Kunt u zich dit herinneren?
Hebt u de laatste uitgaven van De Wachttoren zorgvuldig gelezen? Zo ja, dan zult u zich de volgende belangrijke punten stellig herinneren:
● Hoe heeft Jezus Christus, zoals in Romeinen 8:3 staat vermeld, „de zonde in het vlees veroordeeld”?
Door Gods wil volmaakt te doen, heeft Jezus Christus als mens bewezen dat zonde niet iets noodzakelijks of inherents is voor vleselijke personen. — Blz. 454.a
● Welke krachtige verzekering hebben wij dat Jehovah God altijd zal doen wat rechtvaardig is?
Wij hebben het betrouwbare verslag van zijn handelingen ten aanzien van Noach, Abraham en vele anderen, waardoor duidelijk te kennen wordt gegeven dat hij nooit iets zal doen wat onrechtvaardig is. Hij zal altijd overeenkomstig zijn onveranderlijke maatstaf van gerechtigheid handelen. — Blz. 523-525.
● Waarom handelde God niet partijdig toen hij de Israëlieten als zijn volk uitkoos?
God koos hen niet uit wegens hun grootte of aantallen, maar wegens zijn liefde voor hun toegewijde voorvaders (Deut. 4:37). Deze keus had geen partijdige bejegening tot gevolg, aangezien de Israëlieten een zwaardere verantwoordelijkheid tegenover Jehovah God hadden te dragen dan de volken die zijn wetten niet bezaten. De Allerhoogste leidde de aangelegenheden bovendien dusdanig dat de gehele mensheid gezegend zou worden en allen in de gelegenheid gesteld zouden worden van zijn overvloedige voorzieningen voor het leven voordeel te trekken. Personen van andere natiën werden niet belet zich tot hem te keren en zijn gunstige aandacht te ontvangen. — Blz. 547, 548.
● Wat is de betekenis van Spreuken 15:15: „Al de dagen van de ellendige zijn slecht; maar wie vrolijk van hart is, heeft voortdurend een feestmaal”?
Wanneer iemand toelaat dat zijn leven door zijn ellende of verdriet wordt beheerst, zal hij elke dag somber vinden. Hij is blind voor de zegeningen waardoor hij misschien wel wordt omringd. Iemand die echter niet toelaat dat onaangename dingen in zijn hart de boventoon voeren, ervaart elke dag opnieuw een innerlijke vreugde. Zijn positieve kijk stelt hem in staat opgewekt te zijn, alsof hij „voortdurend een feestmaal” nuttigt. — Blz. 566.
● Hoe kunnen wij het vermijden onjuiste jaloeziegevoelens bij onszelf en anderen op te wekken?
Wij moeten proberen een grotere liefde voor onze medemensen te ontwikkelen en moeten leren hun voortreffelijke eigenschappen en prestaties te waarderen. Ook moeten wij erop toezien dat wij niet door middel van onze woorden en daden bij anderen jaloezie opwekken. — 580, 581.
● In welk opzicht is Jehovah nederig, zoals in Psalm 18:35 staat opgetekend?
Hoewel Jehovah aan niemand onderworpen is, is hij nederig in de zin dat hij zich verwaardigt om ten aanzien van zondige mensen handelend op te treden, waarbij hij zelfs degenen gunst betoont die misschien wel door mensen worden veracht. — Blz. 597, 598.
● Hoe was het ’woord van God levend’, zoals in Hebreeën 4:12 wordt aangetoond, in verband met de belofte die aan Israël werd gedaan?
De Israëlieten die uit Egyptische gevangenschap werden bevrijd, hadden de belofte dat zij Gods rust zouden binnengaan, dat wil zeggen, dat zij gedurende hun levensduur in het Beloofde Land een rust van vroegere slavernij en onderdrukking zouden meemaken. Dat woord van belofte was niet dood maar levend en zou beslist vervuld worden. Degenen die geloof oefenden in de belofte zijn inderdaad in het Beloofde Land een rust binnengegaan. — Blz. 623, 624.
● Naar wie verwees de apostel Paulus voornamelijk toen hij de Filippenzen schreef over personen die ’de Christus door afgunst en wedijver predikten’? — Fil. 1:15.
Zij waren hoofdzakelijk joden die beweerden christenen te zijn maar die zich hadden losgemaakt van de zuivere apostolische leer. Zij waren bang voor vervolging en smaad. Aangezien zij geen zuivere beweegreden bezaten, zaaiden zij twijfel, wedijver en verdeeldheid en trachtten zij het werk van de apostel Paulus te ondermijnen. — Blz. 666, 667.
● Hoe worden christenen „van heerlijkheid tot heerlijkheid” naar Gods beeld veranderd? — 2 Kor. 3:18.
Door Gods waarheid bekend te maken en hun leven steeds meer in overeenstemming te brengen met zijn persoonlijkheid en wegen, maken christenen vorderingen van heerlijkheid tot grotere heerlijkheid. Zij brengen door middel van hun woorden en daden steeds meer heerlijkheid aan God, wiens beeld zij trachten te weerspiegelen. — Blz. 683, 684.
[Voetnoten]
a Alle verwijzingen zijn naar De Wachttoren van 1976.