Wees overvloedig in hoop!
„Moge de God die hoop geeft, u vervullen met alle vreugde en vrede doordat gij gelooft, opdat gij overvloedig moogt zijn in hoop met kracht van heilige geest.” — ROMEINEN 15:13.
1, 2. (a) Welke reden gaf Paulus om ’overvloedig te zijn in hoop’? (b) Hoe wijst Jesaja’s profetie vooruit naar deze hoop?
OVERVLOEDIG zijn in hoop? Welke reden is er om ’overvloedig te zijn in hoop’ in een wereld die zo duister is als de onze, waar misdaad en immoraliteit de straten onveilig maken, waar meer dan een miljard mensen door honger of voedselgebrek worden gekweld en waar de dreiging van kernwapens de gehele mensheid als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt? Vlak voordat de apostel Paulus de bovenaangehaalde bede uitsprak, gaf hij hier een reden voor, waarbij hij de profeet Jesaja citeerde: „Er zal iemand opstaan om over de natiën te heersen; op hem zullen de natiën hun hoop vestigen.” — Romeinen 15:12.
2 Paulus deed hier een aanhaling uit Jesaja 11:1-10. In deze profetie werd voorzegd dat mensen uit de natiën hun hoop zouden stellen op Jezus, die werd afgebeeld door koning David, de zoon van Isaï. Toen de evangelieschrijver Matthéüs een beschrijving van Jezus gaf, deed ook hij een aanhaling uit Jesaja, met de woorden: „Zie! Mijn knecht, die ik heb uitgekozen, mijn geliefde, die mijn ziel heeft goedgekeurd! Ik zal mijn geest op hem leggen, en hij zal de natiën duidelijk maken wat gerechtigheid is. . . . Voorwaar, op zijn naam zullen natiën hopen.” — Matthéüs 12:18-21; Jesaja 42:1, 4.
3, 4. (a) Welke „naam” heeft Jezus nu, en waarom? (b) Hoe moeten wij Openbaring 19:10, 11 begrijpen?
3 Waarom moeten de natiën op Jezus’ naam hopen? Wegens alles wat zijn naam vertegenwoordigt. Toen Jezus hier als mens op aarde was, maakte hij zich een „naam” als iemand die onberispelijk aan zijn rechtschapenheid vasthield. Vervolging, smaad, martelingen — niets kon hem ervan afbrengen tot de dood toe loyaal Gods wil te doen. „Juist daarom”, zo legt de apostel Paulus uit, „heeft God hem ook tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn, en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader.” — Filippenzen 2:9-11.
4 Jezus’ naam vertegenwoordigt nu het verheven ambt waartoe Jehovah hem als Hogepriester en Koning „aan de rechterhand van de troon der majesteit in de hemelen” verhoogd heeft. Hij is Degene die „Getrouw en Waarachtig” wordt genoemd, op wiens komst door het gehele profetische woord heen werd gewezen, „want het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert”. — Hebreeën 8:1; Openbaring 19:10, 11.
5. Waarom dienen wij vooral thans ’overvloedig te zijn in hoop’?
5 Waarom dienen wij in deze tijd ’overvloedig te zijn in hoop’? Omdat het profetische woord aantoont dat deze Jezus op het punt staat alle kwaad dat de zondaar Adam de mensheid heeft berokkend, ongedaan te maken. „Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens velen tot zondaars werden gemaakt, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene persoon velen tot rechtvaardigen worden gemaakt” (Romeinen 5:19). Als Gods Hogepriester in de hemel zal Jezus de verdienste van zijn volmaakte menselijke slachtoffer aanwenden om de gehele gehoorzame mensheid, met inbegrip van miljarden personen die uit de doden zijn opgewekt, tot menselijke volmaaktheid te herstellen, met het vooruitzicht eeuwig in geluk op een paradijsaarde te leven. Jezus zal „als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan”. Dan zullen alle mensen zich intens verheugen in een volmaakt leven in dat vredige paradijs. — 1 Korinthiërs 15:25, 26; Psalm 72:3, 7; Jesaja 33:24.
Een blik in de verre toekomst
6. (a) Hoe alleen kunnen wij een tot ver in de toekomst reikende blik krijgen op Gods voornemen? (b) Hoe kan dit ons tot voordeel strekken?
6 Alleen door middel van de bijbel kunnen wij het werkelijke doel van het leven leren kennen. Alleen God kan ons via zijn Woord uitleggen waar wij vandaan zijn gekomen, waarom wij hier zijn en wat de toekomst ons zal brengen (Jesaja 46:9, 10; 2 Timótheüs 3:16). De bijbel verschaft een tot ver in de toekomst reikende blik op de verwezenlijking van de voornemens van de Soevereine Heer Jehovah. Er wordt ons in verteld hoe wij een opwindend aandeel kunnen hebben aan het volbrengen van zijn wil, en dat tot in alle eeuwigheid! — Psalm 37:31, 34.
7. Hoe gaat Jezus’ profetische „teken” in vervulling?
7 Het profetische „teken” waarover Jezus aan het einde van zijn aardse bediening sprak, ondergaat nu een opmerkelijke vervulling. Jezus zit nu op zijn glorierijke hemelse troon, vanwaar hij de natiën der aarde oordeelt en de mensen van elkaar scheidt „zoals een herder de schapen van de bokken scheidt”. Dit gebeurt op grond van de wijze waarop zij op de boodschap van het Koninkrijk reageren, zoals deze door Christus’ „broeders”, de gezalfde getuigen van Jehovah die God nog steeds hier op aarde dienen, wordt bekendgemaakt (Matthéüs 24:3-14; 25:31-40, 46). Maar maakt dit Jezus gelijk aan Jehovah God, of zelfs superieur aan hem?
8. (a) Waarom heeft Jehovah Jezus tot zijn medekoning aangesteld? (b) Hoe zal Jezus zijn onderworpenheid aan de Vader tonen?
8 Neen, want ’het hoofd van de Christus is God’, die altijd „de Koning der eeuwigheid” en Soeverein over geheel zijn schepping is geweest en zal zijn (1 Korinthiërs 11:3; 1 Timótheüs 1:17; Openbaring 4:11). Pas toen er in het paradijs van Eden een afschuwelijke opstand uitbrak, verklaarde Jehovah dat hij een medekoning — het „zaad” der belofte — zou verwekken „om de werken van de Duivel te verbreken” (Genesis 3:15; 1 Johannes 3:8). Maar wanneer Christus Jehovah’s naam en soevereiniteit eenmaal heeft gerechtvaardigd en de mensheid in het herstelde paradijs op aarde tot volmaaktheid heeft verheven, ’draagt hij het koninkrijk aan zijn God en Vader over’, zodat ook de Zoon zich aan God onderwerpt. — 1 Korinthiërs 15:24-28.
9. (a) Hoe beschrijft Jesaja Jehovah’s majesteit? (b) Wat blijkt volgens de Schrift het middel tot redding te zijn?
9 Wanneer de profeet Jesaja over „de Majestueuze, Jehovah”, spreekt, erkent hij: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden.” Redding komt van Jehovah, door bemiddeling van Christus Jezus, een waarheid die alle mensen die het leven zoeken, moeten aanvaarden (Jesaja 33:21, 22; 12:2; Handelingen 2:21; 4:12; Romeinen 10:13; Openbaring 7:10). Nadat de profeet Jesaja over Jehovah als de boven iedereen verheven Majestueuze heeft gesproken, toont hij vervolgens aan hoe hij degenen die hem liefhebben redt en met welk doel hij dit doet.
Jehovah’s „dag van wraak”
10. Welk oordeel wordt in Jesaja 34:1-4 uitgesproken, en waarom?
10 De wereldse natiën hebben een schokkend bericht van wanbestuur opgebouwd en ze hebben Gods rechtvaardige koninkrijk in handen van zijn Christus verworpen. Daarom spreekt de profeet Jesaja hen als volgt toe: „Treedt nader, gij natiën, om te horen; en gij nationale groepen, schenkt aandacht. De aarde en dat wat haar vult, luistere, het produktieve land en heel zijn opbrengst. Want Jehovah koestert verontwaardiging tegen alle natiën en woede tegen heel hun heerleger. Hij moet hen aan de vernietiging prijsgeven; hij moet hen ter slachting overgeven. En hun verslagenen zullen weggeworpen worden; en wat hun lijken betreft, de stank ervan zal opstijgen; en de bergen moeten smelten van hun bloed. En heel het heerleger van de hemel moet wegrotten. En de hemel [de ondeugdelijke menselijke regeringen] moet worden opgerold, net als een boekrol; en heel zijn heerleger zal verschrompelen en teniet gaan, net als het loof verschrompelt en afvalt van de wijnstok en zoals een verschrompelde vijg van de vijgeboom afvalt.” — Jesaja 34:1-4.a
11. (a) Wat verklaart Jehovah in Jesaja 34:5-7 over Edom? (b) Wat was Edom, en wat is het hedendaagse tegenbeeld ervan?
11 Dat zijn krachtige woorden! En al even ontzettend is het oordeel dat Jehovah vervolgens over de bewoners van Edom velt: „Want in de hemel zal mijn zwaard stellig worden gedrenkt. Zie! Op Edom zal het neerdalen en op het volk dat door mij in gerechtigheid aan de vernietiging is prijsgegeven” (Jesaja 34:5-7). Edom — de afstammelingen van Jakobs broer Esau (bijgenaamd Edom) — was een oude vijand van de uit Jakob voortgekomen natie Israël. En Edom heeft zijn hedendaagse tegenhanger. Waar spreken wij over? Wie is dat? Welnu, wie heeft de leiding genomen in het smaden en vervolgen van het twintigste-eeuwse geestelijke Israël? Is het niet de afvallige christenheid, via haar trotse klasse van geestelijken? De geestelijken aan beide zijden hebben niet alleen hun volledige ondersteuning gegeven aan de twee wereldoorlogen van onze eeuw, maar zij hebben hun bloedschuld nog vergroot door de wereldse regeringen ertoe te brengen verbodsbepalingen uit te vaardigen tegen Jehovah’s Getuigen — die het hemelse Jeruzalem, of Sion, op aarde vertegenwoordigen — en hen zelfs te doden.
12. (a) Hoe brengt Jehovah vergelding over „Edom”? (b) Op welke manieren hebben Jehovah’s Getuigen zich van de religies van de christenheid afgescheiden?
12 Gods profeet verklaart derhalve: „Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion” (Jesaja 34:8). Welke uitwerking heeft dit op het hedendaagse „Edom”? Het leidt tot een verwoesting, zoals de volgende verzen in Jesaja 34:9-17 aantonen. Het is inderdaad waar dat de religies van de christenheid sinds het naoorlogse jaar 1919 van het standpunt van de Soevereine Heer Jehovah uit bezien in geestelijk opzicht tot iets doods, een woestenij als het ware, zijn geworden. Ze vormen het dominerende deel van „Babylon de Grote”, het met bloedschuld beladen wereldrijk van valse religie dat na de Eerste Wereldoorlog in geestelijk opzicht een grote val heeft gemaakt en door Jehovah is veroordeeld. Jehovah’s Getuigen hebben zich van het hedendaagse, in geestelijk opzicht levenloze „Edom” afgescheiden. Zij nemen geen deel aan de intergeloofbewegingen, de politieke agitaties of de spectaculaire sektarische campagnes van dit „Edom”, de christenheid. Heel binnenkort, wanneer Jehovah’s „dag van wraak” over de gehele aarde aanbreekt, zal dit afvallige stelsel in zijn geheel worden verwoest. — Openbaring 14:8; 18:2, 4, 24; 19:11-21.
Bescherming in het „paradijs”
13. Hoe beschrijft Jesaja de terugkeer uit het hedendaagse „Babylon”?
13 In prachtige poëtische taal wordt vervolgens in Jesaja 35 de terugkeer van een overblijfsel van het geestelijke Israël uit de gevangenschap in „Babylon de Grote” beschreven, met als hoogtepunt de woorden: „De door Jehovah losgekochten . . . zullen terugkeren en stellig naar Sion . . . komen met vreugdegeroep, en verheuging tot onbepaalde tijd zal op hun hoofd zijn. Tot uitbundige vreugde en verheuging zullen zij geraken, en droefheid en zuchten moeten wegvlieden.” Dit is werkelijk een geestelijk paradijs, dat ons herinnert aan de woorden van Jesaja 51:3: „Jehovah zal Sion stellig troosten. Hij zal wis en zeker al haar verwoeste plaatsen troosten, en hij zal haar wildernis als Eden maken en haar woestijnvlakte als de tuin [paradeison (paradijs), Septuaginta-vertaling] van Jehovah.”
14. (a) Welk paradijs beschreef Paulus? (b) Hoe wordt dit paradijs in Jesaja 35:1-7 afgebeeld, en wie mogen erin delen?
14 Jehovah’s gezalfde volk is in deze tijd beslist een geestelijk paradijs binnengegaan! Hoe goed wordt dit in Jesaja 35:1-7 beschreven! Het is te vergelijken met wat de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 12:3, 4 beschrijft, waar hij kennelijk op zijn eigen ervaring doelt: „Ja, ik ken zulk een mens — hetzij in het lichaam of afgescheiden van het lichaam, ik weet het niet, God weet het — dat hij werd weggerukt tot in het paradijs en onuitsprekelijke woorden hoorde, die het een mens niet geoorloofd is te spreken.” Maar in deze tijd is het wèl geoorloofd over het geestelijke paradijs te spreken dat thans onder Gods gezalfde overblijfsel bestaat en dat ook een ’grote schare uit alle natiën’ is gaan omvatten! In hun gelederen bloeit een verrukkelijk voorspoedige organisatie, de wereldomvattende maatschappij van Jehovah’s Getuigen, verenigd in de band van liefde en in eenheid van doelstellingen en handelen. Werkelijk een geestelijk paradijs!
15. (a) Wat geeft Psalm 91 te kennen in verband met het geestelijke paradijs? (b) Welke vraag rijst er met betrekking tot de „grote schare”, en waarom?
15 Zolang Jehovah’s Getuigen dit geestelijke paradijs in stand houden, zullen zij geen schade ondervinden van de wapens die Satan op hen afvuurt (Psalm 91:1-11). De grootse herstellingsprofetieën van Jesaja gaan nu op schitterende wijze ten aanzien van het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël in vervulling. Maar het aantal van deze gezalfden op aarde is tot minder dan 10.000 gedaald — nog geen 0,4 procent van alle Getuigen. Verreweg de meeste van de 45.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen in deze tijd hebben geen gezalfden in hun midden. Hoe staat het derhalve met de miljoenen leden van de „grote schare”? Het is waar dat zij zich met het gezalfde overblijfsel in de vreugden van het geestelijke paradijs verheugen. Maar zien wij hun schitterende hoop op een paradijsaarde niet in diezelfde profetieën afgebeeld?
De aarde heerlijk gemaakt
16. (a) Waar en hoe moet Gods voornemen gerechtvaardigd worden? (b) Hoe alleen kan de mens voor leven in een paradijs in aanmerking komen? (c) Hoe is dit opnieuw mogelijk gemaakt?
16 Houd in gedachte dat het paradijs hier op aarde, in Eden, verloren is gegaan. Daarom moet Jehovah’s voornemen met betrekking tot de aarde en de mens, hier op aarde gerechtvaardigd worden. In overeenstemming met Jehovah’s oorspronkelijke voornemen moet de aarde in een wereldomvattend paradijs voor de mensheid worden veranderd (Genesis 1:27, 28). Het Edense paradijs hield meer in dan vrede onder mens en dier en de schoonheid van een prachtige, op een park gelijkende tuin. De mens die naar Gods beeld was gemaakt, was in moreel opzicht rein en hij moest dit blijven om deel uit te blijven maken van Gods grootse organisatie. Om volmaakt te blijven, vrij van ziekte, de dood en elke neiging tot kwaaddoen, moest hij zijn Schepper gehoorzamen. Adam heeft in dit opzicht gefaald. Wil het aardse paradijs hersteld worden, dan moet de zondige mens derhalve opnieuw tot volmaaktheid worden verheven, hetgeen mogelijk is gemaakt door Jezus’ loskoopoffer. — Romeinen 5:12, 18.
17. (a) Hoe kan de „grote schare” het geestelijke paradijs binnengaan? (b) Hoe worden zij volgens de Schrift voorbereid op eeuwig leven — waar?
17 In deze tijd is de aarde lang geen paradijs. Toch is de „grote schare” „andere schapen” in een geestelijk paradijs gekomen (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Hoe? Door hun leven aan Jehovah op te dragen, zich naar zijn vereisten te schikken en zich aan te sluiten bij het gezalfde overblijfsel, dat sinds 1919 in het geestelijke paradijs is gebracht. (Vergelijk Ezechiël 38:8-16.) Daar worden zij voorbereid op en toegerust voor leven in het aardse paradijs dat op de verdrukking in Armageddon zal volgen. Het paradijs dat hier op aarde wordt hersteld, zal er tot eer van God altijd blijven. Koning David profeteerde er als volgt over: „De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.” Ja, zo zei Jezus, „gelukkig zijn de zachtaardigen, want zij zullen de aarde beërven”. — Psalm 37:11; Matthéüs 5:5.
18. Hoe zal „de heerlijkheid van Jehovah” in het aardse paradijs te zien zijn?
18 In dat aardse paradijs zullen alle mensen (met inbegrip van degenen die een aardse opstanding hebben ontvangen) die zich Jezus’ loskoopoffer gehoorzaam ten nutte maken, zegeningen genieten als die welke Jesaja en andere profeten met betrekking tot het geestelijke Israël hebben beschreven. Wij kunnen blij zijn dat de belofte die Jezus de welwillende dief aan de paal op de Calvarieberg deed, op schitterende wijze in vervulling zal gaan (Lukas 23:43). „De heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God,” zal letterlijk worden gezien doordat de wildernis en de woestijn bloeien en doordat blinden, doven, kreupelen en stommen gezond gemaakt worden. Wanneer dat vredige paradijs zich over de gehele aarde gaat uitstrekken, zal „zelfs de leeuw . . . stro eten net als de stier”, zoals dit ongetwijfeld in Eden en in de ark van Noach het geval is geweest. Niemand zal in het paradijs op enigerlei wijze „kwaad doen noch enig verderf stichten”. — Genesis 1:29, 30; Jesaja 11:6-9; 35:1-7; 65:25.
19. (a) Hoe gaat Jesaja 25:6-8 in eerste instantie in vervulling? (b) Hoe zal deze profetie ook in vervulling gaan ten aanzien van degenen die op aarde zullen leven?
19 Dat het geestelijke paradijs er eerder zou zijn dan het letterlijke paradijs, werd in Jesaja 25:6-8 te kennen gegeven. Deze profetie vindt thans in geestelijk opzicht haar vervulling in het geestelijke paradijs, waar Jehovah’s volk is bijeengebracht om er van een rijk „feestmaal” te genieten. (Vergelijk Ezechiël 37:1-6.) Omdat zij geloof hebben, zijn zij vervuld met vreugde en vrede en zijn zij overvloedig in de hoop op Koninkrijkszegeningen (Romeinen 15:13). Jesaja profeteerde: „De Heer Jehovah zal stellig de tranen van alle aangezichten wissen.” Dit is vóór Armageddon op een opmerkelijke wijze in vervulling gegaan ten aanzien van het gezalfde overblijfsel dat uit „Babylon de Grote” is bevrijd. En in Openbaring 7:17 worden deze zelfde woorden van toepassing gebracht op de gezegende toestand van de „grote schare” in deze tijd. Verder worden Jesaja’s woorden in Openbaring 21:3, 4 aangehaald in verband met de „nieuwe aarde”, want daar lezen wij: „Zie! De tent van God is bij de mensen . . . En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” Wanneer de „nieuwe aarde” haar intrede heeft gedaan, zal deze schitterende belofte worden vervuld in het paradijs dat dan op de gereinigde aarde is hersteld.
20. Waarom hebben al Gods dienstknechten thans elke reden om ’overvloedig te zijn in hoop’?
20 Zowel het gezalfde overblijfsel als de „grote schare” hebben beslist elke reden om ’overvloedig te zijn in hoop’ nu de schitterende vervullingen van Gods profetische woord zich voor hun ogen ontvouwen. Hun hoop zal niet worden beschaamd, want al Jehovah’s grootse beloften zullen uiteindelijk verwezenlijkt worden. Laten wij derhalve „een krachtige aanmoediging . . . hebben om de hoop te grijpen die voor ons is gesteld”. — Romeinen 15:13; Hebreeën 6:18.
[Voetnoten]
a Zie voor gedetailleerdere inlichtingen over deze profetie het boek ’s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij! (uitgegeven door het Wachttorengenootschap), blz. 205-241.
Kunt u zich dit herinneren?
□ Wegens wat in verband met Jezus’ naam kunnen wij ’overvloedig zijn in hoop’?
□ Hoe laat Jezus’ verhoogde positie zich met de positie van Jehovah vergelijken?
□ Wat toont Jesaja hoofdstuk 34 aan met betrekking tot Jehovah’s „dag van wraak”?
□ Wat leren wij uit Jesaja hoofdstuk 35 en 25:6-8 over het begrip „paradijs”?
[Illustratie op blz. 27]
„Jehovah heeft een dag van wraak”
[Illustratie op blz. 29]
Het geestelijke paradijs vormt een bescherming tegen de ’pestilenties’ die de mensheid thans kwellen