlijke, juiste orde der dingen. Kinderen die zich aan de instructies van hun ouders onderwerpen en die alle huishoudelijke karweitjes verrichten die hun worden opgedragen, verwerven zowel Gods gunst als de liefde van hun ouders. De bijbel zegt: „Kinderen, weest gehoorzaam aan uw ouders in eendracht met de Heer, want dit is rechtvaardig: ’Eer uw vader en uw moeder’, wat het eerste gebod is met een belofte: ’Opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt blijven.’” — Ef. 6:1-3.
Gehuwde vrouwen geven vaak een voortreffelijk voorbeeld van aangename nederigheid. Hun werk wordt gewoonlijk in de privé-sfeer van het huis verricht, zonder dat het de algemene aandacht trekt; veel ervan wordt misschien zelfs niet eens opgemerkt door hun echtgenoot, die misschien alleen de resultaten ziet wanneer hij na het verrichten van zijn dagtaak thuiskomt. Veel van het werk van een huisvrouw kan dus nederig genoemd worden, en in deze tijd bestaat wegens de hedendaagse opvattingen de neiging haar werk omlaag te halen en van zijn waardigheid en belangrijkheid te beroven. In welk een grote mate draagt dat werk echter bij tot het algehele geluk van een huisgezin! En het behaagt God, wiens Woord vrouwen ertoe aanspoort „hun man lief te hebben, hun kinderen lief te hebben”, hetgeen zij kunnen tonen door „thuis te werken, goed te zijn, zich aan hun eigen man te onderwerpen” (Tit. 2:4, 5). Ja, God heeft zeer veel waardering voor christelijke vrouwen die zowel gewetensvolle echtgenotes en moeders als goede huishoudsters zijn en het huis gezellig weten te maken. Hoewel hun goede werk niet in het oog valt, wordt het toch door Hem opgemerkt; in zijn ogen is hun werk eerbaar en heeft het zijn eigen waardigheid. — Vergelijk Spreuken 31:10-31.
Ook al verricht een man zijn werk gewoonlijk niet in zulke afgezonderde of onopvallende omstandigheden, dan is zijn werk toch meestal niet van dien aard dat het hem „erkenning” schenkt of het gevoel geeft belangrijk te zijn. De tijd van de individuele handwerksman met zijn eigen zaak is grotendeels voorbij en men is steeds meer geneigd grote bedrijven te stichten waarin slechts enkele personen een belangrijke positie en autoriteit bezitten, terwijl de arbeidskrachten die het eigenlijke werk verrichten, veel van hun persoonlijke identiteit verliezen. En dit is nog niet alles, want de wereld heeft een kunstmatige en vaak verwrongen opvatting ontwikkeld van wat eerbaar is en prestige schenkt en van wat laag of ’beneden iemands waardigheid’ is. Evenzeer als of meer nog dan het werk zelf, kan deze wereldse neiging het nodig maken dat men een nederige houding aan de dag legt.
Christelijke mannen bezitten de hoop op een komende nieuwe ordening van Gods makelij, welke bevrijding zal schenken van de huidige stelsels, met inbegrip van het commerciële en industriële stelsel. Ondertussen moeten zij echter de feiten van het leven onder de ogen zien en er het beste van zien te maken. Een gebrek aan nederigheid zou hen ertoe kunnen verleiden een tactiek te gebruiken waarbij zij druk op anderen uitoefenen of zelfs onderhandse methoden toepassen om maar in een positie te komen waarin zij autoriteit bezitten of op de voorgrond kunnen treden. Als zij geen „nederig” baantje willen hebben dat — hoewel het vast werk en een vast inkomen verschaft — weinig vooruitzichten biedt op snel financieel gewin, zouden zij er bovendien toe verleid kunnen worden met grote risico’s een persoonlijke onderneming te beginnen welke hun veel winst belooft te geven. Dit kan hen van het ene plan de campagne naar het andere leiden, waarbij zij dàn weer wel en dàn weer geen schuld hebben en altijd in beslag worden genomen door problemen, maar zich ondertussen misschien toch superieur voelen aan degenen wier werk gewoner en zelfs wat saai lijkt.
In de eerste eeuw achtte de discipel Jakobus het noodzakelijk bepaalde christenen de volgende raad te geven: „Welaan nu, gij die zegt: ’Vandaag of morgen zullen wij naar deze stad trekken en daar een jaar doorbrengen, en wij zullen zaken doen en winst maken’, terwijl gij niet weet wat uw leven morgen zal zijn. Want gij zijt een nevel, die een ogenblik verschijnt en dan verdwijnt. In plaats daarvan zoudt gij moeten zeggen: ’Indien Jehovah wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.’ Maar nu gaat gij prat op uw aanmatigend gesnoef. Al zulk pochen is goddeloos. Indien iemand daarom weet hoe hij het juiste moet doen en het toch niet doet, is het hem tot zonde.” — Jak. 4:13-17.
Christelijke mannen die er blijk van geven geen trots te bezitten met betrekking tot het werk dat zij doen en die goed werk verrichten, verwerven echter — of zij nu eigen baas zijn of voor anderen werken — Gods goedkeuring. Destijds in de eerste eeuw maakten slaven vaak een groot deel van de bevolking uit. In zijn brief aan Titus, die zich op het eiland Kreta bevond, toonde de apostel Paulus aan dat zulke slaven, door hun christelijke onderworpenheid en hun getrouwe werk, ja, zelfs in hun nederige positie, „de leer van onze Redder, God, [konden] sieren” (Tit. 2:9, 10). Christelijke mannen in deze tijd die goed voor hun gezin zorgen en die de christelijke gemeente zowel in financieel opzicht als anderszins oprecht ondersteunen, kunnen eveneens de vertroostende verzekering hebben dat God waardering heeft voor de soort van werkers die zij zijn, ook al is hun wereldse werk van dien aard dat het als „nederig” wordt beschouwd.
BINNEN DE GEMEENTELIJKE STRUCTUUR
Evenals binnen het christelijke gezin, is er ook binnen de ’gemeenschap van broeders’ waaruit de christelijke gemeente is samengesteld, een juiste behoefte aan nederigheid. De apostel Petrus schrijft: „Gij jongeren, weest onderworpen aan de ouderen [of ouderlingen]. Omgordt u allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen. Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u te zijner tijd moge verhogen, terwijl gij al uw bezorgdheid op hem werpt, want hij zorgt voor u.” — 1 Petr. 5:5-7, 9.
De jongere mannen in de gemeente zullen deze raad ter harte nemen en zullen ’niet al te eerzuchtig zijn, maar nederige taken aanvaarden’, terwijl zij een evenwichtige kijk behouden en beseffen dat zij nog meer ervaring en kennis moeten opdoen, zoals ouderlingen deze dienen te bezitten (Rom. 12:3, 16). Jonge mannen zoals Timótheüs en Johannes Markus vonden het fijn de apostel Paulus te kunnen ’dienen’, dat wil zeggen, nuttige diensten voor hem te verrichten waardoor hij geholpen werd zijn herderlijke werk ten uitvoer te brengen (Hand. 19:22; 2 Tim. 4:11). Hun getrouwe dienst schonk hun een waardevolle ervaring en rijke zegeningen.
Er moeten in een gemeente veel onopvallende dingen gedaan worden die iemand geen prestige schenken. Misschien moet er worden schoongemaakt of overeenkomstig werk worden verricht. Het gebrek aan prestige dient personen met een juiste houding echter niet te beletten aan zulke werkzaamheden deel te nemen. Zij ontvangen in werkelijkheid waardigheid in Gods ogen en in de ogen van rechtgeaarde personen wanneer zij bereidwillig hulp bieden bij het verrichten van zulk werk. Alles wat ons feitelijk dient te interesseren, is de vraag: Móet er iets gedaan worden en kan ik anderen van nut zijn door het te doen? Dit dient voor ons reden genoeg te vormen om niet alleen bereidwillig maar ook blij aan zulk werk deel te nemen.
Het is waar dat sommige omstandigheden waarin nederigheid aan de dag gelegd moet worden, niet voortspruiten uit wat van nature juist is. Soms gebruiken personen autoriteit op een dusdanige wijze dat dit een vernederende uitwerking op anderen heeft. Zij moedigen hun metgezellen misschien wel tot nederigheid aan terwijl zij zelf voordeel trekken van zulk een nederigheid van anderen om in hun eigen trots te kunnen volharden. Zoals de geïnspireerde apostel echter aanraadde, kunnen wij ’al onze bezorgdheid op Jehovah God werpen, wetend dat hij voor ons zorgt’. Op zijn bestemde tijd zullen Jehovah en zijn Zoon nederige personen gunst verlenen als zij krachtig aan de juiste beginselen van Gods Woord vasthouden. — 1 Petr. 5:6, 7.
Hoe aangenaam is het wanneer allen zich ’met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar omgorden’! Wat een aangename en ontspannen sfeer heerst er dan — een sfeer van ware eenheid! Indien wij elkaar allen verheugd en bereidwillig en zonder trots dienen, heeft dit tot resultaat dat allen verhoogd worden, aangezien allen met waardigheid behandeld worden en wegens hun werkelijke waarde gewaardeerd worden, waarbij zij op juiste wijze in het licht van Gods Woord beoordeeld worden en niet volgens wereldse maatstaven. — 1 Petr. 5:5; Ps. 133:1; Rom. 12:10.