Vertrouw op God, niet op uw eigen verstand
MENSEN die Jehovah God exclusieve toewijding schenken, beseffen dat God het definitieve oordeel over elk mens velt. Koning David zei in de raad die hij zijn zoon en opvolger Salomo ten afscheid gaf: „Jehovah doorzoekt alle harten, en elke neiging van de gedachten onderscheidt hij.” — 1 Kron. 28:9; 1 Sam. 16:7.
Om deze redenen dienen wij ons er niet bezorgd over te maken welk oordeel bepaalde personen of groepen ontvangen. Jehovah geeft ons echter wel richtlijnen zodat wij de gedragslijn kunnen volgen die voor onszelf een gunstig oordeel tot gevolg heeft en waardoor wij er ook aan kunnen meewerken dat anderen in Gods ogen de juiste positie innemen.
Wegens de innige gevoelens die er ten aanzien van jonge kinderen bestaan en met het oog op Gods beginsel van de gezinsverdienste die in voorgaande artikelen werd besproken, rijzen er in dit verband enkele vragen die het verdienen te worden besproken.
GEADOPTEERDE KINDEREN
Sommigen hebben de vraag gesteld: ’Hoe staat het met jonge kinderen die zijn aangenomen? Maken zij geen deel uit van de gezinseenheid waarin zij zijn opgenomen en zou hun status bij God niet afhangen van de status van hun pleegouders?’ Inderdaad. Als de pleegouders ware christenen zijn, zullen zij het kind de waarheid van Gods Woord leren. Als het kind gehoorzaam is aan zijn pleegouders en aan de wetten van God die het kan begrijpen, ligt het voor de hand dat onder deze omstandigheden van toepassing is wat de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 7:14 zei.
Het kan daarentegen ook zijn dat het kind door niet-christelijke pleegouders wordt opgevoed. In dat geval schijnt het onder dezelfde veroordeling te vallen waaronder zijn pleegouders voor het aangezicht van God staan. Als het kind oud genoeg is om goed en kwaad te onderscheiden en dit ook doet, waarbij het beslist liefde voor rechtvaardigheid toont en er ernstig moeite voor doet de waarheid te leren kennen en daarmee in overeenstemming te leven, ook al doen zijn pleegouders dit niet, zou het natuurlijk Gods goedkeuring kunnen ontvangen. — Ezech. 18:14-18; 33:18, 19.
In gevallen waar echtparen een kind wettelijk hebben geadopteerd en er derhalve de verantwoordelijkheid voor op zich hebben genomen, hangt het voor een groot deel van hun goede of slechte invloed af wat voor status het kind bij God zal hebben. Mensen of echtparen die echter alleen maar een kind in huis nemen voor een familielid, of mensen die betaald worden voor het verzorgen van een kind, kunnen natuurlijk niet verwachten dat het kind Gods goedkeuring krijgt enkel omdat zij ervoor zorgen. Zij zijn niet degenen die verantwoordelijk zijn voor het kind en het beginsel van gezinsverdienste zou hier niet van toepassing zijn. Indien zij het kind echter, terwijl het onder hun hoede is, voor zover zij kunnen uit Gods Woord onderwijzen, zal dit het kind, als het luistert en de goede dingen die het leert nakomt, natuurlijk ten goede komen.
Gods dienstknechten dienen alles te doen wat zij kunnen om anderen in de waarheid te onderwijzen, doch degenen die niet rechtstreeks verantwoordelijk voor een kind zijn, dienen niet van mening te zijn dat zij inbreuk op de rechten van de ouders moeten maken. Als men familieleden heeft die ongelovigen zijn, dragen de ouders in zulke ongelovige gezinnen de verantwoordelijkheid de kinderen op te voeden, en God laat hen dit naar hun goeddunken doen. Als de gelegenheid wordt geboden dergelijke kinderen de waarheid te vertellen, kan dit natuurlijk worden gedaan. Zou men echter verder gaan, door bijvoorbeeld te trachten wettig gezag over de kinderen te krijgen, dan zou men zich met andermans zaken bemoeien (1 Petr. 4:15). God doet dit niet, dus waarom zouden wij het doen? Laat de dingen aan God over, die zorg draagt voor hen die een goed hart bezitten.
HET GEVAAR EEN ONGELOVIGE TE TROUWEN
Er zij opgemerkt dat, ook hoewel God de gezinseenheid waar slechts één een gelovige is, zegent, het zeer onverstandig is als een christen met een ongelovige trouwt. Want hoewel God de huwelijksverhouding als heilig beschouwt, wil dit niet zeggen dat er niet zeer verdrietelijke problemen kunnen rijzen. Het is veel moeilijker kinderen in een religieus verdeeld gezin Gods weg te leren. De ongelovige kan trachten het onderricht dat de kinderen ontvangen, ongedaan te maken, of kan zelfs proberen het onderwijs te verhinderen Dit zou een schadelijke uitwerking op de kinderen hebben. Zij zijn misschien niet gehoorzaam aan de dingen die hun door de gelovige ouder zijn geleerd en als dit zo is, zouden deze kinderen delen in Gods oordeel over de ongelovige ouder.
Er kan een zeer moeilijke situatie rijzen als de ongelovige het besluit neemt de gelovige wegens religieuze geschillen te verlaten. Als de ongelovige per se wil weggaan, mag de gelovige hem (of haar) laten gaan. De apostel Paulus zegt: „Een broeder of een zuster is onder zulke omstandigheden niet in dienstbaarheid, maar God heeft u tot vrede geroepen” (1 Kor. 7:15). Maar als er nu kinderen zijn? De ongelovige probeert misschien de kinderen te krijgen. De rechtbank wijst hen misschien wel aan hem of haar toe. De geringe gelegenheid die de gelovige huwelijkspartner dan heeft om de kinderen te zien en met hen over Gods weg te spreken, is wellicht niet voldoende om hen op de juiste wijze te vormen. Maar zelfs als de ongelovige weggaat en de kinderen bij de gelovige achterlaat, wat een zorg is dat dan voor de gelovige! Het legt de christelijke huwelijkspartner extra lasten op, aangezien het niet alleen noodzakelijk is in het levensonderhoud van de kinderen te voorzien, maar er ook nog goed voor hun geestelijke welzijn gezorgd moet worden.
Ja, ongehuwde personen dienen de raad van de apostel in het belang van hun eigen geestelijke welzijn en dat van kinderen die uit een verbintenis met een ongelovige geboren kunnen worden, niet in de wind te slaan. Wanneer de apostel weduwen aanraadt „alleen in de Heer” te trouwen, volgt hij de bijbelse raad die aan de Israëlieten werd gegeven om geen huwelijksverbintenissen aan te gaan met ongelovigen. — 1 Kor. 7:39; Deut. 7:3, 4.
Tot hen die misschien reeds een huwelijk met een ongelovige hebben aangegaan of die in andere bindende omstandigheden verkeren die soms wat problemen in verband met dienst voor God opleveren, zegt de apostel: „Broeders, laat ieder blijven in de toestand waarin hij werd geroepen, in verbondenheid met God” (1 Kor. 7:24). Indien iemand gehuwd is wanneer hij tot een kennis van de waarheid komt en de huwelijkspartner geen gelovige wordt, beschouwt God de verhouding niettemin als heilig. Maar een ongehuwde die een ongelovige trouwt, stelt zijn verhouding tot God niet op de eerste plaats. Hij brengt zijn geestelijke gezindheid ernstig in gevaar en maakt het extra moeilijk zijn rechtschapenheid te handhaven.
VOLLEDIG VERTROUWEN OP GODS RECHTVAARDIGHEID
Er zijn nog andere vragen die in verband met het beginsel van gezinsverdienste rijzen. De bijbel geeft niet op alle antwoord. Hij laat het oordeel over elk afzonderlijk geval aan Jehovah over en aan zijn Zoon, die hij heeft aangesteld om de wereld in rechtvaardigheid te oordelen. — Hand. 17:31; 2 Tim. 4:1.
Dienen wij ons zorgen te maken en bespiegelingen te houden over wie de „grote verdrukking” zullen overleven of wie een opstanding zullen krijgen? Als wij nu volgens Gods geboden leven en naar ons beste vermogen het goede nieuws bekendmaken, doen wij de wil van God.
Wat Jehovah’s oordelen betreft, als wij God leren kennen, zullen wij op hem vertrouwen en wij zullen als Abraham zijn die Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid kennend, deze gebruikte als basis voor een pleidooi ten behoeve van mensen die in de goddeloze steden Sodom en Gomorra woonden, zeggende: „Veronderstel dat er vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad zijn. Zult gij hen dan wegvagen en de plaats geen vergiffenis schenken ter wille van de vijftig rechtvaardigen die erin zijn? Het is van u niet denkbaar dat gij op deze wijze handelt, om de rechtvaardige met de goddeloze ter dood te brengen, zodat het de rechtvaardige moet vergaan als de goddeloze! Het is van u niet denkbaar. Zal de Rechter van de gehele aarde geen recht doen?” Jehovah’s onvergelijkelijke barmhartigheid werd getoond doordat hij naar Abrahams pleidooi luisterde en bereid was om zelfs als er slechts tien rechtvaardigen in de streek werden gevonden, de steden volledig te sparen. — Gen. 18:22-33.
In plaats van al te bezorgd te zijn, is het dus beter om vertrouwen te stellen in Jehovah en tevens zijn wil te blijven doen, in de vaste overtuiging die door de psalmist onder woorden werd gebracht, die zei: „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat uw rechterlijke beslissingen rechtvaardigheid zijn.” — Ps. 119:75.