De laatste, zegevierende aanval op alle valse religie
1. Wat was er in de oude Hebreeuwse Geschriften geprofeteerd, en hoe reageerden velen in de natiën op Paulus’ prediking?
ZELFS de profetieën van de oude geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften hadden te kennen gegeven dat op Gods bestemde tijd het licht der waarheid de duisternis van valse religie zou aanvallen. De apostel Paulus haalde zo’n profetie aan toen hij tot de mensen die ongeveer elf jaar nadat Cornelius tot de ware religie was bekeerd, in de joodse synagoge te Antiochië in Pisidië waren bijeengekomen, zei: „Ziet! wij keren ons tot de [heidense] natiën. In feite heeft Jehovah ons in de volgende woorden het gebod opgelegd: ’Ik heb u aangesteld als een licht der natiën, opdat gij tot aan het uiterste der aarde tot redding zoudt zijn.’” Wat gebeurde er nadat de apostel Paulus die profetie voor zijn gemengde gehoor had aangehaald? Dit: „Toen zij die uit de natiën waren, dit hoorden, verheugden zij zich en verheerlijkten het woord van Jehovah, en allen die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten, werden gelovigen. En het woord van Jehovah verbreidde zich steeds meer in het gehele land.” — Hand. 13:14-49; Jes. 42:6.
2. Hoe vormde de handelwijze van hen „die uit de natiën waren” er een bewijs voor dat Paulus in zijn prediking een succesvolle aanval had gedaan?
2 Zou u dat een succesvolle aanval op valse religie noemen? Ja, want het leidde tot de werkelijke bevrijding van slachtoffers van valse religie en plaatste hen op de weg van „eeuwig leven” in de nieuwe ordening van Jehovah God, waar geen valse religie zal zijn. Dit was een bevrijding van mensen uit de macht van de god van alle valse religie, ten einde hen vrij te maken voor de aanbidding en dienst van de God van ware religie, de Aartsvijand van alle valse religie. Zulk een bevrijding was de strekking van de opdracht die aan de apostel Paulus werd gegeven toen de uit de doden opgewekte Heer Jezus Christus aan hem verscheen en vervolgens zei: „Want hiertoe heb ik mij aan u zichtbaar gemaakt, om u uit te kiezen als dienaar en getuige . . . terwijl ik u bevrijd van dit volk en van de natiën, tot wie ik u zend om hun ogen te openen, om hen van de duisternis tot het licht en van de autoriteit van Satan tot God te keren, opdat zij vergeving van zonden ontvangen en een erfenis krijgen onder hen die door hun geloof in mij geheiligd zijn.” — Hand. 26:14-18.
3. Hoe oefent Satan zijn autoriteit uit, en wanneer begon hij hiermee?
3 Neem nota van de volgende woorden van deze aan Paulus gegeven opdracht: „om hen van de duisternis tot het licht en van de autoriteit van Satan tot God te keren.” Satan de Duivel oefent zijn „autoriteit” uit door middel van valse religie, door middel van religieuze „duisternis”. In overeenstemming met zijn naam Satan, hetgeen „Tegenstrever; Tegenstander” betekent, weerstreeft hij de ene levende en waarachtige God, wiens naam Jehovah is (Ps. 83:18, NW, vs. 19, NBG). Satan begon zijn tegenstand tegen Jehovah God in de hof van Eden toen de volmaakte Adam en Eva zich daar bevonden, en door middel van bedrog voerde hij valse religie in de hof van Eden in (Gen. 3:1-15). Nadat de opstandige Adam en Eva uit de hof van Eden waren verdreven, deed Satan buiten Eden een valse soort van religie bloeien tot aan de vloed in de dagen van de profeet Noach, welke vloed een eind maakte aan de geweldpleging waarmee de aarde ten gevolge van valse religie werd vervuld. — Gen. 6:1 tot 8:22; 2 Petr. 2:5; 3:5, 6.
4. (a) Hoe werd valse religie na de vloed van Noachs dagen opnieuw georganiseerd? (b) Wie wordt in het Babylonische wereldrijk van valse religie als een god aanbeden?
4 Na deze wereldomvattende vloed slaagde Satan de Duivel er ten slotte in opnieuw valse religie te vestigen en te organiseren, in het bijzonder in de dagen van Noachs achterkleinzoon, de stichter van de stad Babylon (Babel) en een „geweldig jager gekant tegen Jehovah” (Gen. 10:8-10, NW; 1 Kron. 1:10). Babylon werd het centrale bolwerk van alle valse religie op aarde, en van hieruit werd er een wereldrijk van valse religie opgebouwd. Dit religieuze rijk is het mysterie dat in de bijbel „Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde” wordt genoemd (Openb. 17:1-5). Dit Babylonische religieuze rijk is zelfs de christenheid gaan omvatten. Door middel van dit religieuze rijk wordt Satan de Duivel als god aanbeden. Dit is geen overdreven bewering, want de apostel Paulus zegt: „Als er nu in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat wij bekendmaken, dan is het gesluierd onder hen die vergaan, onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen.” — 2 Kor. 4:3, 4.
5. Waarom hebben de politieke heersers getracht valse religie te beschermen?
5 De genoemde „god van dit samenstel van dingen” heeft eveneens de politieke heersers onder zijn macht. Jezus Christus wist dit omtrent Satan de Duivel en noemde hem „de regeerder van deze wereld” (Joh. 12:31; 14:30; 16:11). Dit verklaart waarom de politieke heersers van deze wereld hebben getracht valse religie te beschermen en te bevorderen. Dit heeft het voor de beoefenaars van de ware religie moeilijker gemaakt het Babylonische wereldrijk van valse religie aan te vallen en mensen „van de autoriteit van Satan tot God te keren”. Niettemin is deze aanval op succesvolle wijze onder alle natiën uitgevoerd.
HET VOORBEELD VOOR EEN SUCCESVOLLE AANVAL
6, 7. Welke tactiek volgden de Israëlieten uit de oudheid bij hun aanval op valse religie, en dient dit de tactiek van christenen te zijn?
6 De apostelen van Jezus Christus hebben het voorbeeld gesteld aangaande de wijze waarop deze aanval op de valse vorm van aanbidding uitgevoerd moest worden. Zij waren geen beeldenstormers, zoals de oude Israëlieten toen zij, te beginnen in het jaar 1473 v.G.T., onder het generaalschap van Jozua, de zoon van Nun, het Beloofde Land in het Midden-Oosten onderwierpen. Ten tijde dat de Israëlieten het land binnenvielen, was het vol afgoden van de valse goden van de heidense bewoners van het land, en de morele toestanden onder deze heidense aanbidders waren zeer laag en ontaard, ja smerig.
7 Dientengevolge zei Jehovah: „Het land toch werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid, zodat het land zijn inwoners uitspuwde” (Lev. 18:21-30). De Israëlieten moesten niet alleen de valse religieaanhangers van het land uitroeien, maar, zo zei Jehovah: „De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en het goud daaraan zult gij niet begeren en u niet toeëigenen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt, want het is een gruwel voor den HERE, uw God. En gij zult geen gruwel in uw huis brengen, zodat gijzelf evenzo onder den ban zoudt komen; gij zult het ten sterkste verfoeien en verafschuwen, want het ligt onder den ban.” — Deut. 7:23-26.
8. Waarom was zulk een drastisch optreden noodzakelijk, en had het volledig succes?
8 Dat was inderdaad een drastisch optreden, maar niet te drastisch. De bedoeling ervan was niet alleen valse aanbidders en hun valse religie uit het Beloofde Land te verdelgen, maar eveneens de Israëlieten te beschermen, zodat zij er niet door geïnfecteerd zouden worden en eraan ten slachtoffer zouden vallen en gelijk de heidense bewoners van het land zouden worden. Alleen op deze manier kon Jehovah God, de Aartsvijand van alle valse religie, het Beloofde Land een land zonder valse religie doen zijn. De Israëlieten bleven in gebreke dit drastische optreden volledig door te voeren, en de bijbelse geschiedenis van de Israëlieten beschrijft wat de droeve gevolgen hiervan waren.
9, 10. (a) Waartoe waren de christenen niet gemachtigd, en waarom niet? (b) Wat was, zoals Paulus in 1 Thessalonicenzen 1:9, 10 aantoonde, de methode waarop de christen valse religie diende aan te vallen?
9 De apostelen van Jezus Christus en de andere geestelijke Israëlieten moesten niet zulke beeldenstormers zijn. Zij werden niet gemachtigd of kregen niet het bevel naar heidense landen te gaan en hun afgoden aan stukken te slaan en hun tempels van valse aanbidding omver te halen. Hun werd niet gezegd, noch verwachtten zij dit, valse religie van de oppervlakte der gehele aarde weg te vagen. Dat werk behoudt de Almachtige God Jehovah zichzelf voor, en hij zal het in de nabije toekomst verrichten. En toch hebben de twaalf apostelen en andere geestelijke Israëlieten met hen, valse aanbidding uit het leven van talloze slachtoffers ervan weggevaagd. Aan de christelijke gemeente in de immorele afgodische stad Korinthe, in Acháje, schreef de apostel Paulus: „Gij weet dat gij, toen gij mensen der natiën waart, tot de stomme afgoden werdt gedreven, al naar gelang dat gij geleid werdt” (1 Kor. 12:2). Aan de gemeente in de Macedonische stad Thessaloníka schreef de apostel:
10 „Wij [zijn] eerst bij u gekomen . . . en hoe gij u van uw afgoden tot God hebt gekeerd om een levende en waarachtige God als slaven te dienen en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, die ons van de komende gramschap bevrijdt.” — 1 Thess. 1:9, 10; vergelijk Handelingen 14:14-16; 17:1-10.
11, 12. (a) Toon aan hoe Paulus de geestelijke wapens van de christen beschreef. (b) Wat zei Paulus over de strijd van de christen?
11 Op welke wijze waren de apostel Paulus en zijn metgezellen Silas en Timótheüs bij de heidenen van Thessaloníka gekomen? Niet met de vleselijke wapens van de beeldenstormers, maar met het „woord van Jehovah”, „het goede nieuws van God”, „het woord van God” (1 Thess. 1:8; 2:8-13). In hun oorlogvoering tegen valse religie gebruikten zij dus geestelijke wapens. Zo schreef de apostel Paulus aan de gemeente te Korinthe: „Want al wandelen wij in het vlees, wij voeren geen oorlog overeenkomstig datgene wat wij zijn in het vlees. Want de wapenen van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot omverwerping van sterk verschanste dingen. Want wij werpen redeneringen omver en elke hoogte die wordt opgericht tegen de kennis van God, en wij brengen elke gedachte in gevangenschap ten einde ze gehoorzaam te maken aan de Christus” (2 Kor. 10:3-5). Het is derhalve heel passend dat de apostel Paulus het woord of de uitspraak van God vergelijkt met een zwaard. Doordat de apostelen en hun medewerkers zich in deze bolwerken van valse religie begaven, stelden zij zich natuurlijk bloot aan de aanvallen van demonisme. De bescherming hiertegen was een geestelijke wapenrusting en een geestelijk zwaard. De apostel Paulus beschrijft dit aan de gemeente in het heidense Éfeze met de woorden:
12 „Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat gij pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldregeerders van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten. . . . Staat daarom pal, uw lendenen omgord met waarheid, en aan hebbend het borstharnas van rechtvaardigheid, en uw voeten geschoeid met de toerusting van het goede nieuws van vrede. Neemt bovenal het grote schild des geloofs op, waarmee gij alle brandende projectielen van de goddeloze zult kunnen blussen. Neemt ook de helm van redding aan, en het zwaard van de geest, dat is, Gods woord.” — Ef. 6:11-17.
13. Hoe deden de apostelen en medediscipelen meer dan het goede nieuws van het Koninkrijk prediken? Geef een voorbeeld.
13 Aldus beschermd door de „volledige wapenrusting van God” tegen de demonengoden van valse religie, deden de apostelen en medediscipelen hun aanval op valse religie met het „zwaard van de geest, dat is, Gods woord”. Zij deden dit niet slechts door het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken, bekend te maken en aan te kondigen, maar zij zetten hieraan kracht bij door onderwijs. Hierdoor konden zij niet snel van plaats tot plaats en van stad tot stad trekken, vooral niet omdat zij geen gedrukte lectuur van het huidige soort hadden waarin Gods geschreven Woord aan de onderzoekers van de Heilige Schrift werd verklaard. Ten einde waar maar ook onderwijs te geven, moesten zij er een voldoende tijdsperiode blijven om ’discipelen van mensen uit alle natiën te maken’. Dit deden de apostel Paulus en zijn metgezellen in Thessaloníka, in Macedonië. Zij gaven drie weken achtereen intensief onderwijs, en zij zouden het onderwijzingswerk nog langer hebben voortgezet, indien jaloerse religieuze vijanden geen oproer hadden verwekt, waardoor deze onderwijzers van Gods Woord genoodzaakt waren ’s nachts te vertrekken naar de volgende stad op hun zendingsreis. — Hand. 17:1-10.
14. Waarom behoefde de apostel Paulus niet met geweld huizen binnen te dringen en boeken en afgoden van valse religie te verbranden?
14 In de stad Éfeze, in Klein-Azië, vond het onderwijzingsprogramma van de apostel Paulus omstreeks drie jaar lang voortgang (Hand. 20:31). Het zou wellicht nog langer zijn voortgezet, indien er geen opschudding in de stad van de tempel van Artemis (Diana) was verwekt omdat het onderwijzingswerk van Paulus zo verwoestend voor valse religie was. Paulus behoefde de huizen van demonenaanbidders niet met geweld binnen te dringen en hun boeken van valse religie te grijpen en ze tot as te verbranden. Zij die ten gevolge van Paulus’ onderwijs gelovigen werden, deden dat zelf: „vrij velen van hen die magische kunsten hadden beoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van iedereen. . . . Aldus bleef het woord van Jehovah op machtige wijze groeien en de overhand nemen.” Paulus behoefde geen strijdbijl en knots op te nemen en daarmee de prachtig gebeeldhouwde afgoden en zilveren miniatuurtempeltjes te vernietigen ten einde de valse aanbidding van de Efeziërs uit te roeien. Zij die Paulus’ onderricht aanvaardden en gelovigen werden, deden dat, figuurlijk gesproken, zelf door die dingen te verzaken, door ze uit hun leven weg te doen. Dit strekte zich zelfs zo ver uit, dat de industrie van het maken van afgoden eronder te lijden had!
15. Hoe weten wij dat een aanzienlijk aantal mensen naar Paulus luisterde en vervolgens tot handelen overging?
15 Geen wonder dat Demétrius, de zilversmid van Éfeze, een heftig protest ontketende door tot een vergadering van zijn vakgenoten te zeggen: „Deze Paulus [heeft] niet alleen in Éfeze maar in bijna het gehele district Asia een talrijke schare . . . overreed en hen tot een andere opvatting . . . gebracht door te zeggen dat de goden die door handen worden gemaakt, geen goden zijn.” Paulus wist die aanzienlijke schare gelovigen voor zich te winnen door in dit vruchtbare gebied te blijven en er week in week uit, zo lang hij kon, te onderwijzen. Slechts het oproer dat door de zilversmid Demétrius werd verwekt en zich over de gehele stad uitstrekte, maakte het raadzaam dat Paulus vertrok en naar een nieuw gebied ging om daar zijn aanval op valse religie voort te zetten. — Hand. 19:8 tot 20:1.
TEGENWOORDIG, NU WIJ EEN WERELD ZONDER VALSE RELIGIE NADEREN
16. Hoe toonde Jezus aan dat de ware religie in deze „tijd van het einde” beoefend zou worden?
16 Het gebruik van de geestelijke wapens tegen valse religie was dus in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening succesvol. Dit dient het eveneens te zijn in deze twintigste eeuw, ook al is het een moderne tijd. Het is thans even succesvol, maar heeft zelfs grotere resultaten. Niet de communisten, noch de christenheid, maar zij die thans de ware religie beoefenen, ondervinden dit. Wij zeggen „die thans de ware religie beoefenen”, omdat God thans op aarde de ware religie kan hebben, ondanks al de wereldomvattende religieuze verwarring, evenals hij er in de eerste eeuw voor had gezorgd dat de ware religie bestond en haar werkzaam liet zijn. Hij beloofde dat hij ervoor zou zorgen dat de ware religie in deze „tijd van het einde”, in dit „besluit van het samenstel van dingen”, beoefend zou worden en hij heeft zijn belofte, zijn profetie, vervuld. In overeenstemming daarmee profeteerde Jezus Christus dat hij ten tijde van zijn tweede komst en gedurende de tijd van zijn onzichtbare tegenwoordigheid een „getrouwe en beleidvolle slaaf” zou hebben, die hij zou aanstellen over al zijn bezittingen. Alle hedendaagse aanwijzingen duiden erop dat hij deze „getrouwe en beleidvolle slaaf” heeft gevonden, niet een individuele man, maar een samengestelde „slaaf”, het overblijfsel van zijn getrouwe volgelingen in deze tijd. — Matth. 24:3, 45-47.
17. Wat zou er, zoals Jezus voorzei, ondanks de wereldproblemen worden gedaan, en door wie?
17 In zijn profetie omtrent het „besluit van het samenstel van dingen” zei Jezus dat ondanks wereldoorlog, hongersnoden, pestilentiën, aardbevingen en religieuze vervolging, „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde [zal] worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Degenen die deel uitmaken van zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse zouden de absolute verplichting van een „slaaf” hebben erop toe te zien dat dit profetische bevel ten uitvoer wordt gebracht.
18. Wie zijn degenen die dit wereldomvattende getuigenis geven, en hoe wordt in hun officiële tijdschrift te kennen gegeven dat zij dit inderdaad doen?
18 Gedurende bijna een halve eeuw nu, of sinds 1919, is deze profetie ten uitvoer gebracht om dit wereldomvattende, internationale getuigenis te geven. De vraag die nu vastgesteld moet worden is: Door wie? De feiten van de hedendaagse geschiedenis verschaffen het ene antwoord: Door de christelijke getuigen van Jehovah. Volgens het officiële Yearbook of Jehovah’s Witnesses van 1968 zijn zij actief werkzaam in 197 landen en gebieden, terwijl zij in al deze plaatsen het koninkrijk van Jehovah God als de ene en enige hoop der mensheid bekendmaken. In overeenstemming hiermee staat op de voorpagina van hun officiële tijdschrift, dat met de snelheid van 5.450.000 exemplaren van elke uitgave en in tweeënzeventig talen in omloop wordt gebracht, „De Wachttoren, Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk”.
19. Waardoor wordt aangetoond dat het overblijfsel van de ware gemeente in deze tijd, de ware religie heeft?
19 De christelijke „gemeente van de levende God” in de eerste eeuw wist dat ze de waarheid en de zuivere, onbevlekte religie of vorm van aanbidding had. Waarom zou het dan vreemd zijn of zou men het aanmatigend moeten vinden wanneer het overblijfsel van diezelfde gemeente in deze tijd beweert de ware religie te hebben? Dit overblijfsel van opgedragen, gedoopte volgelingen van Jezus Christus heeft het in Openbaring 18:4 gegeven goddelijke bevel gehoorzaamd en is uit Babylon de Grote gekomen, het wereldrijk van valse religie, met inbegrip van de christenheid. Toen zij uit Babylon de Grote kwamen, hebben zij zich niet bij enige antireligieuze organisatie aangesloten, zoals de atheïsten, de vrijdenkers, de evolutionisten en de communisten. Neen, maar als het volk van Jehovah God, „mijn volk”, zoals Hij hen noemt, zijn zij vanuit het wereldrijk van valse Babylonische religie overgegaan tot de ene ware religie. Zij vallen alle valse religie inderdaad aan, niet zoals en in gezelschap van de goddeloze antireligieuze groepen van deze wereld, maar op de wijze waarop de apostelen van Jezus Christus dit deden, met het „zwaard van de geest, dat is, Gods woord”, het enige succesvolle wapen.
20. (a) Hoe hebben Jehovah’s getuigen er blijk van gegeven een „pilaar en ondersteuning van de waarheid” te zijn? (b) Wat hebben zij door de bijbel te prediken en te onderwijzen, tot stand gebracht?
20 Als een „pilaar en ondersteuning van de waarheid” houden zij vast aan het onderwijs van de apostelen en hun geïnspireerde christelijke metgezellen, zoals dit wordt uiteengezet in de zevenentwintig boeken van de christelijke Griekse Geschriften, en bovendien aan de negenendertig boeken van de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften. Zoals de christenen van de apostolische tijden in de eerste eeuw, bestuderen, verdedigen en volgen zij de gehele bijbel van Genesis tot Openbaring. Evenals de apostelen zelf, gaan zij van huis tot huis, en zij verspreiden thans bijbels in de huizen der mensen, alsmede door het Wachttorengenootschap uitgegeven bijbelverklarende lectuur in 167 talen (Hand. 5:41, 42; 20:20). Toen Jezus in zijn gebed tot zijn Vader in de hemel zei: „Uw woord is waarheid”, waren hierbij ook de destijds geïnspireerde geschreven Geschriften inbegrepen (Joh. 17:17; Ps. 119:160). De gehele bijbel is het complete Boek van de ware religie. Doordat deze van huis tot huis gaande getuigen van Jehovah dit Boek prediken en onderwijzen, wordt de ware religie op machtige wijze verspreid en de valse religie teruggedrongen. God ondersteunt dit werk stellig.
21, 22. (a) Waarvan vormt het betrekkelijk kleine aantal ware aanbidders in deze tijd slechts een voorbode? (b) Wat heeft de Aartsvijand van valse religie, Jehovah, zich vast voorgenomen te doen?
21 Reeds bijna een miljoen opgedragen, gedoopte aanbidders van Jehovah als God hebben zich in deze hedendaagse aanval op valse religie bij het gezalfde overblijfsel aangesloten. Hun samenwerking geeft te kennen hoe succesvol de voortdurende aanval is geweest die door het overblijfsel, Christus’ „getrouwe en beleidvolle slaaf”, is gedaan. Maar wat is één miljoen ware aanbidders tegenover twee miljard of meer valse religieaanhangers van Babylon de Grote? Dit is waar, maar Gods aanvalskrachten tegen valse religie zijn nooit groot geweest op aarde, en ze zijn betrekkelijk klein in deze tijd. Wanneer de reusachtige organisaties van valse religie de kleine groep van aanvallers bespotten en zich met het oog op hun veiligheid verenigen, laten zij dan bedenken dat dit onbetekenende aantal christelijke getuigen van Jehovah slechts de voorbode vormt van de komende aanval die valse religie werkelijk voor altijd van de aarde zal wegvagen. Dit is de aanval die de almachtige Aartsvijand van valse religie zelf op Babylon de Grote en haar politieke minnaars zal doen. Hij zegt in de profetie van Jesaja 28:21, 22:
22 „De HERE zal opstaan, zoals op den berg Perazim; Hij zal in beweging komen, zoals in het dal bij Gibeon, om zijn werk te doen — vreemd zal zijn werk zijn; en om zijn daad te verrichten — ongewoon zal zijn daad zijn. Nu dan, spot niet . . . want . . . een verdelging . . . is vast besloten.”
23. Hoe zal Jehovah binnenkort tegen valse religie, haar politieke metgezellen en Satan de Duivel optreden, en waar is dit voorzegd?
23 Het zal inderdaad vreemd en ongewoon schijnen wanneer Jehovah God de Almachtige door middel van zijn strijdkrachten in hemel en op aarde (de tien horens en het wilde beest) de spoedige vernietiging van dat wereldrijk van valse Babylonische religie teweegbrengt, wat kort daarna gevolgd zal worden door zijn vernietiging van al haar politieke metgezellen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in Armageddon (Openb. 17:15 tot 19:21). Dit zal onmiddellijk worden gevolgd door het binden van de god van valse religie, Satan de Duivel, en al zijn demonen, waarna zij gebonden in de afgrond geworpen zullen worden van een met de dood te vergelijken inactiviteit gedurende de regering van Gods koninkrijk onder zijn Zoon Jezus Christus (Openb. 20:1-6; 21:26, 27). Dit wordt allemaal geprofeteerd in Gods geschreven Woord, en hij zal zijn woord nooit verbreken maar het op getrouwe wijze gestand doen en al deze gewenste dingen vervullen.
24. Wanneer volgt de vernietiging van valse religie, hetgeen de mensheid eeuwig tot voordeel zal strekken?
24 Alleen op deze wijze zal God een wereld zonder valse religie tot stand brengen. Zijn getuigen op aarde die thans dit „goede nieuws” van zulk een wereld verkondigen, zullen door hem bewaard worden en zullen degenen zijn met wie hij zijn beloofde wereld van ware religie zal beginnen. Dan zal „de aarde . . . vol worden van de kennis van des HEREN heerlijkheid, gelijk de wateren die den bodem der zee bedekken”. — Hab. 2:14.
[Illustratie op blz. 84]
Ten gevolge van Paulus’ prediking werden velen christenen en verbrandden zij hun boeken over magische kunsten