Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w69 1/10 blz. 604-606
  • Bent u geestelijk gezind?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Bent u geestelijk gezind?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • KENMERKEN VAN DE „GEESTELIJKE MENS”
  • DE GEESTELIJK GEZINDE MENS IS OP GOD GERICHT
  • DE GEESTELIJK GEZINDE MENS ALS OPZIENER
  • Bent u werkelijk een geestelijk mens?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1974
  • U kunt uw geestelijke behoeften bevredigen
    Ontwaakt! 2009
  • Wat houdt het in geestelijk ingesteld te zijn?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2018
  • Kweek een verlangen naar geestelijk voedsel aan
    Onze Koninkrijksdienst 1978
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
w69 1/10 blz. 604-606

Bent u geestelijk gezind?

BENT u geestelijk gezind of bent u fysiek gezind? Het zou goed zijn als allen die beweren dienstknechten van Jehovah God te zijn, zich deze vraag zouden stellen. Waarom? Met het oog op de woorden van de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 2:14, 15. Hieruit blijkt dat „een fysiek mens . . . niet de dingen [aanvaardt] die van de geest Gods zijn, want ze zijn hem dwaasheid . . . De geestelijke mens echter onderzoekt wel alle dingen”.

Hoewel de „geestelijke mens” van wie in 1 Korinthiërs 2:15 gewag wordt gemaakt, in de eerste plaats betrekking heeft op degenen die in Christus’ voetstappen treden en een hemelse hoop hebben, kan in zekere zin van allen die God werkelijk dienen, worden gezegd dat zij geestelijke of geestelijk gezinde mensen zijn. Van zulke gelovige mannen uit de oudheid als Abel, Noach, Abraham en de lange lijn van getrouwe Hebreeuwse profeten en koningen kan worden gezegd dat zij geestelijke mannen waren, ook al koesterden zij een aardse hoop.

KENMERKEN VAN DE „GEESTELIJKE MENS”

De „geestelijke mens” waarop de apostel Paulus doelt, is niet iemand die de hele dag een schijnheilig of godsdienstig gezicht trekt. Helemaal niet! Hij loopt als het ware niet met zijn geestelijke gezindheid te koop. Hij weet dat de schriftgeleerden en Farizeeën die Jezus Christus tegenstonden geen geestelijke mensen waren. Zij mochten dan al de reputatie hebben dit te zijn, omdat zij in het openbaar lange gebeden herhaalden en een opvallende religieuze tooi droegen, maar juist deze dingen bestempelden hen in werkelijkheid als fysieke mensen en als huichelaars bovendien, want zij deden het alleen om door de mensen gezien te worden. — Matth. 6:5; 23:5.

De geestelijke mens is precies het tegendeel van al zulke mensen. Hij aanbidt Jehovah God oprecht „met geest en waarheid”, de enige aanvaardbare manier. Hij heeft geloof, hij weet dat God bestaat, dat God leeft, want de hele zichtbare schepping getuigt op welsprekende wijze van Zijn bestaan (Joh. 4:24; Rom. 1:20). Wetend dat God „de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”, heeft de geestelijke mens zich opgedragen om God te dienen en de voetstappen van Gods Zoon, Jezus Christus te drukken. — Hebr. 11:6; Matth. 16:24.

De Schepper is zeer reëel voor de geestelijke mens. Evenals Mozes in de oudheid, gaat hij door het leven als zag hij Hem die onzichtbaar is (Hebr. 11:23-28). Omdat God zo reëel voor hem is, vertrouwt hij op Jehovah met heel zijn hart en steunt hij niet op zijn eigen inzicht, doch kent God in al zijn wegen. Hij schept er daarom behagen in met God in gebed te spreken. Hij beseft welk een kostbaar voorrecht het is met God te spreken en hoezeer hij te allen tijde Gods hulp nodig heeft. Daarom neemt hij er de tijd voor elke dag te beginnen en te eindigen met lof, dank en smekingen aan zijn hemelse Vader. Hij heeft ook nooit zoveel haast om te eten dat hij er niet de tijd voor kan nemen God voor elke maaltijd te danken en er Gods zegen over af te smeken. — Spr. 3:5, 6; Fil. 4:6, 7.

Ja, de geestelijke mens is zich ’bewust van zijn geestelijke nood’. Hij beseft dat ’de mens niet van brood alleen moet leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt’. In plaats van voornamelijk belang te stellen in voedsel, kleding, onderdak en wereldse genoegens, ’blijft hij eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken’. Hij denkt er net zo over als de psalmist, die zei: „Hoe lief heb ik uw wet! Zij is mijn overdenking den gansen dag.” Hij wordt ertoe getrokken om te gaan met anderen die geestelijk gezind zijn. — Matth. 5:3; 4:4; 6:25, 33; Ps. 119:97; Rom. 1:9-12.

Daarom koopt de geestelijk gezinde mens tijd uit van zijn dagelijkse beslommeringen om het Woord van God te bestuderen. Hij leest Gods Woord, de bijbel, niet alleen dagelijks, doch hij wil ook begrijpen wat hij leest. Hij staat open voor hulp die hem wordt geboden en vindt dat de hulpmiddelen voor bijbelstudie die door het Wachttorengenootschap worden uitgegeven en door de christelijke getuigen van Jehovah worden verspreid, van de grootste waarde zijn om Gods Woord en voornemens te begrijpen. Daarom is hij ook zo verstandig, voordeel te trekken van de gelegenheden die door de gemeentevergaderingen van de Getuigen worden geboden om zijn inzicht in Gods Woord te vergroten. — Hand. 8:30-35; Hebr. 10:23-25.

Nog een fundamenteel kenmerk van de geestelijke mens is zijn hoop. Het is geen onduidelijke hoop. Neen, hij heeft een vaste hoop, sterk, als een anker voor zijn ziel, gebaseerd op Gods beloften en hetgeen hij in het verleden heeft gedaan, zoals staat opgetekend in Zijn Woord. Hij weet dat God niet liegen kan. Vanwege zijn hoop is hij niet overmatig verontrust over het toenemen van goddeloosheid en geweld en omdat de toekomst er zo donker uitziet. Hij weet dat zeer spoedig ’Gods koninkrijk zal komen en dat dan zijn wil, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde zal geschieden’. — Matth. 6:10; Hebr. 6:18, 19.

Daar ’uit de overvloed des harten de mond spreekt’, schept de geestelijke mens er behagen in over dingen te spreken die betrekking hebben op Gods Woord en voornemens. Wanneer de geestelijke mens op gezellige bijeenkomsten in gezelschap van anderen is of samen met anderen zulke bezigheden verricht als het bouwen of schoonmaken van een Koninkrijkszaal of meewerkt aan de voorbereiding van een congres, zal hij er tactvol toe bijdragen dat er opbouwende, geestelijke gesprekken worden gevoerd. — Matth. 12:34.

DE GEESTELIJK GEZINDE MENS IS OP GOD GERICHT

Iemand kan idealistisch en edelmoedig zijn en toch geen geestelijke gezindheid bezitten. Waarom? Omdat een geestelijke gezindheid bezitten, meer omvat dan louter het welzijn van anderen te beogen, zoals een humanist doet.

De geestelijk gezinde ofte wel „geestelijke” mens weet dat zijn naaste liefhebben als zichzelf slechts het tweede gebod is en dat het eerste en voornaamste gebod is: „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.” — Mark. 12:29-31; Luk. 6:31.

Ja, de geestelijk gezinde mens is op God gericht. Hij ziet voor leiding veeleer naar Gods Woord op dan naar louter menselijke redenering. Hij doet zijn werk ’niet met daden van ogendienst, als mensenbehager’, doch „met vrees voor Jehovah”, „als voor Jehovah”. Hij betaalt daarom niet alleen aan caesar terug wat van caesar is, doch er is hem nog meer aan gelegen God terug te betalen wat van God is. Hij schenkt God daarom exclusieve toewijding. — Kol. 3:22, 23; Matth. 22:21; Ex. 20:5.

DE GEESTELIJK GEZINDE MENS ALS OPZIENER

De geestelijk gezinde mens verliest in zijn betrekkingen met medechristenen niet de bijbelse beginselen uit het oog. Hij zal er vooral waakzaam voor zorgen door christelijke beginselen te worden geleid als hij toezicht over andere christenen heeft. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een opziener in Gods organisatie tevens een verantwoordelijke positie in de zakenwereld heeft. Een christen zou, doordat hij de hele dag omgaat met personen die niet alleen door zuiver zelfzuchtige beweegredenen worden gedreven doch die er ook vlug bij zijn voordeel te trekken van elke zachtaardigheid of vriendelijkheid die wordt betoond, kunnen bemerken dat hij hard en kortaf wordt.

Als hij niet oppast, bemerkt hij wellicht dat hij ook op die manier met zijn medechristenen omgaat die God onzelfzuchtig dienen. Hoe onverstandig, hoe onberaden, hoe liefdeloos zou zulk een houding zijn! Vermijdt u een dergelijke fout? Denkt u er eens over na hoeveel werk Jezus in slechts enkele korte jaren moest verrichten. Als hij zo op doeltreffendheid uit was, zou hij dan bijna allemaal nederige Galileeërs tot zijn apostelen hebben gekozen? En wat een geduld toonde hij in zijn omgang met hen!

Een opziener in deze tijd, of hij het nu over een gemeente, een congres of een congresafdeling is, doet er goed aan Jezus’ voorbeeld in dit opzicht na te volgen. Hoewel u zich ten doel stelt de dingen klaar te krijgen, zou u uw broeders toch niet op norse en bruuske manier willen behandelen alsof u een meedogenloos efficiënte directeur van een zakenonderneming bent, niet waar? Hoewel u misschien vele dingen aan uw hoofd hebt, zoals met de apostel Paulus het geval was, moet u dus niet de noodzaak over het hoofd zien empathie te betonen (2 Kor. 11:29). Waarom zou u, in plaats van korte, bruuske bevelen te geven, niet liever op een vriendelijke toon tot uw broeders spreken en vragen: „Zou je dit willen doen? Zou je genegen zijn dat te doen?” Natuurlijk zouden zij dat! Zij willen alles doen wat zij kunnen om Jehovah’s werk te bevorderen want zij doen het uit liefde. En zou het niet beter zijn de ochtend te beginnen met een beschouwing van de bijbeltekst voor die dag en het commentaar, dan u er uitsluitend om te bekommeren dat iedereen zich op tijd voor het werk meldt?

Mochten uw broeders langzaam van begrip zijn of blijk geven van een slecht inzicht, neem dan niet ongeduldig de houding aan dat zij beter hadden moeten weten. Neen, drijf, hoewel u zelf een voorbeeld in ijver en doeltreffendheid bent, anderen niet of verwacht niet evenveel van anderen als u van uzelf doet. Denk er in de omgang met uw broeders veeleer aan, de vruchten van Gods heilige geest tentoon te spreiden. Schenk in het bijzonder aandacht aan liefde, vriendelijkheid en zachtaardigheid. — Gal. 5:22, 23.

Zouden christenen die ’geestelijke mensen’ zijn in vollediger mate geestelijk gezind kunnen zijn dan soms het geval is? Bij sommigen bestaat, als zij bezig zijn met Gods werk, de neiging hun betrekkingen met hun christelijke broeders te laten beheersen door de denkwijze van een fysiek mens, vooral als zij enkele mensen onder zich hebben staan. Hier zijn de woorden van de apostel Paulus ter zake: „Broeders, [wij] verzoeken en vermanen . . . u bij de Heer Jezus dat gij, gelijk gij van ons het onderricht hebt ontvangen omtrent de wijze waarop gij behoort te wandelen en God moet behagen, zoals gij in feite reeds wandelt, het in vollediger mate blijft doen.” — 1 Thess. 4:1.

Bent u, gezien al het voorgaande, geestelijk gezind? Het is goed als u die vraag met „ja” kunt beantwoorden. Dan rest de vraag: Zou u het in vollediger mate kunnen zijn? Indien dit zo is, zult u en zullen ongetwijfeld anderen gelukkiger zijn als u deze verbetering aanbrengt!

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen