Vragen van lezers
■ Aangezien een broeder die een betrekking blijft bekleden waarin hij een wapen moet dragen, niet als voorbeeldig beschouwd zal worden, zou het dan ook verkeerd zijn als een getuige van Jehovah bescherming vraagt van gewapende wetshandhavers?
Jezus verklaarde: „Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan” (Matth. 26:52). In overeenstemming met dit beginsel worden rijpe christenen ertoe aangespoord een werkkring te vermijden waarin zij een vuurwapen (het hedendaagse equivalent van „het zwaard”) moeten dragen. Dit wil echter niet zeggen dat zij geen bescherming van gewapende politieambtenaren kunnen vragen en ontvangen. Waarom zeggen wij dit?
Romeinen 13:1-4, waar wordt gesproken over menselijke regerings-„autoriteit” die in het huidige samenstel onder Gods toelating werkzaam is, zegt het volgende: „Ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent.” God keurt dus goed dat deze „superieure autoriteiten” gewapend zijn, opdat er onder de mensheid een mate van wet en orde gehandhaafd kan worden. Wanneer evenwel Christus als „Vredevorst” de ’overvloed van eindeloze vrede’ zal brengen, zal het gebruik van alle wapens van geweld tot het verleden behoren. In overeenstemming met de bijbel mogen christenen in deze tijd dus bescherming aanvaarden van de „autoriteit”, hoewel zijzelf, in afwachting van Gods komende koninkrijk, ’hun zwaarden tot ploegscharen hebben geslagen’. — Jes. 2:4; 9:6, 7.
Wij zouden onze situatie kunnen vergelijken met die welke in Jeremia’s tijd bestond. Toen gebruikte Jehovah het leger van „Nebukadrezar, de koning van Babylon, mijn knecht” om het oordeel te voltrekken aan het afvallige koninkrijk Juda. Bewapenden Jeremia en Baruch zich om zich in die kritieke situatie te beschermen? Neen, want Jehovah zelf had Jeremia „tot een versterkte stad en tot een ijzeren zuil en tot koperen muren tegen heel het land” gemaakt. En hoewel zij zich niet aansloten bij het leger van Jehovah’s „knecht”, Zijn oordeelsvoltrekker, lieten zij zich na de verwoesting van Jeruzalem wel door die „knecht” bevrijden. — Jer. 1:17-19; 25:9; 39:11-14.
Zo streven ook Jehovah’s Getuigen in deze tijd vrede na, terwijl zij te midden van een gewelddadige wereld de Koninkrijksboodschap bekendmaken. Maar zolang Jehovah de regeringsautoriteiten toestaat het „zwaard”, ofte wel het hedendaagse equivalent ervan, te dragen om de orde te handhaven, kunnen zij terecht de bescherming van dat „zwaard” aanvaarden.
■ De geboorte van een kind is een natuurlijk proces; kan het dan verkeerd zijn wanneer een christen een praktijk als vroedvrouw of verloskundige zou uitoefenen zonder te voldoen aan de vereisten van de staat met betrekking tot vergunningen of diploma’s?
Het is waar dat de geboorte van een kind een natuurlijk proces is, een wonder waarvoor wij onze Levengever Jehovah kunnen danken (Gen. 1:27, 28; 49:25). En van oudsher hebben ervaren vroedvrouwen bij vele bevallingen geholpen (Ex. 1:15-20). De WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) bericht dat in Derde-Wereldlanden traditionele verloskundigen of vroedvrouwen bij 60-80 procent van de bevallingen assisteren (Medical Tribune, 26 januari 1983). Zelfs in sommige meer ontwikkelde landen komt het steeds algemener voor dat routinebevallingen plaatsvinden in kraamcentra of thuis en dat de vrouw voornamelijk bijgestaan wordt door een gediplomeerde verloskundige.
De bijbelse geschiedenis laat echter zien dat er bij een bevalling complicaties kunnen optreden, waardoor de moeder, het kind of beiden zelfs kunnen sterven (Gen. 3:16; 35:16-19). De Wereldgezondheidsorganisatie bericht dat er „jaarlijks ongeveer 500.000 vrouwen sterven aan complicaties tijdens de bevalling”. Vele gezondheidsdeskundigen moedigen er dus toe aan, de bevalling te laten plaatsvinden in een ziekenhuis of elders waar een arts aanwezig is. Zij hebben tevens voorzien in programma’s voor het opleiden van vroedvrouwen en vervolgens degenen die daarvoor in aanmerking kwamen, een diploma of een vergunning gegeven.
Natuurlijk bestaat er meningsverschil over bepaalde voorkeuren, theorieën en methoden: Heeft een bevalling thuis de voorkeur wanneer er geen complicaties worden verwacht; welke houding tijdens de bevalling is het gemakkelijkst voor de moeder; is het voor de baby beter als hij in een kalmerende omgeving, of zelfs onder water, wordt geboren; moet er als regel van anesthesie gebruik worden gemaakt; wanneer moet de navelstreng worden doorgeknipt?
De christelijke gemeente neemt in dergelijke kwesties geen officieel standpunt in, want het zijn dingen die men persoonlijk moet beslissen. De gemeente zal er ook niet op aandringen dat de bevalling in een ziekenhuis of juist thuis moet plaatsvinden. De man en zijn vrouw dienen geïnteresseerd te zijn in wat zij denken dat het beste is voor moeder en kind, met de wens dat beiden het leven behouden om Jehovah in goede gezondheid te dienen.
In het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie werd gezegd dat „bij de opleiding [van vroedvrouwen] de nadruk wordt gelegd op veilige manieren van bevallen, en op reinheid”. Met de programma’s voor het registreren en diplomeren van personen die bevoegd zijn bij een bevalling te helpen, beoogt men kennelijk dat er deskundige zorg voor moeder en kind beschikbaar is en dat de aanstaande moeder zich niet op onbevoegde personen hoeft te verlaten. Het kan zelfs zijn dat de wet van het land voorschrijft dat alleen gediplomeerde verloskundigen bij een bevalling mogen assisteren. Iemand die bekende wetten op dit gebied heeft genegeerd, zou het risico kunnen lopen als wetsovertreder te worden vervolgd en zou bloedschuld op zich kunnen laden indien er als gevolg van nalatigheid of onbevoegdheid een leven verloren zou gaan. — Rom. 13:1-4.
Met betrekking tot het gebruikmaken of het verschaffen van gezondheidszorg zal een christen, of het nu om een bevalling gaat of om andere vormen van behandeling, Jezus’ woorden in gedachte houden: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is.” — Matth. 22:21.
■ Kan men in verband met de onderverdeling van het bijbelboek Psalmen van „hoofdstukken” spreken?
De bijbel wordt gewoonlijk onderverdeeld in 66 boeken, waarvan het boek Psalmen er één is. Elk boek, of het nu een geschiedenisboek is, een roman, of een bijbelboek, wordt in hoofdstukken verdeeld. Daarom spreken wij gewoonlijk over Genesis hoofdstuk 1, hoofdstuk 2, enzovoort. Vanuit dit standpunt zouden de 150 delen waarin het boek Psalmen gewoonlijk wordt verdeeld, eveneens hoofdstukken kunnen worden genoemd.
De Nederlandse titel „Psalmen” is echter afkomstig uit de Griekse Septuaginta-vertaling, waarin het boek Psalmoi heet. Die Griekse titel heeft betrekking op gezangen die met muzikale begeleiding worden gezongen. Kennelijk werden de verschillende dichtwerken die ons boek Psalmen vormen, oorspronkelijk gezongen, misschien begeleid door een harp. Koenens Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal definieert „psalm” als volgt: „Plechtig godsdienstig lied, inz. een der gezangen uit het bijbelboek der Psalmen.”
Hoewel het dus niet verkeerd of ongepast zou zijn over bijvoorbeeld „Psalmen hoofdstuk 100” te spreken, geeft men een nauwkeuriger en betere beschrijving wanneer men over „Psalm 100” of „de 100ste psalm” spreekt. Dat is in feite de uitdrukking die de discipel Lukas, de schrijver van het boek Handelingen, gebruikt, want hij schrijft over een bepaalde uitspraak dat ze „in de tweede psalm staat geschreven”. — Hand. 13:33.