Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w57 15/6 blz. 279-284
  • Liefde bouwt de Nieuwe-Wereldmaatschappij op

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Liefde bouwt de Nieuwe-Wereldmaatschappij op
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE LIEFDE IS OPBOUWEND OP DE VERGADERINGEN
  • DE LIEFDE ONDERSTEUNT HET OPLEIDINGSPROGRAMMA
  • DE VOORRECHTEN DER VROUW OM OP TE BOUWEN
  • ANDERE MANIEREN WAAROP DE LIEFDE OPBOUWT
  • DE LIEFDE BOUWT DE „VREEMDELING” OP
  • EEN AANHOUDENDE LIEFDE BOUWT OP
  • „Liefde bouwt op”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Blijf elkaar liefhebben — Liefde bouwt op
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2018
  • Liefde: Een kostbare eigenschap
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2017
  • Ware liefde is praktisch
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
w57 15/6 blz. 279-284

Liefde bouwt de Nieuwe-Wereldmaatschappij op

1, 2. (a) Waarom kunnen de christelijke getuigen van Jehovah terecht een Nieuwe-Wereldmaatschappij worden genoemd? (b) Uit welke feiten en schriftuurplaatsen blijkt dat ook liefde de Nieuwe-Wereldmaatschappij opbouwt?

MEN noemt alle christelijke getuigen van Jehovah tezamen de Nieuwe-Wereldmaatschappij, omdat zij Gods nieuwe wereld aankondigen en er waardige afgezanten van zijn. Zij laten zich leiden door het Nieuwe-Wereldbeginsel van liefde, liefde voor Jehovah en hun naasten. Dit is zo opvallend, dat de openbare pers hierop keer op keer commentaar heeft geleverd in haar berichten over de in 1955 in Noord-Amerika en Europa door de getuigen gehouden vergaderingen van het Zegevierende Koninkrijk.

2 Zo dient het ook te zijn, want hun Leider, Jezus Christus, legde zeer de nadruk op liefde en verklaarde zelfs dat dit het kenmerk van zijn ware volgelingen zou zijn: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkander liefhebt; evenals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkander hebt.” De liefde is de „volmaakte band van eenheid,” waardoor de leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij samengebonden worden en sterk worden gemaakt. Hierdoor kunnen zij eensgezind pal staan tegen de gehele wereld, en Satans twee aanvalsfronten van vervolging en materialisme het hoofd bieden. „Twee zijn beter dan één,” en „een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken.” Evenals de liefde de gezinskring kan opbouwen, kan ze om dezelfde redenen de Nieuwe-Wereldmaatschappij opbouwen. — Joh. 13:34, 35; Kol. 3:14, NW; Pred. 4:9, 12, NBG.

DE LIEFDE IS OPBOUWEND OP DE VERGADERINGEN

3, 4. Hoe beschouwt de liefde het bijeenkomen met Gods volk, en hoe gaat ze in dit opzicht te werk?

3 De liefde bouwt de Nieuwe-Wereldmaatschappij op doordat ze ons naar de verschillende vergaderingen en congressen van toegewijde christenen trekt, waar wij meer licht over Gods Woord ontvangen en geestelijk worden gesterkt en aangemoedigd Jehovah te blijven dienen. Dat niet alleen, doch door de liefde zullen wij inzien dat deze vergaderingen ons de gelegenheid bieden elkaar op te bouwen. Door de liefde gedreven, zijn wij vroeg aanwezig, om onze broeders en zusters en de vreemdelingen van goede wil hartelijk welkom te heten; zullen wij intense belangstelling hebben voor wat er vanaf het podium wordt gezegd, want door aandachtig te luisteren bouwen wij de spreker op; zullen wij na de vergadering nog wat willen blijven, om ervaringen uit te wisselen en iemand die terneergeslagen is, met een woord of gebaar behulpzaam te zijn en aan te moedigen. Zodoende bouwen wij bovendien ons zelf op, want het is een vaste regel dat ’wie laaft, zelf gelaafd zal worden.’ — Spr. 11:25, NBG.

4 Bovendien zal de liefde trachten anderen op te bouwen door zo mogelijk een actief aandeel aan zulke vergaderingen te hebben. Het komt er niet slechts op aan ’het vergaderen niet na te laten, zoals sommigen de gewoonte hebben,’ maar ook ’vast te houden aan de openbare bekendmaking van onze hoop,’ ’op elkaar te letten ten einde tot liefde en juiste werken aan te sporen,’ en ’elkaar aan te moedigen, en dat te meer naarmate wij de dag zien naderen.’ Of zoals Paulus aan de Romeinen schreef: „Ik verlang er naar u te zien, om u enige geestelijke gave mee te delen en u daardoor standvastig te maken; of liever nog, dat gij elkaar wederzijds moogt aanmoedigen, elk door het geloof van de ander, door zowel het uwe als het mijne.” — Hebr. 10:23-25; Rom. 1:11, 12, NW.

5. Wat moeten wij voor de vergaderingen doen om elkaar daar doeltreffend te kunnen opbouwen?

5 Gedreven door onze liefde voor onze broeders en zusters zullen wij onze studies voorbereiden, om hen zodoende te kunnen opbouwen; vooral wanneer wij spreektoewijzingen ontvangen, waarbij allen tot hun opbouw getuige zijn van onze vooruitgang. Dit is een gebod: „Laat alles geschieden tot opbouw. . . . opdat allen mogen leren en aangemoedigd worden.” Hoe vreemd het ook moge klinken, juist de dienaren in de gemeente kunnen heel gemakkelijk hun voorrechten in dit verband veronachtzamen. Zij worden zo volledig in beslag genomen door het voorbereiden van de speciaal door hen te leiden vergaderingen en hun programmatoewijzingen dat zij bij tijden vergeten zich op de door anderen geleide vergaderingen voor te bereiden, zodat zij ook dan een aandeel kunnen hebben aan het opbouwen van de overigen. Iedere bedienaar van het evangelie neme dus op elke vergadering Paulus’ raad ter harte: „Laten wij echter, de waarheid sprekend, door liefde opgroeien in alles in hem die het hoofd is, Christus. Uit hem leidt het gehele lichaam, doordat het harmonisch is samengevoegd en zo gemaakt is dat het samenwerkt door middel van elk gewricht, dat naar de werking van elk respectief lid in de juiste mate het nodige doet, de groei van het lichaam tot opbouw van zich zelf in liefde.” — 1 Kor. 14:26, 31; Ef. 4:15, 16, NW.

DE LIEFDE ONDERSTEUNT HET OPLEIDINGSPROGRAMMA

6, 7. (a) Door welke voorbeelden wordt aangetoond dat wij verplicht zijn anderen op te leiden? (b) Waarom hebben de dienaren in dit opzicht speciale verplichtingen, en hoe dienen zij zich er van te kwijten?

6 De liefde bouwt vervolgens de Nieuwe-Wereldmaatschappij op, doordat ze ons aanzet tot deelname aan het opleidingsprogramma voor de bediening, hetzij wij helpen of worden geholpen. Ongeacht welke plichten er op een rijpe bedienaar van het evangelie rusten, heeft hij het niet te druk om een aandeel aan dit programma te hebben. Stellig heeft niemand van ons meer te doen dan Jezus Christus en toch vond hij er tijd voor anderen op te leiden. Toen ’hij van stad tot stad en van dorp tot dorp reisde, predikte hij en maakte het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekend. . . . de twaalven waren bij hem.’ Waarvan moest Paulus zich al niet kwijten en toch leidde hij anderen op! Ja, „wij toch, die sterk zijn, behoren de zwakheden te dragen van hen die niet sterk zijn, en niet ons zelf te behagen. Een ieder van ons behage zijn naaste in wat zijn opbouw ten goede komt. Want ook Christus heeft zich zelf niet behaagd.” Terloops zij hier wederom opgemerkt dat liefde geen sentimenteel gevoelen is. Sentimentaliteit stelt zich slechts ten doel zijn naaste te behagen, hem wellicht tevreden te stellen in zijn zwakheden. Doch de liefde behaagt de naaste „in wat zijn opbouw ten goede komt.” — Luk. 8:1; Rom. 15:1-3, NW.

7 Vanzelfsprekend wordt er van de aangestelde dienaren in de gemeente die over grotere gaven beschikken en meer gelegenheden hebben hun broeders en zusters op te bouwen, geëist dat zij meer geven: „Ja, van elk aan wie veel werd gegeven, zal veel worden geëist, en van hem aan wie mensen het toezicht over veel hebben gegeven, zullen zij meer dan gebruikelijk is eisen.” Juist daarom heeft Jehovah voorzieningen getroffen voor speciale dienaren in de gemeente; Paulus schrijft hierover: „Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als zendelingen, sommigen als herders en leraars, met het oog op het opleiden der heiligen tot het bedieningswerk, tot de opbouw van het lichaam van de Christus [en de andere schapen], totdat wij allen geraken tot de eenheid in het geloof en in de nauwkeurige kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot de maat van wasdom die behoort tot de volheid van de Christus.” Hoe dient men anderen dan voor het bedieningswerk op te leiden? Petrus somt hiervoor enkele vereisten op, namelijk, met vreugde, vurig, onzelfzuchtig en nederig: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, doch bereidwillig, noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar volijverig, noch als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, doch als voorbeelden voor de kudde.” — Luk. 12:48; Ef. 4:11-13; 1 Petr. 5:2, 3, NW.

8. Ter wille van wie dienen degenen die hulp behoeven, dit te aanvaarden?

8 Zou u daarentegen nog niet zo ver zijn dat u doeltreffende toespraakjes aan de deuren en op nabezoeken kunt houden, dan zult u uit liefde voor Jehovah, de mensen van goede wil en uw broeders en zusters bereidwillig de aangeboden hulp aanvaarden, waardoor u zich opbouwt. Slechts trots zou een belemmering zijn om die hulp te aanvaarden, maar het is er thans de tijd niet naar om trots te zijn, daar de eeuwige bestemming der mensen van goede wil op het spel staat en die wordt in bepaalde gevallen bepaald door de doeltreffendheid van onze ’prediking van het woord.’ Bedenk wel dat men niet alleen nederig moet zijn om de aangeboden hulp te aanvaarden, maar eveneens om anderen hulp te bieden. Laat dus elke met de Nieuwe-Wereldmaatschappij verbonden bedienaar van het evangelie uit liefde voor Jehovah, de „vreemdeling” en elkaar, hetzij anderen hulp bieden hetzij de aangeboden hulp aanvaarden, ons allen vol blijdschap aan elkaar onderwerpend. — 1 Petr. 5:5.

DE VOORRECHTEN DER VROUW OM OP TE BOUWEN

9, 10. (a) Welke voorrechten hebben zusters om de gemeente op te bouwen, en hoe kunnen zij zich die zoveel mogelijk ten nutte maken? (b) Welke hoedanigheden van de vrouw in verband met haar schriftuurlijke positie worden hoog gewaardeerd, zoals door wie wordt geïllustreerd?

9 Alhoewel christelijke vrouwen niet zoveel in de gelegenheid zijn om hun broeders en zusters op te bouwen als de christelijke mannen, zullen zij de hun gegeven voorrechten door liefde en hemelse wijsheid gaan waarderen en ze zoveel mogelijk ten nutte maken. Wanneer de zusters in de gemeente zich grondig voorbereiden, zullen zij hun woorden goed kunnen kiezen en met vertrouwen een toepasselijke ’openbare bekendmaking’ kunnen doen. Aldus zullen zij er ook zoveel mogelijk toe bijdragen hun gedachten tot wederzijdse opbouw van alle aanwezigen onder woorden te brengen. Dit omvat eveneens de school der theocratische bediening, waaraan de zusters veel meer deel zouden kunnen nemen dan gewoonlijk gebeurt. Door in de velddienst vaardig te worden, zullen zij op interessante wijze kunnen demonstreren hoe de Koninkrijksboodschap doeltreffend aan de deuren aangeboden kan worden en hoe men tegenwerpingen zou kunnen ontzenuwen; zij zullen eveneens belangwekkende ervaringen kunnen vertellen. Aldus kunnen zij er belangrijk toe bijdragen hun broeders en zusters op te bouwen, ook al bezitten zij niet het voorrecht hun te vertellen wat zij moeten doen. Hebben alle rijpe zusters bovendien niet het voorrecht andere zusters op te leiden? Stellig!

10 Ook in andere opzichten geldt dit zelfde beginsel. Zusters kunnen bijzonder veel bijdragen tot de opbouw van hun broeders en zusters, door zich eenvoudig theocratisch te gedragen, door „godvruchtige toewijding gepaard aan zelfgenoegzaamheid” te tonen. Doordat zij nederig en oprecht het vanaf het podium besprokene in praktijk brengen, leggen zij door hun voorbeeld de nadruk op de waarde er van. Het meest na aan het hart ligt ons ongetwijfeld het eren van Jehovah’s naam en de opbouw van onze broeders en zusters. Wanneer de Schrift omschrijft wat de vrouw in deze mag doen, worden haar deze voorrechten niet ontnomen; integendeel, haar geduld, tact en wijsheid worden zelfs hoog aangeslagen. In verband hiermee zij opgemerkt dat Debora, alhoewel zij een gezalfde profetes was, Barak niet botweg bevelen gaf, maar hem, door hem als het ware vragen te stellen, Jehovah’s instructies meedeelde: „Heeft Jehovah, de God Israëls, het bevel niet gegeven?” „Is Jehovah niet voor u uit gegaan?” Het leek alsof zij hem er slechts aan herinnerde. Is dat geen prachtige manier waarop de zusters in deze tijd hun broeder kunnen aanspreken! Bedenk ook dat het verlangen van koningin Esther om haar volk te redden, stellig niet met meer succes bekroond had kunnen worden, wanneer ze haar echtgenoot, koning Ahasveros, hiertoe een bevel had kunnen geven. Wanneer zusters binnen de hun in de theocratie toegestane betrekkelijke vrijheid blijven, kunnen zij er ongetwijfeld veel toe bijdragen de Nieuwe-Wereldmaatschappij op te bouwen; ja, het is zelfs zo, dat wanneer zij dat niet doen, zij niets tot de opbouw bijdragen. — 1 Tim. 6:6; Richt. 4:6, 14, NW.

ANDERE MANIEREN WAAROP DE LIEFDE OPBOUWT

11. Welke verplichtingen rusten er op ons in verband met overtredingen?

11 De liefde bouwt onze broeders en zusters op doordat ze ons vergevensgezind, barmhartig en lankmoedig doet zijn. Indien wij te weinig liefde hebben, zijn wij vlug beledigd en er snel bij de overtreder te straffen. Dit verzwakt hem echter slechts en hij kan er zo ontmoedigd door worden, dat hij ten slotte het eeuwige leven verliest. Door hem echter liefderijk te vergeven, sterken wij hem, bouwen wij hem op en helpen hem zijn zwakheid te overwinnen, waardoor hij ’gelijk een versterkte stad wordt, en pal staat als de grendel van een kasteel.’ Wat een broeder ons ook aandoet, wij mogen geen wrok tegen hem koesteren. Kunnen wij het maar niet vergeten, ’er maar niet over heen stappen,’ dan moeten wij, gehoor gevend aan Jezus’ bevel in Mattheüs 18:15-17, naar hem toe gaan. Wanneer echter blijkt dat wij iemand anders hebben beledigd, mogen wij de kwestie niet zonder meer als afgedaan beschouwen, alleen omdat wij geen wrok koesteren. Nederig moeten wij naar de beledigde broeder gaan en trachten hem terug te winnen (Matth. 5:23, 24). Laten wij ons dus bekleden „met de tedere genegenheden van mededogen, goedgunstigheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Gaat voort verdraagzaam te zijn jegens elkander en elkander vrijelijk te vergeven indien iemand jegens een ander een reden tot klagen heeft.” Laten wij, ’evenals Jehovah ons vrijelijk heeft vergeven, evenzo doen.’ In dit opzicht bouwen wij dan ons zelf op, want de barmhartigen „zal barmhartigheid worden betoond.” — Spr. 18:19, AT; Kol. 3:12, 13; Matth. 5:7, NW.

12. Aan welke schriftuurlijke verplichting denkt de liefde om anderen niet te doen struikelen?

12 Bovendien bouwt de liefde de Nieuwe-Wereldmaatschappij op doordat ze zich meer om het welzijn van anderen bekommert dan op haar eigen „rechten” te staan. De liefde doet ons aan anderen denken en attent voor hen zijn, opdat ze niet zullen struikelen; ze streeft datgene na „waardoor de vrede wordt bevorderd en wat opbouwend is voor elkaar.” Ze breekt het werk Gods niet ter wille van enige persoonlijke voorkeur af. Juist in dit verband schreef Paulus: „De liefde bouwt op.” Ja, „alles is wettig, maar niet alles is nuttig. Alles is wettig, maar niet alles bouwt op. Dat een ieder niet zijn eigen voordeel blijve zoeken, maar dat van de ander.” Door aldus ’de lasten van elkander te dragen, vervullen wij de wet van de Christus’ en bouwen wij elkaar op. — Rom. 14:19, 20; 1 Kor. 8:1; 10:23, 24; Gal. 6:2, NW.

13. Hoe kunnen stoffelijke goederen tot opbouw worden gebruikt?

13 Wij kunnen onze broeders en zusters ook opbouwen door hen in stoffelijk opzicht liefde te betonen, door ’met de heiligen naar gelang van hun behoeften te delen, door de weg der gastvrijheid te bewandelen.’ De geliefde apostel Johannes zet dit duidelijk uiteen: „Hoe blijft de liefde Gods in hem die de middelen dezer wereld tot in stand houding van het leven heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, en toch de deur van zijn tedere mededogen voor hem sluit? Kinderkens, laten wij niet liefhebben met woorden noch met de tong, maar met de daad en in waarheid.” Aangezien het in stand houden van een Koninkrijkszaal — de plaatselijk centrale plaats van bijeenkomst, voor de Nieuwe-Wereldmaatschappij — en het wereldwijde predikingswerk van het goede nieuws in 162 landen onkosten met zich brengen, bouwt de liefde ook op doordat ze geldelijke bijdragen geeft, waardoor wij Jehovah met ons bezit eren. — Rom. 12:13; 1 Joh. 3:17, 18, NW; Spr. 3:9.

14. Door wat niet te doen zal de liefde eveneens opbouwend werken?

14 De liefde bouwt ook op door wat ze niet doet. De liefde verwoest de eenheid van de organisatie niet door een van afgunst getuigende wedijver: „De liefde is niet afgunstig, ze snoeft niet, wordt niet opgeblazen.” Evenmin brengt de liefde anderen in verlegenheid of verleidt ze hen er toe verkeerd te handelen door een onjuist gedrag te volgen, ze „gedraagt zich niet onbetamelijk.” Ook verliest ze haar kalmte niet of ’vliegt ze niet op.’ De liefde „wordt niet geërgerd.” Noch verlaagt ze zich tot liegen, en evenmin vergenoegt ze zich over ongerechtigheden, „ze verheugt zich niet over ongerechtigheid, maar verheugt zich met de waarheid.” Ja, wanneer wij anderen willen opbouwen, moeten wij niet alleen het juiste liefhebben en doen, maar ook het verkeerde haten en mijden. — 1 Kor. 13:4-6, NW.

DE LIEFDE BOUWT DE „VREEMDELING” OP

15. Waaraan zullen wij meedoen wanneer wij de vreemdeling liefhebben, in welke mate en onder welke omstandigheden?

15 De liefde bouwt de gezinskring en de Nieuwe-Wereldmaatschappij op, maar ook de „vreemdeling” van goede wil. Door onze liefde voor hem beseffen wij dat hij hongert en dorst naar rechtvaardigheid. Dit zet ons er toe aan er iets aan te doen. Wij jagen naar en vissen op hem door geregeld, of het nu mooi of slecht weer is, van huis tot huis te gaan, op de hoeken van de straat de Koninkrijksboodschap aan te bieden; zowel in gunstige tijd te prediken als wanneer het werk verboden is ’in ongunstige tijd.’ Hierdoor zullen wij letten op mogelijke gelegenheden om terloops (niet ’ontijdig’) getuigenis te geven wanneer wij thuis zijn, ons op ons wereldse werk bevinden, winkelen of reizen. Bovendien zal de liefde ons volharding geven, ’van de morgen tot de avond,’ zodat wij er nooit mee ophouden goed te doen. — 2 Tim. 4:2, NW; Pred. 11:6; 2 Thess. 3:13.

16. Wat stellen wij ons ten doel wanneer wij tot anderen prediken?

16 Wij moeten echter nimmer om de „vreemdeling” te kunnen opbouwen, uit het oog verliezen wat ons doel was. Alhoewel het aantal velddiensturen en onze lectuurverspreiding belangrijk zijn, zijn het toch slechts verschillende middelen om ons doel te bereiken, namelijk, de vreemdeling te helpen een lid van de Nieuwe-Wereldmaatschappij te worden, in de rechtvaardiging van Jehovah’s naam te laten delen en leven in de nieuwe wereld te verwerven. Wij moeten evenals Jezus werkelijke belangstelling en zorg voor hen tonen: „Toen hij de scharen zag, gevoelde hij tedere genegenheid voor hen, omdat zij gestroopt en toegetakeld waren als schapen zonder herder.” Hoe doeltreffend wij het „zwaard des geestes” ook hanteren en de gelegen tijd onder gunstige en moeilijke omstandigheden uitkopen, toch zullen wij de vreemdeling van goede wil niet opbouwen wanneer wij niet evenals Jezus tedere genegenheid hebben voor degenen die wij bedienen en dit door onze woorden en daden tonen. — Matth. 9:36; 23:37; Joh. 11:35, NW.

17. Op welke manier zullen wij, door liefde gedreven prediken?

17 Door onze liefde zal onze aanbieding aan de deuren en op nabezoeken oprecht, vriendelijk en warm zijn. Moeten wij een nabezoek bij een vreemdeling van goede wil brengen en treffen wij hem bij een eerste of tweede poging niet thuis, dan zal de liefde ons er toe drijven het een derde en zelfs een vierde maal te proberen. Houd in gedachten dat de liefde zich niet laat ontmoedigen, doch volhoudt. Wanneer wij liefderijke belangstelling voor de vreemdeling aan de dag leggen, zal het veel waarschijnlijker zijn dat wij een huisbijbelstudie bij hem kunnen oprichten.

18. Waarom bestaat er zo’n groot verschil tussen het aantal van hen bij wie in 1955 huisbijbelstudies werden geleid en het aantal dopelingen?

18 Wij leiden dus geregeld een huisbijbelstudie bij de vreemdeling van goede wil. Betekent dit dat wij er dan zeker van zijn dat wij ons doel met hem bereiken? In het geheel niet! In het Yearbook van 1956 van het Genootschap wordt aangetoond dat er in het dienstjaar 1955 elke maand 337.456 huisbijbelstudies werden geleid. Slechts één vijfde van hen heeft echter symbolisch te kennen gegeven dat zij zich aan Jehovah hebben opgedragen, door zich te laten onderdompelen. Aangezien wij zulke studies gemiddeld niet langer dan vijf jaar leiden, volgt hieruit dat velen hiervan in de loop der tijd niet verder werden voortgezet. Waarom? Het antwoord is te vinden in Jezus’ illustratie van de zaaier en zijn zaad: Enkele van Satans „vogels” of handlangers rukten sommige van de zaden weg; de doornen dezer wereld, haar beslommeringen en bedrieglijke genoegens en rijkdommen, verstikten weer andere, en de hete zon der vervolging deed het overige. Teneinde deze vernietigende factoren tegen te gaan, moeten wij een oprechte belangstelling voor het welzijn van de „vreemdeling” aan de dag blijven leggen en liefde blijven betonen. — Luk. 8:4-15.

EEN AANHOUDENDE LIEFDE BOUWT OP

19, 20. (a) Op welke opbouwende manier zullen wij door liefde daartoe aangezet onze bijbelstudies leiden? (b) Hoe wordt door Paulus’ ervaring met de Thessalonicenzen het voorgaande geïllustreerd?

19 Laten wij er daarom bij het leiden van onze huisbijbelstudies voor waken mechanisch te worden en in een sleur te vervallen, zodat wij zelfs niet eens opmerken of de vreemdeling het al dan niet begrijpt. Indien hij het niet begrijpt, kan hij niet opgebouwd worden. Bedenk dat degenen die in de illustratie over de zaaier vrucht voortbrachten, vóór alles ’het begrepen.’ Evenals zaden geregeld zonneschijn en regen nodig hebben, dienen wij ook geregeld, punctueel en betrouwbaar te zijn en het juiste voorbeeld te stellen. Het getuigt niet van veel liefde zo maar te hooi en te gras te werk te gaan, noch zal dit bij de vreemdeling van goede wil veel waardering kweken. Het is onontkoombaar, wij dienen de vreemdeling liefde te betonen, wij moeten voor hem „als een beschutting tegen de wind [worden] en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land,” opdat hij sterk genoeg kan worden om de religieuze tegenstand te weerstaan, bestand te zijn tegen de verleidingen van de wereld en staande te blijven onder de druk welke op hem wordt uitgeoefend omdat hij zich met de Nieuwe-Wereldmaatschappij heeft verbonden. — Matth. 13:19-23, NW; Jes. 32:1, 2, NBG.

20 De apostel Paulus betoonde hun aan wie hij de waarheid had gebracht, zulk een liefde. Hij gedacht hen in zijn gebeden en wanneer hij hen niet kon bezoeken, schreef hij hun aanmoedigende brieven. (Gedenkt u hen met wie u studeert in uw gebeden?) Let er bijvoorbeeld eens op hoe hij van zijn liefde blijk gaf jegens hen die te Thessalonica belangstelling hadden voor de waarheid: „Wij gedroegen ons in uw midden teder als een zogende moeder die haar kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hebben, behaagde het ons zeer u niet alleen Gods goede nieuws mede te delen, maar ook onze ziel, want gij zijt ons lief geworden.” Zodra deze Thessalonicenzen de waarheid hadden aanvaard en hun standpunt hadden ingenomen, brak er een hevige vervolging uit, waardoor Paulus genoodzaakt was hen te verlaten. Hij maakte zich zoveel zorgen over hun geestelijke welzijn dat hij, toen hij het niet langer kon uithouden, Timotheüs (welk een waardevolle hulp hij ook voor Paulus was) naar hen zond om te horen hoe zij vooruitgingen. Nadat Paulus hen door liefde had opgebouwd, zoals een zogende moeder haar kind koestert, en hen ’gelijk een vader zijn kinderen’ was blijven vermanen, bezorgde het hem vreugde, te vernemen dat zij zich zo ferm staande konden houden, dat hun geloof tot een opmerkenswaardig voorbeeld gesteld kon worden. Dat is het nu precies! Willen vreemdelingen van goede wil opgebouwd worden zodat zij rijpe dienaren van de Nieuwe-Wereldmaatschappij worden, dan moeten wij hen niet alleen met de Koninkrijkswaarheden voeden, maar hun ook onze eigen ziel, onze liefde, meedelen. — 1 Thess. 2:7, 8, 11, NW.

21. Wie wordt door de liefde opgebouwd, en waarom?

21 De liefde bouwt inderdaad de leden van de gezinskring, die van de Nieuwe-Wereldmaatschappij en de vreemdelingen van goede wil op. Ze heeft een opbouwende uitwerking omdat God liefde is, ze Gods geboden nakomt en omdat wij allen er behoefte aan hebben liefde te geven en te ontvangen. De liefde bouwt op omdat ze de goede eigenschappen in anderen hoort en ziet, en ziet waaraan zij behoefte hebben en tevens de gelegenheden om in die behoeften te voorzien; omdat ze actief werkzaam is en onbaatzuchtig en mild geeft, en omdat ze zachtaardig, warm en teder is. Bovendien bouwt de liefde op omdat ze niet ontmoedigd wordt, ze volhardend en lankmoedig is, alles verdraagt, hoopt en verduurt. Ja, de liefde bouwt op omdat ’ze nimmer vergaat.’

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen