Wat is de zienswijze van de bijbel?
Waarop duidt het spreken in talen?
PINKSTEREN 33 G.T. was een in het oog springende datum in de wereldgeschiedenis. Op die dag vond de christelijke gemeente haar begin door de uitstorting van Gods heilige geest op ongeveer 120 van Jezus’ discipelen die in een bovenkamer in Jeruzalem bijeen waren. De bijbel verhaalt dat als resultaat van dit gebeuren ’allen vervuld werden met heilige geest en in verschillende talen begonnen te spreken’. — Hand. 2:4.
Dit ’spreken in talen’ was geen gebrabbel door personen die in religieuze extase verkeerden. Aanwezige buitenlanders verstonden wat zij zeiden en waren verbaasd, vragend: „Hoe komt het . . . dat een ieder van ons zijn eigen taal hoort, waarin wij werden geboren? . . . wij horen hen in onze talen over de grote daden van God spreken.” — Hand. 2:8, 11.
De apostel Petrus verklaarde volgens Handelingen 2:14-21 dat het spreken in talen bij die gelegenheid erop duidde dat Gods geest was uitgestort op deze christelijke discipelen als vervulling van Joël 2:28-32.
In deze tijd zijn er over de hele aarde miljoenen mensen die over dit zelfde vermogen beweren te beschikken, dus ook in talen te kunnen spreken die zij niet hebben geleerd. Vaak geschiedt dit in talen die niet kunnen worden geïdentificeerd, zodat er een „geïnspireerde” uitleg nodig is van de spreker zelf of een ander die aanwezig is. Soms heeft men evenwel frasen of hele stukken Hebreeuws, Latijn, Grieks en Chinees kunnen vaststellen, geuit door personen die normaal volledig onbekend waren met deze talen.
Mensen die dit alles hebben ervaren, beweren soms dat dit „het eerste bewijs is dat men de Heilige Geest heeft ontvangen”. Daarna, zo zegt men, ontwikkelen sommige mensen het spreken in talen als een „gave”, terwijl anderen de ervaring slechts eenmaal hebben. Maar duidt het spreken in talen er werkelijk op dat iemand Gods heilige geest heeft?
Stellig had Jezus Christus Gods geest; toch blijkt uit niets dat hij ooit heeft gesproken door middel van de wonderbare gave van talen (Matth. 3:16; Luk. 4:16-21). En over de eerste-eeuwse christenen schreef de apostel Paulus: „Spreken soms allen in talen?” (1 Kor. 12:30) Neen, zo kunnen wij antwoorden; God voorzag hen van een „verscheidenheid” van wonderbare gaven (1 Kor. 12:4, 11, 13). Na een hele reeks van „geestelijke gaven” besproken te hebben, noemt Paulus als laatste het spreken in talen en het uitleggen daarvan, christenen aanmoedigend ’ijverig te blijven streven naar de grotere gaven’, met name liefde, volgens Jezus het ware identificerende kenmerk van zijn volgelingen. — 1 Kor. 12:1, 4-10, 29-31; 13:1, 8, 13; Joh. 13:35.
Van belang is tevens dat de wonderbare gaven van Gods heilige geest niet tot onbepaalde tijd binnen de christelijke gemeente zouden blijven. De Schrift verklaart in 1 Korinthiërs 13:8: „Hetzij er gaven van profeteren zijn, ze zullen worden weggedaan; hetzij er talen zijn, ze zullen ophouden.” Wanneer zouden ze verdwijnen?
Volgens Handelingen 8:18 werd Gods geest zoals die zich uitte in wonderbare gaven, geschonken „door middel van de oplegging der handen van de apostelen”. En na Pinksteren was het zo dat elke opgetekende uitstorting van Gods geest die gepaard ging met wonderbare gaven, plaats vond in de aanwezigheid van één of meer van de apostelen van Jezus (Hand. 8:9-20; 10:44-46; 19:6). Kennelijk hield de overdracht van deze van God afkomstige macht op met de dood van de apostelen, terwijl met de dood van degenen die een vorm van die macht hadden ontvangen, zulke gaven ook volledig uit de christelijke gemeente verdwenen.
Niet verwonderlijk is dan ook dat Johannes Chrysostomus, religieus patriarch van Constantinopel in de vierde eeuw van de gewone tijdrekening, opmerkte dat de geestelijke gaven waarvan in 1 Korinthiërs de hoofdstukken 12 tot en met 14 sprake is, „vroeger geschiedden maar nu niet langer plaatsvinden”. Ongeveer terzelfder tijd schrijft Augustinus, een „kerkvader” die grote invloed heeft gehad op de leer van de Westerse of Latijnse tak van de christenheid, over talen en andere geestelijke gaven: „Dit waren tekenen horend bij de tijd. . . . Het werd gedaan ter aanduiding en het verdween.”
Maar zijn er ook uit de tijd van na de apostelen geen berichten bekend over het spreken in talen? Ja, zijn er niet tal van voorbeelden in deze tijd? Jazeker, maar dat rechtvaardigt nog stellig niet de conclusie dat het huidige spreken in talen ook duidt op een uitstorting van de heilige geest. Waarom niet? Omdat het niet werkelijk lijkt op wat in het eerste-eeuwse christendom gebeurde. De christenen van Pinksteren spraken in talen over „de grote daden van God” (Hand. 2:11). The Expositor’s Greek Testament wijst erop dat het Griekse woord voor „grote daden” niet alleen wordt gebruikt „in verband met de opstanding van de Heer . . ., maar met alles wat de profeten hadden voorzegd, met alles wat Christus had gedaan en de Heilige Geest tot stand had gebracht”.
Met andere woorden, het spreken in talen onder de christenen diende oorspronkelijk om de luisteraars op te bouwen met inlichtingen over Gods voornemen in verband met Jezus Christus. In overeenstemming hiermee, gaf de apostel Paulus de instructie dat alles wat in talen werd gesproken, zou worden vertaald, „opdat de gemeente opbouw ontvangt” (1 Kor. 14:5, 27, 28). Maar wat thans in talen wordt gesproken, is vaak onvertaalbaar en als het al vertaalbaar is, betekent het meestal niet meer dan „God is groot”, „God is goed” of dergelijke zinsneden. Soms kan het zelfs gebeuren dat er vuile taal wordt geuit. D. A. Hayes verhaalt hiervan in zijn boek The Gift of Tongues („De gave van talen”):
„Niet lang geleden had in Los Angeles een vrouw de gave van talen, en een achtenswaardige Chinees die haar hoorde, zei dat zij een Chinees dialect sprak. Toen hem werd gevraagd haar woorden te vertolken, weigerde hij dit te doen, met de opmerking dat zij de meest walgelijke taal bezigde.”
Stellig is God niet verantwoordelijk voor „walgelijke” taal. Wie of wat dan wel? Opmerkenswaardig is dat de apostel Paulus het heeft over een komende „afval” van het ware christendom en de verschijning van een klasse die de „mens der wetteloosheid” wordt genoemd, wiens aanwezigheid zou zijn „overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog voor degenen die vergaan” (2 Thess. 2:3, 9, 10). Zou het spreken in talen een onderdeel kunnen zijn van „onrechtvaardig bedrog” bevorderd door Satan?
Interessant in dit verband is de opmerking die stond in een encyclopedie over occultisme: „Het spreken en schrijven in vreemde talen, of onbegrijpelijke uitingen die ten onrechte daarvoor worden gehouden, is een zeer oud parapsychologisch verschijnsel.” Dit naslagwerk vervolgt dan:
„Voorbeelden hiervan zijn er te over in de annalen van het moderne spiritisme . . . Van betrekkelijk vroeg uit de geschiedenis der beweging zijn bewijzen voorhanden dat er werd gesproken en geschreven in het Latijn, Grieks, Frans, Zwitsers, Spaans en allerlei Indiaanse talen. Rechter Edmonds, de bekende Amerikaanse spiritist, stelde deze vermogens vast bij zijn dochter en zijn nicht. . . . Enkele van deze gevallen zijn van diverse kanten bevestigd.”
Het huidige spreken in talen wijst derhalve niet op een uitstorting van de heilige geest. Kort na de dood van de apostelen kwam aan dit vermogen als een gave van God een eind. En gezien de waarschuwingen die in de Schrift staan, plus het feit dat het spreken in talen „een zeer oud parapsychologisch verschijnsel” is, doet men er goed aan hiermee voorzichtig te zijn. Immers de kans is groot dat het niet God, maar „goddeloze geestenkrachten” zijn, gekant tegen God, die op deze wijze hun invloed laten gelden. — Ef. 6:12.