Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g72 8/7 blz. 8-11
  • Ik was een van de „inlandse dokters” van Afrika

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Ik was een van de „inlandse dokters” van Afrika
  • Ontwaakt! 1972
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Ik leer voor „inlandse dokter”
  • Onzekerheid en verwarring
  • Ten slotte de waarheid
  • Het dienen van de ware God, met leven in het vooruitzicht
  • Onzichtbare geesten — helpen ze ons? of berokkenen ze ons kwaad?
    Onzichtbare geesten — helpen ze ons? of berokkenen ze ons kwaad?
  • Oefenen boze geesten macht uit over de mens?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1966
  • Eens was ik een slaaf van de demonen
    Ontwaakt! 1970
  • Hoe een Afrikaanse vrouw aan smaad het hoofd bood
    Ontwaakt! 1970
Meer weergeven
Ontwaakt! 1972
g72 8/7 blz. 8-11

Ik was een van de „inlandse dokters” van Afrika

Zoals verteld aan Ontwaakt!-correspondent in Liberia

EEN „inlandse dokter” van Afrika is geen gewone dokter. Ik weet dat omdat ik er zelf een ben geweest.

De mensen kwamen naar mij toe omdat zij zich wilden wreken op werkelijke of denkbeeldige vijanden. Ik bepaalde dan de straf en diende deze met behulp van magische middelen toe. Ik specialiseerde mij in waarzeggerij en maakte „middelen” om iemand te beschermen tegen „geesten van overledenen” of geesten die iemand schade wilden berokkenen.

Jaren voordat ik met waarzeggerij begon, was ik een regelmatige bezoeker geworden van een van de kerken van de christenheid, terwijl ik later naar een religieuze missieschool ging. Waarom? Wel, in mijn vroege tienerjaren had mijn oom mij naar een kerk in Monrovia meegenomen. Hij verklaarde dat zij die niet naar de kerk gingen, naar de hel zouden gaan, waar eerst hun vingertoppen zouden gaan branden, dan een arm, vervolgens de andere arm, daarna de andere ledematen en ten slotte het hele lichaam. Als dit voorbij was, regelde God het zo dat het branden weer helemaal opnieuw begon; en dit, zo zei hij, zou zich tot onbepaalde tijd herhalen.

Ik was bang om te branden. Daarom ging ik met nog vele anderen naar de kerk. Maar het kerkbezoek veranderde mij niet veel. Mijn werkelijke religie was nog steeds de aanbidding van de „geesten” van mijn voorouders.

De pogingen van mijn kerk mij te laten ophouden met het aanbidden van de „geesten” faalden. Waarom? Wel, de kerk leerde niet dat de doden levenloos waren en een dergelijke aanbidding niet hoefden te ontvangen. Neen, de kerk zei het tegenovergestelde. Er werd mij geleerd dat iedereen een onsterfelijke ziel bezat, die de dood van het lichaam overleefde. Dit sterkte mij alleen maar in mijn geloof dat mijn voorouders nog in leven waren en gunstig gestemd moesten worden. Mijn niet-christelijke verwanten, zo redeneerde ik, waren per slot nog niet zo ver bezijden de waarheid geweest.

Ik leer voor „inlandse dokter”

Ongelukkig genoeg kon ik niet zelf de bijbel lezen om te zien wat daarin over God en zijn wijze van handelen geschreven stond. Pas toen ik twintig was gaf mijn voogd aan mijn jarenlange smekingen gehoor en stuurde hij mij naar school. Ik was gedwongen mijn ziekelijke voogd te vergezellen naar de „medicijn”-hoofdstad in mijn land. Daar volgde ik een cursus voor „inlandse dokter”. Dit omvatte onder andere de kunst van het bereiden en toedienen van vergiften gemaakt van boomschors, bladeren of de gal van een krokodil. Deze kennis was van fundamentele waarde voor het werk van een „inlandse dokter”, wiens klanten zich wilden wreken op bepaalde vijanden.

Nadat een „inlandse dokter” een klacht heeft aangehoord, bepaalt hij of en in welke mate er straf verdiend is. Dat ik leerde zo’n „dokter” te worden, kwelde mijn geweten in het geheel niet, ondanks mijn jarenlange kerkbezoek. Ik geloofde dat God de „inlandse dokter” niet alleen toestond wraak toe te dienen maar hem ook bij zijn werk steunde.

Waarzeggen was een ander onderdeel van mijn vak dat ik meester moest worden. De methoden van waarzeggerij waren onder andere het kijken in het water van een pot of het kijken in een spiegel. Ik leerde hoe ik verschillende „middelen” moest bereiden ter bescherming tegen geesten van overledenen of tegen kwaadwillige personen. Vaak werd dit dan in een fles gedaan en bij de ingang van een huis begraven, met alleen de bovenkant van de fles boven de grond.

Op een dag toen het dorp werd verwoest door vuur, werden al mijn bezittingen verbrand. Mijn neerslachtigheid veranderde in verbazing toen mij werd verteld dat dit een teken van de geesten was dat ik meer macht zou ontvangen. De volgende dag gaf het hoofd van de „inlandse dokters” mij een ring, waarbij hij me toevertrouwde: „Als je deze aan je vinger doet en erover wrijft, zul je voor ieder die bij je staat onzichtbaar worden. Dit zijn de wetten van de ring: Kijk in de middag niet naar de zon; eet geen uien!”

De eerste keer dat ik het probeerde en de ring wreef, liepen de mensen langs mij heen alsof ik niet bestond. Maar de tweede keer liep mijn poging op een teleurstelling uit. Mijn vertrouweling legde mij uit: „Hij werkt niet altijd, maar je kunt er op een vlugge manier mee aan geld komen. Ik zal je vertellen hoe.” Daarna begon ik ringen te verkopen die iemand onzichtbaar konden maken, ringen voor ambitieuze mannen die streefden naar aanzien en macht.

Bij één gelegenheid verkocht ik voor ƒ 100 een ring aan een stamhoofd, waarbij ik hem ervan overtuigde dat hij onzichtbaar was geworden en dat hij tot onbepaalde tijd als hoofd bevestigd zou worden. En toen de ring bij een gelegenheid niet scheen te werken, vertelde ik hem eenvoudig dat de geest van de ring tijdelijk andere delen van de aarde bezocht.

Onzekerheid en verwarring

Toen ik vierentwintig was, besloot ik weer naar school te gaan. Mijn ouders bespotten het idee, maar ik was niet van mijn besluit af te brengen. Ik liet mij inschrijven op een religieuze zendingsschool, en hoewel de leerlingen, voor het merendeel kinderen, mij uitlachten, gaf mijn onderwijzer mij de aanmoediging: „Probeer je best te doen. Ik was even oud als jij toen ik naar school ging. En nu ben ik je onderwijzer.”

Tijdens de bijbelles kreeg ik te horen: „Het is verkeerd iemand te straffen voor wat hij je heeft aangedaan, of hem schade te berokkenen door tovermiddelen.” Ik verdedigde mijn overtuiging dat de „inlandse dokter” in werkelijkheid een werktuig van God was om kwaad met kwaad te vergelden, en ik zei: „Daar God mensen straft wanneer zij jegens hem verkeerd handelen, volgen wij slechts zijn voorbeeld als wij mensen straffen die jegens ons verkeerd handelen.” De onderwijzer hield echter vol: „Wij mogen dat niet doen. Dat moeten wij aan God overlaten.” Niettemin dacht ik bij mijzelf: Als dat waar is, waarom zorgt God er dan voor dat onze „middelen” werken? Dit werd niet verklaard.

Maar mijn onzekerheid sloeg om in verwarring toen ik de Drieëenheidsleer trachtte te begrijpen. Als antwoord op mijn vraag hoe er drie goden in één konden bestaan, werd mij verteld dat ik dit mysterie niet kon begrijpen. Onbevredigd vroeg ik hoe het mogelijk was dat de „Vader” het wel begreep en de rest van ons niet. „Morgen zul je antwoord krijgen”, was het antwoord. Maar de volgende dag werd ik eenvoudig gestraft en met wegsturing bedreigd als ik nog meer van dergelijke vragen zou stellen.

Er werd mij op de zendingsschool geleerd dat oorlog niet verkeerd was, want de christenen hadden zich in het verleden verdedigd en moesten dit blijven doen. Uit wat ik op deze school leerde, begreep ik dat God bij gevechten of wedstrijden partij kiest; daarom werden wij aangespoord om te bidden ten einde bij een voetbalwedstrijd te winnen. En als wij dan wonnen, waren wij blij, overtuigd dat God aan onze zijde was geweest.

Tijdens deze jaren bleef ik aan mijn „middelen”, mijn fetisjen, offeren door ze in te wrijven met het bloed van een offer, gewoonlijk een kuiken. Ik bezocht de kerkdiensten maar stelde nog steeds mijn vertrouwen in fetisjen en magie. Ondanks jarenlang kerkonderricht dacht ik nog steeds dat er voor het behandelen van de problemen van het leven niets beters was dan de „Afrikaanse wetenschap” beoefend door de „inlandse dokter”.

Ten slotte de waarheid

In 1956 kreeg ik lectuur van een van Jehovah’s christelijke getuigen te Voinjama. Daarin las ik dat de beoefening van spiritisme, met inbegrip van waarzeggerij, magie, toverij en het binden van anderen door een banspreuk, volgens Deuteronomium 18:10-12 en Openbaring 21:8 verkeerd is. Ik ging deze Getuige bezoeken om een verdere uitleg te ontvangen. Er werd mij duidelijk gemaakt dat mijn vertrouwen op tovermiddelen spiritisme was en door de bijbel veroordeeld werd. God was, zo leerde ik uit de bijbel, gekant tegen elke vorm van spiritisme en magiebeoefening. De volgende woorden van de Getuige gaven mij een schok: ’Allen die dergelijke dingen blijven beoefenen, zullen „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, Armageddon genaamd, niet overleven, noch zullen zij in het glorierijke nieuwe samenstel van dingen leven!’ — Openb. 16:14, 16.

Deze Getuige gaf mij ook op vele andere vragen die ik had, antwoord uit de bijbel. Ik begon voor het eerst in te zien dat Satan de Duivel „de god van dit samenstel van dingen” was en dat zelfs de zogenaamde christelijke kerken onder zijn invloed waren gekomen (2 Kor. 4:4). De werkelijke waarheid stond in de bijbel. Ik moest de bijbel gaan bestuderen, wilde ik van de strikken van Satan bevrijd worden. Ik had werkelijk Satan de Duivel en zijn demonenengelen gediend. — Openb. 12:7-9.

De schok van dit alles — dat ik als „inlandse dokter” door de Duivel was misleid — was zo groot dat ik de volgende twee weken nauwelijks aan iets anders kon denken. Tegen het eind van die periode had ik mijn keus gemaakt. Vroeg in de morgen, nog voordat de dag aanbrak, verzamelde ik al mijn tovermiddelen en mijn kostbare magische ring. Nadat ik alles in een zak had gedaan, wierp ik deze in de rivier. Er was niemand bij me, maar ik wist dat de ware God, Jehovah, toekeek. — Spr. 15:3.

Wat de kerkstelsels betreft, ik was woedend dat ik door hun valse leer dat de mens een onsterfelijke ziel bezit, tot bijgeloof en demonisme was verleid. Deze valse leerstelling was de basis geweest van mijn dwaze vrees voor de geesten van overleden personen (Ezech. 18:4). En wat was ik blij te vernemen dat de bijbel de mysterieuze Drieëenheid niet leert! Uit de bijbel wist ik nu dat Jehovah één God is, dat Jezus Christus werkelijk zijn Zoon is en de heilige geest Gods onzichtbare werkzame kracht. — 1 Kor. 8:6; Matth. 16:16, 17; Hand. 1:8; 2:2-4, 16, 17.

Er werden regelingen getroffen dat een Getuige naar mijn dorp zou komen om de bijbel met mij te bestuderen. Hierdoor kreeg ik de noodzakelijke kennis om mij aan Jehovah op te dragen. Ik verkoos het voortreffelijke voorbeeld van Jozua te volgen: „Wat mij en mijn huisgezin betreft, wij zullen Jehovah dienen.” — Joz. 24:15.

Het dienen van de ware God, met leven in het vooruitzicht

Toen het nieuws de ronde deed dat ik met magie en alle vormen van spiritisme gebroken had, werd ik naar de ingang van het „bos” van het plaatselijke, geheime genootschap geroepen. Daarop vroeg het hoofd van de „inlandse dokters” of zo mij: „Bent u degene van wie wordt gezegd dat hij geen tijd meer heeft voor Poro en Sande [inlandse geheime genootschappen] en hebt u al uw middelen in het water geworpen?”

„Ja”, antwoordde ik.

„Bent u niet bang deze dingen voor alle aanwezigen hier toe te geven?”

Hierop antwoordde ik: „Ik zal mij er niet door vrees voor u toe laten brengen datgene te doen wat in de ogen van de levende God, Jehovah, verkeerd is!”

„Ga heen, en wees voor uw Jehovah,” riep de zo met donderende stem, „maar u zult weten wie wij zijn!” Dit was een duidelijke kennisgeving dat ik mocht verwachten door middelen van de „inlandse dokters” vergiftigd te worden. Terwijl ik mij omdraaide en bij het weglopen strak voor mij bleef kijken, zocht ik door middel van gebed bescherming bij Jehovah.

Er overkwam mij geen enkele rampspoed. Maar later werd ik door mijn oom, het hoofd van onze familie, officieel verstoten met de woorden: „Wat voor goeds je ook overkomt, breng het niet bij me, en wat voor kwaads je ook overkomt, houd het bij je!” Ondanks dergelijke tegenstand behandelde ik mijn verwanten vriendelijk, want ik wist dat het dienen van Jehovah betekende volgens de hoge maatstaven uit zijn Woord, de bijbel, te leven.

Daar ik niet langer een „inlandse dokter” was, moest ik werk zoeken; en tegen zeer laag loon kon ik werk vinden als schoonmaker van tractoronderdelen. De man die de leiding had, bemerkte al spoedig dat ik bereid was te werken, terwijl de anderen het werk van zich afschoven. Op een dag was deze man dronken toen er een vrachtwagen met onderdelen arriveerde. Daarom nam ik de zending voor hem in ontvangst en ging na of alle onderdelen aanwezig waren. Mijn collega’s bespotten mij dat ik werk deed waarvoor ik niet betaald werd. Maar de man die de leiding had, waardeerde het dat ik hem zijn baan had gered, en korte tijd daarna verdiende ik vijf maal zoveel als in het begin.

Hoewel het voldoening gaf om mijn wereldse werk goed te doen, wist ik dat ik nog grotere voldoening zou smaken als ik meer tijd zou kunnen besteden aan het prediken van de bijbelse waarheid tot anderen. Daarom kwamen mijn vrouw en ik overeen dat ik na een christelijke vergadering die in Gbarnga zou worden gehouden, in de volle-tijddienst zou gaan. Ik zei mijn werk op en nam alles wat ik bezat en opgespaard had, met mijn vrouw en onze jonge zoon naar de vergadering. Onverwacht kwamen soldaten de vergadering verstoren en zij stelden ons geloof op de proef door te verlangen dat wij een religieuze groet brachten aan een werelds symbool. Drie dagen en drie nachten werden wij vastgehouden op een open veld zonder dat wij iets te eten of te drinken kregen. Nadat wij waren vrijgelaten, ontdekten wij dat al onze bezittingen gestolen waren. Maar een aantal van mijn christelijke broeders gaven mij wat geld zodat ik naar huis kon terugkeren. De eerste nacht thuis ging ik op jacht en doodde twee herten en een stekelvarken. Zo was ik in staat om de rest van het jaar mijn gezin te onderhouden.

In 1964 kon ik ten slotte mijn hartewens om Jehovah zo volledig mogelijk te dienen, verwezenlijken. Toen werd ik een volle-tijdverkondiger van Gods koninkrijk. Jehovah heeft op wonderbaarlijke wijze voor ons gezorgd, en hoewel ik nu zes kinderen heb, ga ik nog steeds in de door mij gekozen dienst voort.

In de afgelopen jaren heb ik de vreugde gesmaakt dat mijn nicht en een van mijn ooms de bijbelse waarheid aanvaardden, terwijl ook andere familieleden nu geïnteresseerd zijn. Toen mijn oudste broer ziek werd en voor behandeling naar onze stad werd gebracht, kreeg ik de gelegenheid christelijke liefde te betonen. Hij kwam niet naar mijn huis toe om daar te verblijven want hij had mij heftig tegengestaan in mijn dienst voor Jehovah. Toch ging ik naar hem toe en bracht hem naar mijn huis, gaf hem te eten en behandelde hem zo goed als ik kon. Na een tijdje kwamen andere familieleden op bezoek die zeiden: „De wijze waarop jij God dient is geweldig. Wij wisten niet dat het zo zou zijn. Je hebt je niet tegen ons gekeerd, maar je hebt in ruil voor verachting medegevoel en respect getoond.”

Hoe verschilt de handelwijze van een ware christen van die van een „inlandse dokter” uit Afrika! In plaats van kwaad met kwaad te vergelden, volg ik de raad op die in de bijbel staat: „Blijf het kwade overwinnen met het goede” (Rom. 12:17-21). Wat ben ik gelukkig dat ik de praktijken van de „inlandse dokters” uit Afrika en de valse religie van de christenheid de rug heb toegekeerd en uit de duisternis in het glorierijke licht ben gekomen om Jehovah te dienen!

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen