Wat is de zienswijze van de bijbel?
Vrouwen op de kansel?
„’Vrouwelijke predikanten’ — de strijd gaat door”
’Ordinatie van vrouwen door Episcopale Kerk goedgekeurd’
„VATICAAN: PRIESTERSCHAP ALLEEN VOOR MANNEN”
„STEEDS MEER VROUWEN VOLGEN PREDIKANTSOPLEIDINGEN”
DERGELIJKE krantekoppen getuigen van een groeiende controverse. Kort geleden hebben verscheidene protestantse religies de „gedragslijn van hun kerk” zo veranderd dat ook vrouwelijke „bedienaren” of „priesters” zijn toegestaan. Dit is onder andere het geval met de Lutherse, Episcopale en Anglicaanse Kerk.
Daarentegen verklaarde op 27 januari van dit jaar het Vaticaan opnieuw dat het het standpunt innam, dat in de Rooms-Katholieke Kerk alleen mannen priester konden zijn. Vele ’katholieke activisten’ zeiden echter onmiddellijk te zullen blijven pleiten voor de ordinatie van vrouwen.
Met het oog op dit alles vraagt men zich vanzelf af: ’Waarom is nu, nadat honderden jaren alleen mannen op de kansel hebben gestaan, dit vraagstuk ontstaan?’ Algemeen is men het erover eens dat de vrouwenbeweging de grootste oorzaak is geweest. Feministische schrijfsters betogen dat vrouwen gelijke bekwaamheden bezitten en „een verandering in de traditie geboden lijkt”.
De vraag of ’traditie overboord moet’ schijnt trouwens een belangrijk punt in de kwestie te zijn. Maar zou men zich in plaats daarvan niet eerst moeten bekommeren om de vraag: Aan wie geeft God de verantwoordelijkheid de gemeente te onderwijzen? Ja, laten wij liever de zienswijze van de bijbel in beschouwing nemen dan dat wij ons met door mensen gemaakte tradities gaan bezighouden.
Jezus hield van mensen, met inbegrip van vrouwen. In tegenstelling tot de Farizeeën en anderen, behandelde hij vrouwen met achting en was steeds bereid hen te onderwijzen. Vrouwen dienden hem loyaal en waren de eersten die hem na zijn opstanding zagen. — Joh. 4:27; Luk. 10:39; Matth. 27:55, 56; 28:1, 9.
Niets in de evangeliën wijst erop dat Jezus vrouwen ontmoedigde anderen „het goede nieuws” van redding te vertellen. Na de uitstorting van Gods geest op de ongeveer 120 mannen en vrouwen die met Pinksteren bijeen waren, haalde Petrus juist de profetie van Joël aan: ’Ik [God] zal wat van mijn geest uitstorten op alle soorten van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren’ (Hand. 1:14; 2:1-18; Joël 2:28, 29). In de vroege gemeente deelden dus zowel mannen als vrouwen met vreugde hun nieuwe hoop met iedereen die maar wilde luisteren.
Maar ook moeten wij zorgvuldig beschouwen welk gebruik de bijbel maakt van het Griekse woord diákonos. Soms wordt het in een algemene betekenis gebruikt voor personen van beiderlei kunne die anderen „dienen” of „bedienen”. Paulus volgt klaarblijkelijk dit gebruik wanneer hij spreekt over „onze zuster Febe . . ., die een dienares is” (Rom. 16:1; Luk. 8:1-3). Op veel plaatsen echter verwijst het woord duidelijk naar een officieel ambt in de gemeente — een assistent-bedienaar.
Bij de vereisten die voor deze officiële positie worden opgesomd, staat: „Dienaren in de bediening moeten mannen van één vrouw zijn.” Hetzelfde wordt gezegd van hen die het geestelijke opzicht in de gemeente hebben en „ouderlingen” of „opzieners” genoemd worden. Een ouderling in een gemeente moet iemand zijn „die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft” (1 Tim. 3:2-4, 8, 12). Beide posities van leiderschap in de gemeente (ouderling en dienaar in de bediening) moeten dus door gedoopte mannelijke personen worden ingenomen.
De christelijke Griekse Geschriften zijn erg duidelijk op dit punt. Paulus schrijft: „Ik sta een vrouw niet toe [de gemeente] te onderwijzen of autoriteit te oefenen over een man” (1 Tim. 2:11, 12). Toch spreekt hij er ook over dat vrouwen onderwijsbekwaamheid hebben, want hij spoort rijpe vrouwen aan om ’het goede te onderwijzen’ aan de ’jonge vrouwen’ (Tit. 2:3-5). Waarom kunnen vrouwen hen die buiten de gemeente zijn, onderwijzen, maar mogen zij niet binnen de gemeente de leiding nemen? Was de apostel Paulus „anti-vrouw”, zoals sommigen beweren?
Een dergelijke redenering gaat stilzwijgend voorbij aan een fundamentele bijbelse leerstelling: het gezagsbeginsel. Paulus was in harmonie met Petrus en andere bijbelschrijvers toen hij schreef: „Ik wil echter dat gij weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus.” — 1 Kor. 11:3; 1 Petr. 3:1.
Alleen God heeft geen hoofd boven zich; alle anderen wel. Natuurlijk wekt het met het oog op de manier waarop veel mannen hun gezag hebben misbruikt, geen verbazing dat sommige vrouwen verbitterd om gelijkheid roepen. Het is echter zo dat God deze gezagsregeling in het belang van allen verschafte. Hoe dat zo?
Wel, Jehovah ontwierp de gezinsregeling voor de meest intieme verhouding in het leven. Om het geluk en de zekerheid van allen te waarborgen, zouden stabiliteit en eenheid van essentieel belang zijn. Het is duidelijk dat één dan leiding moet geven. Jehovah gaf deze verantwoordelijkheid aan de man. Hij gebood de man ook ’zijn vrouw zo lief te hebben als zichzelf’ — haar te koesteren en te eren. — Ef. 5:28-33.
Als de vrouw daarom thuis de leiding van haar echtgenoot moet zoeken, hoe zou zij dan in de gemeente gezag over mannen en vrouwen kunnen uitoefenen? Wat zou er gebeuren als een ouderling en een „ouderlinge” met elkaar getrouwd zouden zijn?
Zij die pleiten ten gunste van vrouwen „op de kansel” willen ons doen geloven dat Jezus slechts vanwege de maatschappelijke situatie in die tijd onder de twaalf geen vrouwelijke apostelen had. Maar Jezus handelde in overeenstemming met Gods oorspronkelijke voornemen. In Eden was Adam het hoofd van Eva, zelfs voordat zij tot zonde vervielen. — Gen. 2:18, 22, 24; 1 Kor. 11:7-9.
Is echter dit goddelijke patroon voor vrouwen „een belemmering in hun groei”, en worden zij daardoor „tweederangs christenen” zoals sommigen beweren? Tegenwoordig wordt het woord „onderwerping” vaak verbonden met „minderwaardigheid”. Maar de bijbel en een christelijke levenswijze leren ons dat wij alleen door ons te onderwerpen aan Jehovah’s wil — door onze plaats in zijn regeling te zoeken — geluk kunnen vinden.
Verder wordt de apostel Paulus met betrekking tot vrouwen vaak verkeerd voorgesteld. Behalve uitvoerig te schrijven hoe iemand zijn vrouw dient lief te hebben en te eren, zond hij herhaaldelijk groeten aan afzonderlijke zusters en beval hij hen met name aan (Rom. 16:3, 4, 6, 12). En het was deze zelfde apostel die het bijbelvers schreef dat het meest door voorstanders van vrouwelijke „priesters” wordt aangehaald. Het luidt: „Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus.” — Gal. 3:28.
Deze tekst, in zijn verband bestudeerd, onthult een diepe waarheid. De hemelse klasse is niet beperkt tot mannen maar omvat ook vrouwen. Meer nog dan door iets anders wordt hierdoor stellig Gods goedgunstige kijk op vrouwen getoond — een kijk die door Christus en Paulus getrouw werd weerspiegeld.
Terwijl dus de kerken het in deze kwestie in vele richtingen zoeken, doen christelijke vrouwen er goed aan zich aan de bijbelse leer te houden. Door dit te doen, worden zij niet „in hun mogelijkheden beknot”. Zij vinden waar geluk in het aanbieden van ’geestelijke slachtoffers, aanvaardbaar voor God’. En — wat het belangrijkste is — zij verwerven Gods zegen. — 1 Petr. 2:5.