Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w67 15/5 blz. 303-309
  • Volle-tijddienaren van God

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Volle-tijddienaren van God
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • IS DE PIONIERSDIENST VOOR U?
  • DE UITDAGING VAN DE ZENDINGSDIENST AANVAARDEN
  • OP BETHEL DIENEN
  • MOEDIG ANDEREN AAN
  • „BLIJFT BEWIJZEN DAT GIJ GOEDGEKEURD ZIJT”
  • Met onze gehele ziel de weg des levens bewandelen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1975
  • De pioniersdienst — Iets voor jou?
    Onze Koninkrijksdienst 1998
  • Hoe succes te hebben in de pioniersdienst
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Het aandeel van de pionier in het bijeenbrengen van de „grote schare”
    Onze Koninkrijksdienst 1976
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
w67 15/5 blz. 303-309

Volle-tijddienaren van God

1. (a) Hoeveel getuigen van Jehovah zijn volle-tijdbedienaren van het evangelie? (b) Wat is Gods wil voor ware christenen, zoals door Jezus wordt aangetoond, en hoe gaven de eerste christenen er gehoor aan?

ALLE getuigen van Jehovah die gedoopte christenen zijn, zijn volle-tijdbedienaren van het evangelie. Zij hebben hun leven aan God opgedragen om zijn wil te doen, en, daar zij de bijbel hebben bestudeerd, weten zij wat die wil is. Jezus Christus, als Jehovah’s Hoofdgetuige, heeft hun het voorbeeld gesteld (Openb. 3:14). Hij was een prediker van het goede nieuws van het koninkrijk van God, en hij bracht die boodschap tot de mensen waar zij ook waren (Mark. 1:14, 15; Luk. 8:1; 4:15, 16; 5:27). Hij leidde zijn discipelen op om aan dat werk deel te nemen. Voor hij hen verliet, droeg hij hun op getuigen van hem te zijn „tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). Zij maakten hier niet uit op dat slechts een uitgelezen groepje dit werk zou verrichten terwijl de anderen toekeken. Zelfs wereldse historici die het christendom belachelijk maakten, getuigen dat de eerste christenen, die als „arbeiders, schoenmakers en boeren” in hun levensonderhoud voorzagen, niettemin ijverige predikers van het evangelie waren.a Het boek A History of Civilization (door C. Brinton, J. Christopher en R. Wolff) vermeldt: „De christen was geenszins tevreden met het vooruitzicht van zijn eigen redding. Hij aanvaardde de wil van God niet passief. Hij was vanaf het begin een vurige zendeling, die ernaar verlangde anderen te bekeren en te redden.”

2. Welk bewijs is er dat die geest nog leeft?

2 Die geest is niet uitgestorven; hij leeft nog onder de hedendaagse christelijke getuigen van Jehovah. Zij slaan acht op Jezus’ profetische uitspraak voor onze tijd, namelijk: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). In bijna tweehonderd landen besteden Jehovah’s getuigen meer dan 14.000.000 uren per maand aan dit werk dat Jezus heeft voorzegd. En, buiten hun prediking om, bezoeken zij en nemen zij ook regelmatig deel aan gemeentevergaderingen.

3. In welk opzicht is het waar dat iedere gedoopte getuige van Jehovah een volle-tijdbedienaar van het evangelie is?

3 Met de prediking van het „goede nieuws” en het bijwonen van vergaderingen, te zamen met alle persoonlijke studie en al het lezen dat men wellicht thuis doet, wordt de dag van iedere getuige van Jehovah nog niet gevuld, is het wel? Hoe kan er dan worden gezegd dat zij allen volle-tijdbedienaren van het evangelie zijn? Omdat ieder aspect van hun leven door hun prediking wordt beïnvloed. Misschien werken zij in de wereld als arbeiders, boeren, kantoorbedienden of doen zij ander werk, maar zij zijn vóór alles dienaren van God. Wat zij als bedienaren van het evangelie geloven en onderwijzen, beïnvloedt hun keuze van werelds werk, en dit maakt hen tot gewetensvolle werkers (Kol. 3:22, 23). Hun wereldse werk kan wellicht veranderen, maar niet hun bediening. Bij alles wat zij doen, zijn zij zich ervan bewust dat zij dienaren van God zijn. Het beïnvloedt de opleiding van hun kinderen, hun gedrag als zij inkopen doen op de markt, als zij op school zijn, als zij zich ontspannen of aan de maaltijd zitten. „Hetzij gij daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid” (1 Kor. 10:31). Niet alleen in hun spraak, maar ook in hun gedrag trachten zij ’hun licht te laten schijnen’, opdat anderen, door wat zij waarnemen, God mogen verheerlijken (Matth. 5:14-16; 1 Petr. 2:12; 2 Kor. 6:3, 4). Dat zij volle-tijdbedienaren van het evangelie zijn, betekent dus dat zij vierentwintig uur per dag, elke dag, dienaren van God zijn. Denkt u zo over uzelf — als een volle-tijdbedienaar van God?

4. (a) Zijn wij allen in staat in dezelfde mate dezelfde dingen te doen, om de belangen van de reine aanbidding te bevorderen? (b) Welke beweegreden in de dienst van onze zijde is God welgevallig?

4 Natuurlijk, sommigen zijn misschien in de gelegenheid in bepaalde opzichten meer te doen om de belangen van de reine aanbidding te bevorderen dan anderen. Niet allen zijn geschikt voor opziener, niet allen blinken uit als openbare sprekers, maar wel levert elkeen een waardevolle bijdrage tot het geestelijke welzijn van de gemeente als hij in alle ernst doet wat hij kan (Rom. 12:6-8). Zo zijn ook niet allen in staat dezelfde hoeveelheid tijd aan de velddienst te besteden, maar als wij in het openbaar de naam van God loven, niet met tegenzin of onder dwang, maar omdat ons hart overvloeit van dankbaarheid voor onze liefderijke Vader in de hemel, is dit God welgevallig. — 2 Kor. 9:7; Hebr. 13:20, 21.

IS DE PIONIERSDIENST VOOR U?

5. (a) Op welke basis zijn sommigen misschien geneigd te beoordelen of zij God behagen, en waarom? (b) Wat behoort bij het vaststellen van de hoeveelheid tijd die men in de velddienst kan besteden in aanmerking te worden genomen?

5 Aangezien de prediking van de Koninkrijksboodschap een voornaam deel van het leven van een christelijke prediker uitmaakt en hij er bericht van bijhoudt om dit aan de gemeente te rapporteren, zijn sommigen misschien geneigd louter in termen van de uren die zij aan de velddienst besteden, te beoordelen of zij God behagen. Het is prachtig dat zij de belangrijkheid van dat werk inzien; wij dienen dit allen te doen. Van andere bezigheden moeten wij tijd ’uitkopen’ om aan dit gebiedend noodzakelijke werk te besteden. De apostel Paulus schreef aan de gemeente te Efeze: „Ziet er . . . nauwlettend op toe hoe gij wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, de gelegen tijd voor uzelf uitkopend, omdat de dagen goddeloos zijn.” Maar waarvan dienen wij de tijd ’uit te kopen’? Moeten wij onze eigen geestelijke gezindheid opofferen door persoonlijke bijbelstudie en vergaderingbezoek op te geven ten einde te prediken? Moeten vaders hun gezinnen verwaarlozen? Moeten moeders hun verantwoordelijkheden jegens hun man en kinderen veronachtzamen ten einde meer te prediken? Neen, dat is niet de kwestie. Misschien kunnen deze noodzakelijke dingen beter georganiseerd worden om meer plaats voor de velddienst te maken, maar vergeet niet dat al deze andere verantwoordelijkheden deel uitmaken van iemands leven als een christelijke bedienaar van het evangelie. Paulus zegt verder: „Wordt daarom niet langer onredelijk, maar blijft inzien wat de wil van Jehovah is” (Ef. 5:15-17). En vervolgens toont hij in de volgende verzen aan dat de „wil van Jehovah” juiste aandacht voor de fysieke, emotionele en geestelijke behoeften van iemands gezinsleden omvat (Ef. 5:21–6:4). Bij het vaststellen van wat men in de velddienst kan doen, moet men dus zijn gehele leven als een christen in aanmerking nemen en zich afvragen welke gedragslijn werkelijk de beste geestelijke toestand voor allen in het huisgezin tot gevolg zal hebben en daarom de grootste heerlijkheid aan God zal geven.

6. (a) Waarom is het voor de meeste jongelui, na hun wereldse schoolopleiding te hebben voltooid, de juiste beslissing om in de pioniersdienst te gaan? (b) Hoe reageerde een jonge broeder onlangs op het aanbod van een beurs voor een universitaire opleiding, en waarom?

6 Sommigen zijn er zich bij het onderzoeken van hun situatie van bewust dat de gedragslijn die werkelijk verenigbaar is met hun opdracht aan God is, dat zij als pionierbedienaar van het evangelie de volle tijd aan de velddienst deelnemen en iedere maand honderd uur aan het prediken van het „goede nieuws” besteden. Zij hebben hun wereldse schoolopleiding voltooid, zijn jong, gezond en zonder gezinsverplichtingen of andere verantwoordelijkheden die voorrang hebben (Pred. 12:1, 13). Zij verkiezen geen carrière in de zakenwereld op te bouwen, omdat zij er niets in zien hun lot te verbinden aan een samenstel waarvan Gods Woord duidelijk zegt dat het binnenkort ’bankroet’ gaat. Hoe reageren zij dus op „aantrekkelijke aanbiedingen” van de wereld? Nog maar kort geleden werd een jonge broeder tijdens zijn laatste jaar op de middelbare school een beurs aangeboden, die hem een volledige universitaire opleiding zou hebben bezorgd. Maar hij wist dat het succes dat hij wellicht in de wereld zou hebben, op zijn hoogst kortstondig zou zijn. Hij bracht zich de bijbelse raad te binnen: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld . . . de wereld gaat . . . voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid” (1 Joh. 2:15-17). Liefde voor Jehovah en geloof in Zijn woord der belofte bewoog hem ertoe zich als pionier op te geven.

7. (a) Waarom verkocht een broeder aan de Westkust van de Verenigde Staten zijn huis om met het pionierswerk te beginnen? (b) Welke zegeningen hebben hij en zijn vrouw sindsdien genoten?

7 Aan de Westkust van de Verenigde Staten was een gehuwde man bezig zijn huis af te betalen. Dit eiste geregelde wereldse werkzaamheden voor hele dagen, maar hij besteedde ook enige tijd aan de velddienst. Omdat hij echter eerlijk tegenover zichzelf was, besefte hij dat hij zich meer bekommerde om zijn wereldse werk en zijn huis, dan om Jehovah’s dienst. Hij wist dat hij, om Jehovah te behagen, zijn geestelijke gezindheid moest verbeteren (Matth. 19:21; 5:3). Na zorgvuldige overweging verkocht hij zijn huis en werden hij en zijn vrouw pionier. Zij begonnen vreugde in de dienst te krijgen zoals zij nooit eerder gehad hadden. Spoedig werden zij uitgenodigd voor de speciale pioniersdienst om te dienen waar de nood groter was, daarna voor de Wachttoren Bijbelschool Gilead om een opleiding te krijgen als zendeling, en thans dienen zij in Colombia. Jehovah heeft hen rijkelijk gezegend voor het geloof dat zij toonden door hun aandeel aan het predikingswerk uit te breiden.

8. (a) Noem enkele factoren die het besluit van een moeder betreffende de vraag of zij zou kunnen pionieren en toch goed voor haar kinderen zou kunnen zorgen, zouden kunnen beïnvloeden. (b) Wat was de uitwerking op hun gezin in het geval van twee moeders die pionierden?

8 Anderen die als pionier zijn gaan dienen, hebben kinderen waarmee zij rekening moeten houden. In sommige gevallen zou het niet mogelijk zijn de verantwoording van een volle-tijdpionierbedienaar van het evangelie op zich te nemen en tegelijkertijd goed voor zijn kinderen te zorgen. Er zijn verscheidene factoren bij betrokken, waaronder persoonlijke organisatie, iemands gezondheid, en de leeftijden en karakters van de kinderen. Maar één moeder, die samen met haar man haar eigen omstandigheden onderzocht, was van mening dat als zij, al was het maar voor een poosje, pionierster werd, dit de geestelijke gezindheid van hun hele gezin ten goede zou komen, en dat bleek ook zo te zijn, vertelde zij. Haar zoontje dat nog niet de schoolgaande leeftijd had bereikt, ging met haar in de dienst en genoot er intens van en haar zevenjarige zoon vroeg wanneer hij kon gaan pionieren. Een andere moeder die ook heeft gepionierd, zei: „De wetenschap dat pionieren iemand niet van andere verplichtingen ontslaat, heeft mij niet alleen een conscientieuzere vrouw en moeder maar ook een betere huishoudster gemaakt. Pionieren heeft mij geleerd dat men zich, ten einde in de prediking produktief te zijn, altijd volkomen op Jehovah moet verlaten.” Dat zij een moeder hadden die pionierster was, bleek een rijke zegen voor deze gezinnen te zijn. Zou dat ook in uw geval zo zijn?

9. Hoe nam een moeder die vier kinderen alleen moest grootbrengen, op juiste wijze die verantwoordelijkheid op zich en toonde zij terzelfder tijd haar gevoelens ten aanzien van de pioniersdienst?

9 Bij een Getuige die in Ohio woonde, was de situatie weer anders. Zij had het verlangen te pionieren, dat wel. Maar zij werd een Getuige twee jaar nadat haar man haar had verlaten, terwijl zij nog vier kinderen had op te voeden. Zij ging die verantwoordelijkheid niet uit de weg, maar bracht alle vier die kinderen er ijverig voor groot om Jehovah God lief te hebben en te dienen. Hoewel zij niet kon pionieren, prentte zij elk van haar kinderen het verlangen in deel te nemen aan de volle-tijdprediking. Elk van hen bracht tussen de vijf en zeven zomervakanties in die volle-tijddienst door en elk van hen werd, toen hij van school kwam, pionier. Nadat zij getrouw voor die gezinsverantwoordelijkheden had zorggedragen, was ook de moeder nu verheugd de gelegenheid te hebben in de pioniersdienst te gaan.

10. Wat deed één broeder nadat hij twee jaar lang had geprobeerd geschikt werelds werk te vinden zodat hij kon pionieren, en welke ervaring heeft hij sindsdien opgedaan?

10 Het probleem waaraan een andere pionier het hoofd moest bieden, was weer anders. Hij was van mening dat hij wel zou kunnen pionieren als hij maar geschikt werelds werk voor een gedeelte van de tijd kon vinden. Twee jaar lang trachtte hij tevergeefs zulke regelingen met zijn werkgever te treffen. Ten slotte besefte hij dat hij nooit zou pionieren als hij niet zijn volle vertrouwen op Jehovah stelde. Hij diende zijn ontslag in; maar zijn baas riep hem bijna onmiddellijk op kantoor en zei dat hij van mening was dat hij een flinke salarisverhoging behoorde te krijgen. Vastbesloten zijn dienst voor Jehovah niet door materialistische pressie te laten verminderen, bleef hij op zijn stuk staan. Na vier jaar pioniert hij nog steeds, heeft nog steeds de nodige „voedsel en kleding” en heeft de vreugde gehad een nieuwe gemeente met vijftig verkondigers in het gebied waarin hij dient te zien groeien. — 1 Tim. 6:8.

11. Hoe bewijzen velen die niet kunnen pionieren niettemin hun algehele toewijding aan Jehovah God?

11 Er zijn er velen die, na een eerlijke begroting van hun persoonlijke omstandigheden te hebben gemaakt, bemerken dat zij geen gewone pionier, die elke maand honderd uur aan de velddienst besteedt, kunnen zijn. Maar dit houdt niet noodzakelijkerwijs in dat zij God minder liefhebben. Als het feit dat zij dienaren van God zijn werkelijk al hun activiteiten in het leven beïnvloedt, zijn ook zij volle-tijdbedienaren van het evangelie. Als zij het hoofd moeten bieden aan de druk die de ongelovige wereld op hen uitoefent, houden zij net zo vast aan wat juist is als hun broeders en zusters die in staat zijn meer tijd aan de velddienst te besteden. Hun hart is in Jehovah’s dienst, en zij hebben er iedere maand een ijverig aandeel aan. Ook zij zijn God dankbaar dat hij hen waardig heeft gerekend door hun toe te staan een aandeel aan de prediking te hebben, en zij ’kopen de gelegen tijd uit’ van andere bezigheden, om eerst Gods koninkrijk te zoeken.

12. (a) Voor welke speciale dienst geven vele getuigen van Jehovah zich op regelmatig terugkerende tijden op, en waarom? (b) Wanneer kan iemand deelnemen aan de vakantiepioniersdienst?

12 Grote aantallen van deze ijverige predikers van het goede nieuws geven zich op regelmatig terugkerende tijden voor een periode van twee weken of een maand of langer als vakantiepionier op. Hiervoor moeten zij zorgvuldig plannen maken en het kost extra krachtsinspanning van hun zijde. Die maand waarin zij honderd uur aan de velddienst kunnen besteden, of vijfenzeventig uur in die maand als zij voor twee weken pionier zijn, is hun dierbaar en zij zijn er zeer aan gehecht. Zij zijn misschien niet in staat dat tempo altijd vol te houden, maar hun liefde voor Jehovah beweegt hen ertoe het te doen als zij kunnen. Velen nemen elk jaar in de maand april, wanneer er veel speciale activiteit in de gemeente is, aan deze dienst deel. Anderen doen het wellicht in hun vakantie of met regelmatige tussenpozen het hele jaar door. Welk een zegeningen genieten zij hierdoor!

DE UITDAGING VAN DE ZENDINGSDIENST AANVAARDEN

13. (a) Wie waren in de christelijke gemeente van de eerste eeuw enkelen van hen die deelnamen aan het buitenlandse zendingswerk? (b) Welke ervaringen deden zij op, en hoe bezagen zij hun bediening?

13 In de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening waren er in de christelijke gemeente enkelen die hun aangelegenheden zo konden regelen dat zij aan het buitenlandse zendingswerk konden deelnemen. Onder hen bevonden zich de apostel Paulus en zijn metgezellen Barnabas, Markus, Silas, Lukas en Timótheüs. Het was geen gemakkelijk werk, maar er waren rijke geestelijke beloningen. In Filippi werden twee van hen in de gevangenis geworpen, doch zij waren in staat zowel de gevangenbewaarder als zijn gezin te helpen gelovigen te worden (Hand. 16:25-34). Het reizen in hun gebied was vaak hachelijk, en Paulus werd in gevaar gebracht door struikrovers, overstromende rivieren en schipbreuk. Maar hij was dankbaar voor Gods onverdiende goedheid die aan hem betoond werd, en hij had een warme liefde voor degenen die hij in De Weg kon onderrichten (1 Thess. 2:8, 19, 20; 4:1). Zijn houding was zoals staat opgetekend in Handelingen 20:24: „Ik hecht niet de minste waarde aan mijn ziel als zou ze mij dierbaar zijn, indien ik mijn loopbaan en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, maar mag voleindigen om grondig getuigenis af te leggen van het goede nieuws van de onverdiende goedheid van God.”

14. (a) Welk voorrecht had een zendelingenechtpaar in West-Afrika in onze dagen? (b) Waarom kozen degenen die nu zendelingen zijn geen gemakkelijker terrein om Jehovah te dienen?

14 Evenzo zijn er in de huidige tijd personen die de bediening vóór al het andere in hun leven hebben geplaatst en zendeling zijn geworden. Eén zo’n zendelingenechtpaar verhuisde van de Caraïbische eilanden naar West-Afrika toen daar nog geen enkele getuige van Jehovah was, en zij bleven er zevenentwintig jaar, totdat er meer dan tienduizend waren die actief Jehovah’s naam loofden. Vele anderen hebben gedurende tien, vijftien of twintig jaar getrouw in zendingstoewijzingen gediend. Zij die de zendingsdienst ter hand hebben genomen, hadden wellicht een gemakkelijker terrein kunnen vinden om Jehovah te dienen, maar hun diepgevoelde dankbaarheid aan God voor zijn onverdiende goedheid jegens hen bewoog hen ertoe evenals de getrouwe profeet Jesaja te zeggen: „Hier ben ik, zend mij” (Jes. 6:8). Zij wisten dat het goede nieuws van het Koninkrijk nog in andere landen gepredikt moest worden, en dat de mensen daar nooit geloof in Jehovah en zijn koninkrijk konden stellen als er niemand tot hen predikte (Rom. 10:13-15). Toen zij hun omstandigheden in het leven onderzochten, beseften zij dat zij de noodzakelijke regelingen konden treffen om die dienst ter hand te nemen. Gebrek aan geloof schrok hen niet af; zij wisten dat Jehovah zijn goede belofte zou nakomen om hun de dingen te verschaffen die zij nodig hadden. Onverschilligheid deed hen niet redeneren dat God eigenlijk evengoed iemand anders zou kunnen gebruiken om het karwei op te knappen; zij waren God dankbaar voor het voorrecht door hem te worden gebruikt. Liefde voor Jehovah verdreef alle vrees, en zij gaven gehoor. Een broeder zei, vele jaren nadat hij afgestudeerd was van de zendingsschool van het Wachttorengenootschap: „Als er beslissingen genomen moeten worden, is het op zijn plaats de kosten te berekenen, maar wie ten gunste van het Koninkrijk en zijn belangen beslist, zal nooit teleurgesteld worden.”

OP BETHEL DIENEN

15. Hoe gelijkt sommig werk dat door hen die in de Betheldienst zijn, wordt verricht, op dat van Tertius en Silvanus in de eerste eeuw?

15 Sommigen die dat besluit hebben genomen om de belangen van Gods koninkrijk op de eerste plaats te stellen, zijn uitgenodigd om op een van de Bethelhuizen, bijkantoren of drukkerijen van het Wachttorengenootschap te dienen. Ook hier doen zij werk als dat van hun christelijke broeders in de eerste eeuw. Tertius kreeg het voorrecht schrijfwerk te verrichten en schreef de geïnspireerde brief aan de Romeinen die Paulus hem dicteerde (Rom. 16:22). Silvanus stelde, onder leiding van de apostel Petrus, ook een gedeelte van de bijbel op schrift (1 Petr. 5:12). In plaats van slechts één exemplaar tegelijk te maken, drukken en binden broeders op Bethel thans miljoenen exemplaren van de bijbel in vele talen; en sommigen hebben het voorrecht drukpersen te bedienen waarop raad die door de „getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt verschaft met tienduizenden exemplaren per uur worden geproduceerd. — Matth. 24:45-47.

16. (a) In welke opzichten gelijkt een bepaald soort van Betheldienst op die van de getrouwe Stéfanus? (b) Hoe blijkt de Betheldienst een geweldige zegen te zijn voor hen die deze dienst aangrijpen?

16 Anderen die in Bethelhuizen dienst doen, verrichten werk als dat van Stéfanus, die als kelner ’voedsel over de tafels’ van die eerste christenen die nauw in de dienst met elkaar samenwerkten, ’verdeelde’. Dat was geen onbelangrijke toewijzing, die men geeft aan iemand die niets anders kan. Neen, de bijbel vertelt ons dat Stéfanus in dat noodzakelijke werk werd aangesteld omdat hij „vol geloof en heilige geest” was. Hij was een betrouwbaar man en men kon er bij hem van op aan dat hij het werk goed zou doen. Maar Stéfanus was tevens ijverig in de velddienst en een krachtig verdediger van het Woord van God. Toen tegenstanders met hem trachtten te redetwisten, „waren zij niet opgewassen tegen de wijsheid en de geest waarmee hij sprak” (Hand. 6:1-10). Leden van de Bethelfamilies over de hele wereld hebben grote waardering voor dat voortreffelijke voorbeeld van Stéfanus. Ook zij doen graag elk werk dat hun wordt toegewezen, en zij beseffen dat het een groot voorrecht is Jehovah en hun broeders op deze wijze te dienen. Tevens trachten zij een volledig aandeel aan de velddienst te hebben door van huis tot huis te prediken en bijbelstudies te leiden. Velen van hen zijn aangestelde dienaren in de gemeente en openbare sprekers. In zulk een theocratische sfeer als er op de Bethelhuizen heerst, bestaat er een schitterende gelegenheid om geestelijk te groeien. Er openen zich voor bereidwillige dienstknechten grootse dienstvoorrechten. Welk een voortreffelijk voorrecht om gedurende de resterende jaren van dit oude samenstel van dingen op zulk een plaats te dienen!

MOEDIG ANDEREN AAN

17. Waarom dienen wij anderen in Jehovah’s dienst aan te moedigen, en welke gelegenheden hebben wij allen om dit te doen?

17 Het dient het ernstige verlangen van iedere opgedragen christen te zijn ervoor te zorgen dat Jehovah’s naam zo volledig mogelijk over de gehele aarde wordt geloofd. Wij kunnen er individueel een aandeel aan hebben, en wij kunnen veel doen om anderen aan te moedigen lofprijzers van Jehovah te zijn. De wereld zal een dergelijke aanmoediging nimmer geven, want het ontbreekt haar aan liefde voor God (Jak. 4:4; 2 Tim. 3:4; Matth. 24:12). Wij zijn echter, in getrouwheid aan God, zulk een aanmoediging aan anderen verschuldigd. De apostel Paulus schreef derhalve aan de christenen in Thessaloníka: „Blijft elkaar daarom vertroosten en elkaar opbouwen, zoals gij trouwens reeds doet” (1 Thess. 5:11). Als wij de bijbel met anderen bestuderen, moedigen wij hen aan actieve lofprijzers van Jehovah te worden. Ook binnen de gemeente zijn er, die wellicht een vollediger aandeel aan de dienst zouden hebben als zij een liefdevolle aanmoediging ontvingen, misschien in de vorm van een uitnodiging met u mee te gaan.

18. Als iemand in ons midden het verlangen uit om te pionieren of de Bethel- of zendingsdienst ter hand te nemen, wat dienen wij dan te doen, en waarom?

18 Zo is het ook van onze zijde een kwestie van getrouwheid aan God om, als zich de gelegenheid voordoet iemand in ons eigen midden aan te moedigen zijn dienstvoorrechten uit te breiden, zulk een aanmoediging te geven. Denkt iemand over de pioniersdienst? Geef hem dan elke denkbare aanmoediging. Spreekt hij erover de Betheldienst of het zendingswerk aan te vragen? Bouw hem op. Wees niet zoals die broeders in Cesaréa tot wie Paulus moest zeggen: „Wat doet gij door te wenen en mijn hart week te maken?” (Hand. 21:13) Wees ook niet als Petrus, die keer toen Jezus zich tot hem wendde en zei: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen” (Matth. 16:23). Verheugt u er veeleer over dat het hart van uw broeders zo van liefde voor Jehovah is vervuld dat zij bereid zijn vollediger door hem te worden gebruikt. Moedig hen aan voorwaarts te gaan, met volledig vertrouwen op Jehovah.

„BLIJFT BEWIJZEN DAT GIJ GOEDGEKEURD ZIJT”

19. (a) Tot op welke hoogte dient ons leven door onze opdracht aan Jehovah te worden beïnvloed? (b) Naar welke bewijzen dat wij tot rijpheid voortgaan dienen wij in onszelf te zoeken?

19 Als u een gedoopte christen bent, verlies dan nooit uit het oog dat uw gehele leven aan God opgedragen is. U hebt niet de gelofte gedaan alleen maar enkele uren per week aan het doen van Gods wil te besteden. Uw gehele leven behoort een weerspiegeling te zijn van het feit dat u een dienaar van God bent. Er waren veranderingen nodig in uw denk- en handelwijze toen u een christen werd, en liefde voor God bewoog u ertoe deze veranderingen aan te brengen. Maar dat was slechts het begin. Naarmate men Gods Woord blijft bestuderen en persoonlijk zijn goedheid ervaart, groeit ook de liefde van zo iemand en wordt deze vollediger tot uitdrukking gebracht. Tenzij hij voor Gods Woord „afgestompt van gehoor [is] geworden”, zal hij voortgaan tot rijpheid (Hebr. 5:11, 12). Bijbelse beginselen zullen al zijn beslissingen sterker beïnvloeden, en zijn verlangen een volledig aandeel aan de prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk te hebben, wordt sterker. Gebeurt dit met u? Om in het geloof te blijven, moet men geestelijk blijven groeien. „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft bewijzen dat gij goedgekeurd zijt.” — 2 Kor. 13:5.

20. Door welke houding zullen wij in Jehovah’s dienst zoveel mogelijk goeds tot stand kunnen brengen?

20 Bedenk dat de vooruitgang die u op geestelijk gebied kunt maken, en wat u in de dienst van de hemelse Vader tot stand kunt brengen, niet alleen van uw bekwaamheid afhangt (2 Kor. 4:7). Deze dingen staan echter veel nauwer in verband met uw bereidwilligheid om door Jehovah gebruikt te worden. Hebt u geleerd bij alles wat u doet, voor leiding naar hem op te zien? Hebt u volledig vertrouwen in zijn vermogen u als zijn dienstknecht te ondersteunen? Beseft u volkomen dat, hoewel het uw voorrecht is te planten en nat te maken in de prediking, het God is die de wasdom geeft? (1 Kor. 3:6-9) Zo ja, dan zult u gunstig op zijn leiding blijven reageren. U zult bewijzen dat u 24 uur per dag een dienaar van God bent.

[Voetnoten]

a Celsus, naar wiens geschriften wordt verwezen in Allgemeine Geschichte der christlichen Religion und Kirche, door Dr. Augustus Neander.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen