Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w82 1/3 blz. 15-21
  • Opdracht en het symbool ervan

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Opdracht en het symbool ervan
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • EEN SYMBOOL VOOR DEGENEN DIE „ZICH GEWILLIG AANBIEDEN”
  • EEN „GROTE SCHARE” VAN MENSEN DIE HUN OPDRACHT SYMBOLISEREN
  • Waarom moet u worden gedoopt?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Opdracht — Aan wie? Waarom?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
  • Priesters voor tien eeuwen, die hun priesterambt zonder intriges uitoefenen
    Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen
  • De doop
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
w82 1/3 blz. 15-21

Opdracht en het symbool ervan

1. Hoe kan een teken van iemands identiteit een goed doel dienen, zoals bleek in het geval van oprechte joden voordat Jeruzalem in 607 v.G.T. werd verwoest?

EEN teken of symbool van iemands identiteit of officiële positie kan goed, ja, noodzakelijk zijn. Kort voordat Jeruzalem in 607 v.G.T. werd verwoest, werd er bijvoorbeeld een symbolische „man” uitgezonden om een kenteken te zetten op het voorhoofd van rechtgeaarde Israëlieten, ten einde hen ervoor te behoeden gedood te worden. Alleen de weinigen die diep verontwaardigd waren over ’de verfoeilijkheden die werden gedaan’ in het midden van wat Gods heilige stad had moeten zijn, werden voor redding gekentekend. — Ezechiël 9:1-7.

2. Welke identificerende factoren worden in Openbaring hoofdstuk 7 besproken, en hoe houden ze verband met redding?

2 In deze tijd kan de gehele wereld elk ogenblik door een „grote verdrukking” getroffen worden. Openbaring 7:1-8 licht ons er derhalve over in dat de „vier engelen” die aan de vier hoeken van de aarde zijn gestationeerd, de opdracht hebben ontvangen de vier winden die een uiterst vernietigende storm of „verwoesting” veroorzaken, pas los te laten nadat het vastgestelde aantal van Gods uitverkorenen een zegel op hun voorhoofd heeft ontvangen. Ook wordt een „grote schare” hierdoor de tijd vergund zich „in het bloed van het Lam” te reinigen, om daardoor geïdentificeerd te worden als personen die het waardig zijn deze „grote verdrukking” te overleven. — Openbaring 7:9-14; Matthéüs 24:21, 22.

3, 4. Waaraan zou het ’symbool van opdracht’ op de tulband van de joodse hogepriester de Israëlieten herinneren?

3 In het Israël uit de oudheid werd een priesterschap ingesteld. Mozes had met betrekking tot het maken van de kenmerkende kleding voor de hogepriester de specifieke instructies van Jehovah opgevolgd. Over de tulband staat geschreven: „Zij maakten een rozet van zuiver goud als het symbool [teken] van hun heilige opdracht en als het graveersel op een zegel graveerden zij daarin de woorden: ’Heilig aan de HEER’ [’Aan Jahweh gewijd’, Petrus-Canisiusvertaling], en zij bevestigden er een paars lint aan om het bovenop de tulband vast te maken.”a — Exodus 39:30, 31; 29:6; Leviticus 8:9, The New English Bible; Nieuwe-Wereldvertaling.

4 Dit ’symbool van opdracht’ zou de hogepriester en alle toeschouwers eraan herinneren dat hij door God was ’gewijd’ of opgedragen aan een heilige dienst ten behoeve van een opgedragen volk. Hij en zijn medepriesters zouden de leiding nemen in het onderrichten van het volk en in het offeren van aanvaardbare zondenverzoenende slachtoffers, waardoor zij geholpen zouden worden overeenkomstig hun opdracht aan God te leven. Dit zou tot de heilige opgedragen status van de natie bijdragen, want hun werd de waarschuwing gegeven dat als zij Jehovah zouden verlaten, hij op zijn beurt hen zou verlaten en in de handen van hun vijanden zou prijsgeven. — Deuteronomium 28:15, 25, 63.

5. Waarom is ons geval niet hopeloos, ook al kan thans geen enkele jood de Cohen heet, zich als de Aäronische hogepriester identificeren?

5 De tragische geschiedenis van de Israëlieten is een aaneenschakeling van rampspoeden die zij hebben ondergaan doordat zij zich afkeerden van Gods geboden en van de dienst die zij als opgedragen personen voor hem verrichtten. Na de tweede vernietiging van Jeruzalem en zijn tempel in 70 G.T. verdween de hogepriester, met het symbool van opdracht op zijn tulband, van het toneel. In deze tijd kan geen enkele jood met de achternaam Cohen („Priester”) bewijzen dat hij de hogepriester van Israël is. Is onze situatie daarom hopeloos? Neen! Wij lezen namelijk over de verheerlijkte Zoon van God: „Zulk een hogepriester paste ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen. . . . hij [bracht] zichzelf ten offer.” — Hebreeën 7:26, 27.

6, 7. Werd Jezus in de priesterlijke stam van Israël geboren, en hoe kon hij hogepriester worden?

6 Aangezien Jezus de Zoon van God was, behoefde hij geen lid van de stam Levi of van het priesterlijke geslacht van Aäron te zijn om Gods priester te worden. Hij kon Gods priester zijn overeenkomstig de wonderbaarlijke regelingen van Jehovah God. Koning David werd er door Gods geest toe geïnspireerd over deze vermaarde nakomeling, die hoger zou zijn dan zijn koninklijke voorvaders, te profeteren: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’ Uw volk zal zich gewillig aanbieden op de dag van uw strijdkracht. In de pracht der heiligheid [in heiligen feesttooi], uit de schoot van de dageraad, hebt gij uw gezelschap van jonge mannen net als dauwdruppels. Jehovah heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): ’Gij zijt priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek!’” — Psalm 110:1-4, Nieuwe-Wereldvertaling; Leidse Vertaling.

7 De verheerlijkte Jezus Christus is dus tot op onze tijd nog steeds een koninklijke Hogepriester, die hoger is dan de overpriesters van het Israël uit de oudheid met hun stoffelijke symbool van opdracht. Hij bekleedt zijn ambt niet omdat hij een levitische priester is, maar krachtens de gezworen eed van Jehovah God.

EEN SYMBOOL VOOR DEGENEN DIE „ZICH GEWILLIG AANBIEDEN”

8. Waarom leven wij thans in de dag van Christus’ „strijdkracht”, en hoe gaan degenen die zich thans bereidwillig aanbieden, in dit opzicht te werk?

8 De discipelen van die koninklijke Hogepriester, Christus Jezus, bieden zich thans ’gewillig aan’ op de dag van zijn „strijdkracht”. Zij dragen zich in de naam van deze koninklijke Hogepriester aan Jehovah God op en laten zich als een symbool van die opdracht in water dopen. Zij zijn degenen wier volledige aantal vóór het uitbreken van de „grote verdrukking” definitief verzegeld moet worden. Te zamen met hun metgezellen van de „grote schare” ’bieden zij zich gewillig aan’ om, net als dauwdruppels, Gods verfrissende reddingsboodschap naar de mensen te brengen. — Openbaring 7:2-4, 9, 10, 14.

9. Welke raad gaf Paulus in Romeinen 12:1, 2 aan gezalfde christenen?

9 Toen de apostel Paulus 1900 jaar geleden aan de discipelen schreef, zei hij: „Ik [verzoek] u dringend, broeders, bij de meedogendheden Gods, uw lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en aan God welgevallig is, een heilige dienst met uw denkvermogen. En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij u ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is.” — Romeinen 12:1, 2.

10, 11. (a) Welke bespreking liet Paulus voorafgaan aan zijn dringende verzoek tot de heidense christenen in Rome? (b) In welk opzicht was deze regeling een uiting van grote barmhartigheid van Gods zijde?

10 Het bovengenoemde verzoek volgt onmiddellijk op Paulus’ bespreking van de symbolische olijfboom. Evenals takken in een gekweekte olijfboom, waren de leden van de opgedragen natie Israël de natuurlijke nakomelingen van Gods „vriend” Abraham. Als zodanig waren zij de eersten die ervoor in aanmerking kwamen overeenkomstig de aan deze voorvader gedane belofte „Abrahams zaad” te worden (Genesis 12:3; 22:17, 18; Galáten 3:16, 29; Jakobus 2:23). Doch slechts een overblijfsel van de natuurlijke joden aanvaardde Jezus als de Messías en werd in een nieuwe situatie overgebracht, zodat zij, in plaats van het natuurlijke zaad van de aardse Abraham te zijn, nu het geestelijke zaad van de Grotere Abraham, Jehovah, werden (Romeinen 11:5, 7). De overigen werden als „takken” weggekapt. Om hen te vervangen, wendde God zich tot de niet-joden of, als het ware, tot een symbolische wilde olijfboom, ten einde voldoende „takken” uit die boom te kunnen nemen en ze op de geestelijke gekweekte olijfboom te enten, die ten slotte 144.000 takken zou hebben en geworteld zou zijn in de Grotere Abraham, Jehovah God, de Bron van alle zegeningen. — Romeinen 11:13-33; Openbaring 14:1.

11 Het was dus een uiting van grote barmhartigheid van Gods zijde dat die Romeinen en alle andere onbesneden niet-joden deel gingen uitmaken van het geestelijke zaad van Abraham waardoor alle families van de aarde door middel van Gods koninkrijk gezegend zouden worden (Efeziërs 2:12; Galáten 3:26-29). Dit legde hun een handelwijze van zelfopoffering op. Maar destijds bestond er geen ander voorrecht dat door God aan menselijke schepselen werd geschonken, en wat was het een speciaal voorrecht! Zeer terecht schreef de apostel Paulus dan ook aan hen: „Biedt uzelf aan God aan als mensen die uit de doden levend zijn geworden, en biedt God ook uw leden aan als wapenen van rechtvaardigheid. Want de zonde mag geen meester over u zijn, omdat gij niet onder de wet [van Mozes] staat, maar onder de onverdiende goedheid.” — Romeinen 6:13, 14.

12. Wat is er voor de discipelen van Christus die door de geest zijn gezalfd bij betrokken wanneer hun wordt gezegd: „Biedt uzelf aan God aan als mensen die uit de doden levend zijn geworden”?

12 Hoewel Paulus aan personen schrijft die reeds opgedragen christenen, „heiligen”, waren, ziet hij niet over het hoofd wat zij aanvankelijk hadden gedaan door hun leven op te dragen toen hij zei: „Biedt uzelf aan God aan als mensen die uit de doden levend zijn geworden.” Zij moeten echter overeenkomstig deze opdracht leven en deze offerandelijke loopbaan blijven volgen. Zouden zij dit niet doen, dan zouden zij, als vervangende takken, eveneens worden weggekapt (Romeinen 1:7; 11:21, 22). Bovendien zouden deze woorden, die onder inspiratie werden opgetekend, door toekomstige discipelen van Jezus Christus worden gelezen en hun er krachtig toe aanmoedigen alle noodzakelijke stappen te doen om als opgedragen, gedoopte personen in een speciale verhouding tot God te komen en te blijven. Ten einde hun eenmaal verworven „opgedragen verhouding” tot God te behouden, moeten zij een voortdurende strijd voeren om hun vleselijke leden als wapens van rechtvaardigheid aan te bieden in plaats dat zij deze aan de heerschappij van zonde onderwerpen. Dit zou in gehoorzaamheid zijn aan Jezus’ woorden: „Wil iemand achter mij komen, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn martelpaal opnemen en mij voortdurend volgen.” — Matthéüs 16:24.

EEN „GROTE SCHARE” VAN MENSEN DIE HUN OPDRACHT SYMBOLISEREN

13. Is het voor degenen die een aardse hoop hebben, passend zich aan God op te dragen en dit door middel van de waterdoop te symboliseren?

13 Over de gehele aarde nemen thans meer dan 2.300.000 personen deel aan de verkondiging van het goede nieuws van het Koninkrijk, en de grote meerderheid van hen heeft zich, als een symbool van hun opdracht, voor de waterdoop aangeboden. Tijdens de jaarlijkse viering van het Avondmaal des Heren gebruiken minder dan 10.000 van al deze personen van de symbolen, het brood en de wijn, om te kennen te geven dat zij Christus’ discipelen met een hemelse hoop zijn. Maar is het op zijn plaats dat alle anderen zich opdragen en dit door middel van de waterdoop symboliseren? Zeer beslist, want ook zij moeten door bemiddeling van de Voortreffelijke Herder, Christus Jezus, in een juiste verhouding tot God komen ten einde de vlak voor ons liggende „grote verdrukking” te overleven en als een deel van Gods „nieuwe aarde” een erfenis te ontvangen. — 2 Petrus 3:13; Openbaring 21:1-4.

14. Welke goede onderlinge verhouding heerst er terecht in de ’ene kudde’ van de Voortreffelijke Herder, Christus Jezus?

14 De overweldigende meerderheid van Jehovah’s opgedragen getuigen koestert dus in het geheel geen hemelse hoop op deelgenootschap met Jezus Christus in het Koninkrijk dat boven is. Zij maken er geen aanspraak op geestelijke Israëlieten te zijn die door Jehovah’s geest zijn verwekt. Toch hebben zij zich, als leden van de ’ene kudde’ onder „één herder”, Jezus Christus, onafscheidelijk met het overblijfsel van geestelijke Israëlieten verbonden (Johannes 10:16). Dit is heel goed van hun zijde en schriftuurlijk juist.

15. (a) Wie, behalve de natuurlijke joden, trokken uit Egypte weg en gingen ten slotte het Beloofde Land binnen, en hoe werden zij daar beschouwd? (b) Wie worden in deze tijd door hen afgebeeld?

15 Laten wij hier doen wat de schriftplaats in 1 Korinthiërs 10:18 ons opdraagt te doen en „naar dat wat Israël is in vleselijk opzicht” kijken. Niet allen die onder leiding van Mozes uit Egypte wegtrokken, waren natuurlijke, besneden Israëlieten. „Een groot gemengd gezelschap trok ook met hen op, evenals schapen en runderen” (Exodus 12:38). Toen de Israëlieten het Beloofde Land binnengingen, werden deze personen de ’inwonende vreemdelingen die binnen hun poorten waren’ (Exodus 20:10; Numeri 35:15; Leviticus 19:9, 10). Dat grote gemengde gezelschap uit de oudheid was een afbeelding van de „grote schare” „andere schapen” die de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, in deze tijd heeft. — Johannes 10:14, 16; Openbaring 7:9-17.

16, 17. (a) Op welke manier werd het ’grote gemengde gezelschap’ in figuurlijk opzicht met de Israëlieten gedoopt? (b) Wie zijn het tegenbeeldige Egypte van thans ontvlucht, en wie zullen de vernietiging ondergaan onder omstandigheden die overeenkomen met die welke zich bij de Rode Zee voordeden?

16 In Mozes’ tijd maakte het niet-Israëlitische ’grote gemengde gezelschap’ dezelfde ervaringen mee als de besneden Israëlieten, met inbegrip van een wonderbaarlijke doop. Met betrekking tot die doop schreef de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 10:1-4: „Nu wil ik u er niet onwetend van laten, broeders, dat onze voorvaders allen onder de wolk waren en allen door de zee trokken en allen door middel van de wolk en van de zee in Mozes werden gedoopt; en allen aten zij hetzelfde geestelijke voedsel en allen dronken dezelfde geestelijke drank. Want zij dronken uit de geestelijke rots die hen volgde, en die rots betekende de Christus.” In figuurlijk opzicht werden dus zowel de Israëlieten als het ’grote gemengde gezelschap’ gedoopt, hoewel zij niet letterlijk nat werden.

17 Door middel van die wonderbaarlijke doop door Jehovah God werden zij toevertrouwd aan de zorg van Mozes als hun door God geschonken leider, net alsof zij letterlijk in hem waren gedoopt. Dit was echter geen doop in de dood, zoals in het geval van de achtervolgende Egyptenaren (Exodus 14:1–15:21). Thans naderen wij een soortgelijke situatie. Het getrouwe overblijfsel van de geestelijke Israëlieten en hun metgezellen van de „grote schare” zijn uit het tegenbeeldige Egypte getrokken (Openbaring 11:7, 8). Zij rukken op naar de Nieuwe Ordening van dingen onder Christus’ duizendjarige koninkrijk. De Grotere Mozes, de verheerlijkte Heer Jezus Christus, gaat voor hen uit. Zij worden achtervolgd door de vijandige wereld, die vastbesloten is te verhinderen dat zij een veilig heenkomen vinden. De tegenbeeldige Egyptenaren zijn op weg naar het slagveld van God, Har–mágedon, waar zij met vuur, vernietiging, gedoopt zullen worden. Niemand van hen zal in leven worden gelaten om het afschuwelijke verhaal na te vertellen (Openbaring 16:14-16; Matthéüs 3:11, 12). Evenals gedurende de ’Rode Zee’-episode zal niemand van het geestelijke Israël of van de „grote schare” „andere schapen” van de Grotere Mozes, in de slachting van Har–mágedon omgebracht worden.

18. Hoe zal het de „grote schare” net zo vergaan als het ’grote gemengde gezelschap’ nadat zij onder leiding van Mozes uit Egypte waren vertrokken?

18 De getrouwen van de „grote schare” blijven niet achter, met het halfslachtige verlangen weer terug te keren naar het tegenbeeldige, door plagen getroffen Egypte onder zijn Farao, Satan de Duivel. Vooruitkijkend, blijven zij voortdurend in contact met het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten. Zij vormen „één kudde” met hen (Johannes 10:16). Evenals het ’grote gemengde gezelschap’ de doortocht door de Rode Zee overleefde, zullen degenen die tot de hedendaagse „grote schare” behoren, dwars door de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” heen gevoerd worden en naar de veilige oever aan de overkant worden gebracht.

19. Vooral sinds wanneer hebben degenen die de huidige „grote schare” vormen, zich aan de waterdoop onderworpen, en hoe hebben zij hun identiteit gereinigd om God op zuivere wijze te kunnen aanbidden?

19 Vooral sinds 1935 hebben degenen die thans de „grote schare” vormen zich als een symbool van hun onvoorwaardelijke opdracht aan God door bemiddeling van de Grotere Mozes, Jezus Christus, aan de waterdoop onderworpen. Zij hebben hun identificatieklederen gewassen en hebben ze „wit gemaakt in het bloed van het Lam”, de Grotere Mozes (Openbaring 7:9-14). Hun aanbidding voor God is rein.

20. Waar aanbidt de „grote schare” Jehovah, en hoe werd dit in Zacharia 8:20-23 voorzegd?

20 Deze „grote schare” van reine aanbidders is dag en nacht in Gods geestelijke tempel (Openbaring 7:15-17). Zij werden afgeschaduwd door degenen ten aanzien van wie de profeet Zacharia voorzag dat zij Jehovah na de vrijlating van de Israëlieten uit Babylon in 537 v.G.T., in Zijn herstelde tempel te Jeruzalem zouden aanbidden. Wij lezen hierover in Zacharia 8:20-23:

„Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Het zal nog geschieden dat de volken en de inwoners van vele steden zullen komen; en de inwoners van de ene stad zullen stellig naar die van een andere gaan, zeggende: „Laten wij toch vooral gaan om het aangezicht van Jehovah te vermurwen en Jehovah der legerscharen te zoeken. Ikzelf wil ook gaan.” En vele volken en machtige natiën zullen werkelijk komen om Jehovah der legerscharen in Jeruzalem te zoeken en het aangezicht van Jehovah te vermurwen.’

Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, zeggende: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.”’”

21. Hoe ’grijpen’ de leden van de „grote schare” ’de slip vast van een man die een jood is’, en op grond waarvan koesteren zij de hoop de „grote verdrukking” te overleven?

21 De houding van die „tien mannen uit alle talen der natiën” getuigt van toewijding jegens de ene levende en ware God, Jehovah! In deze tijd is zulk een toewijding aanvaardbaar voor Hem door bemiddeling van de grootste „Jood” die ooit op aarde heeft geleefd, het eens geofferde „Lam”, Jezus Christus. Zij volgen Jezus getrouw na door zich aan de waterdoop te onderwerpen, niet slechts ten einde te symboliseren dat zij zich hebben aangeboden maar, in hun geval, ook als een symbool van hun innige opdracht aan dezelfde God. Terwijl zij „de slip vastgrijpen” van het overblijfsel van de 144.000 geestelijke joden, trekken zij samen met hen op naar het Jeruzalem dat boven is, het hemelse Jeruzalem. In de geestelijke tempel van dit Jeruzalem, vertegenwoordigd door het overblijfsel dat nog op aarde is, verrichten zij dag en nacht „heilige dienst” voor de Allerhoogste God, Jehovah. Zij koesteren de hoop de „grote verdrukking” te overleven, ten einde hun opgedragen dienst voor God eeuwig op aarde te kunnen voortzetten. Doordat zij op juiste wijze geïdentificeerd kunnen worden als dienstknechten van God die zich onvoorwaardelijk hebben opgedragen en zijn gedoopt, komen zij voor eeuwige aardse dienst in aanmerking, want zij hebben de verzekering ontvangen dat ’de Vader zulke mensen zoekt om hem met geest en waarheid te aanbidden’. — Johannes 4:23, 24.

[Voetnoten]

a De uitdrukking „teken van opdracht” is een vertaling van het Hebreeuwse woord nezer, dat in Strong’s Exhaustive Concordance of the Bible als volgt wordt gedefinieerd: „Eig[enlijk] iets wat is afgezonderd, d.w.z. (abstr[act]) opdracht (van een priester of Nazireeër); vandaar (concr[eet]) onafgeschoren lokken; ook (bij uitbr[eiding]) een hoofdband (sp[eciaal] van vorstelijke personen): — wijding, kroon, haar, afscheiding.”

KUNT U BIJ WIJZE VAN HERHALING DE VOLGENDE VRAGEN BEANTWOORDEN?

● Hoe werd de aandacht gevestigd op het feit dat Jehovah de hogepriester aan Zijn heilige dienst had opgedragen?

● Waardoor werd Jezus in staat gesteld hogepriester te worden?

● Wat moeten degenen die Christus’ discipelen worden, volgens Romeinen 12:1, 2 doen?

● Hoe vertoont de „grote schare”, wat de doop betreft, overeenkomst met het ’grote gemengde gezelschap’ dat de Israëlieten uit Egypte vergezelde?

● Hoe volgen de „tien mannen uit alle talen der natiën” Jezus na wat de doop betreft?

[Inzet op blz. 18]

Over de gehele aarde verkondigen thans meer dan 2.300.000 personen het goede nieuws van het Koninkrijk

[Illustratie op blz. 16]

De verheerlijkte Jezus Christus is een koninklijke Hogepriester, die hoger is dan de overpriesters van het Israël uit de oudheid, met hun stoffelijke symbool van opdracht

[Illustratie op blz. 19]

Een „grote schare” is in water gedoopt als symbool van hun onvoorwaardelijke opdracht aan Jehovah God via Jezus Christus. Hebt u zich ook onvoorwaardelijk aan God opgedragen en deze opdracht gesymboliseerd?

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen