„Waarom laat God goddeloosheid toe?”
Veel mensen vragen: „Als er een God is, waarom . . .”
VEEL mensen stellen vragen die worden ingeleid met de woorden: „Als er een God is, waarom . . .” Sommigen van zulke vragenstellers willen degenen die in God geloven, alleen maar belachelijk maken. Veel anderen zijn echter diep verontrust en zoeken naar antwoorden om hun wankelende geloof te versterken. De vraag die vaak gesteld wordt, luidt: „Indien er een God is, waarom laat hij goddeloosheid dan toe?”
Het is waar dat God goddeloosheid en kwaad toelaat. Maar veel mensen op aarde laten deze niet alleen toe, maar maken zich er zelf schuldig aan. Zij verklaren anderen de oorlog, werpen bommen op vrouwen en kinderen, verschroeien de aarde, met hongersnoden als gevolg, en zaaien ziekte en verderf door zowel in oorlogstijd als in vredestijd de lucht, het water en de grond te verontreinigen. Niet alleen dragen zij op internationale en nationale schaal tot kwaad en ellende bij, maar zij doen zichzelf ook veel narigheid aan.
Zij overeten zich en worden corpulent, drinken buitensporig en krijgen levercirrose, roken en krijgen longkanker, maken zich schuldig aan overspel en tegennatuurlijk geslachtsverkeer en lopen geslachtsziekten op, rijden roekeloos en doden jaarlijks vele tienduizenden, jagen geld en bezittingen na en veroorzaken daardoor druk die maagzweren en hartaanvallen veroorzaakt — en zo zouden wij kunnen doorgaan.
WAT WILLEN ZIJ IN WERKELIJKHEID?
Zulke mensen willen niet werkelijk dat het kwaad wordt weggenomen; zij willen alleen maar dat de straf voor kwaaddoen wordt weggenomen. Zij willen vrij geslachtelijk verkeer zonder geslachtsziekten, roken zonder longkanker, zwaar drinken zonder leverkwalen, roekeloos rijden zonder ongelukken, enzovoort. Zij willen slechtheid zaaien maar niet oogsten. Zij willen appels plukken van onkruid en druiven van distels.
Wanneer zij dan de rampspoedige vruchten oogsten van wat zij aan slechts gezaaid hebben, uiten zij de bittere klacht: ’Waarom ik, God? Waarom ik?’ Maar waarom niet? „Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gal. 6:7). Zij reageren precies zoals Jehovah had voorzien: „De dwaasheid van de mens brengt hem op de verkeerde weg, en dan is hij nog kwaad op Jahwe!” — Spr. 19:3, Willibrordvertaling.
Jehovah God veroordeelt zonden en uitspattingen. Miljoenen verwijten God dat hij goddeloosheid toelaat, maar in de meeste gevallen is hun narigheid aan het negeren van zijn geboden te wijten. Als zij kwaad toelaten en in stand houden, waarom zou God dan niet denken dat zij er de voorkeur aan geven? En als God er een eind aan zou maken, als hij de sigaretten uit hun mond zou nemen, of de overspelers uit elkaar zou halen of de snelheid van hun auto’s zou terugnemen, zouden zij dan niet luidkeels roepen dat zij in hun vrijheden werden beknot? Als hij het toelaat, wordt hij veroordeeld, maar als hij er een eind aan maakt, wordt hij ook veroordeeld.
De tijd nadert dat Jehovah er een eind aan zal maken door de goddelozen te verwijderen:
„De oprechten zijn het die op de aarde zullen verblijven, en de onberispelijken zijn het die erop zullen overblijven. Wat de goddelozen betreft, zij zullen van de aarde zelf worden afgesneden; en wat de verraderlijken betreft, zij zullen ervan worden weggerukt.” — Spr. 2:21, 22.
Sommigen zullen deze daad van God misschien als wreed bestempelen, maar hoe anders zou er een eind aan goddeloosheid gemaakt kunnen worden? Door reclasseringswerk? Pogingen in deze richting hebben de samenleving miljoenen gekost. De programma’s hebben geen succes gehad. Misdadigers die uit de gevangenissen zijn ontslagen, vervallen weer in hun oude patroon. Het duurt niet lang of zij hebben nieuwe slachtoffers gemaakt. Als de goddelozen weigeren zich te veranderen, wat is dan de oplossing? Kunt u een rozentuin hebben op een veld met onkruid, of een vreedzaam paradijs wanneer vandalen ongehinderd hun gang kunnen gaan?
DE REDEN WAAROM JEHOVAH GODDELOOSHEID TOELAAT
Jehovah God schiep de mensheid om een aards paradijs te onderhouden. Hij maakte hen niet tot robotten, maar schonk hun vrijheid van keuze. Zouden zij het verkiezen in overeenstemming met Gods voornemen voor de aarde te zorgen? Satan zei dat zij dit niet zouden doen en daagde God uit met de bewering dat hij alle mensen tegen God kon opzetten. Jehovah aanvaardde de uitdaging. Er was tijd voor nodig om de strijdvraag op te lossen.
Dat deze strijdvraag was opgeworpen, blijkt in verband met Job. Jehovah vestigde Satans aandacht op Job met de woorden: „Hij vreest God en houdt zich ver van het kwaad.” Satan antwoordde vinnig: „Hij vreest God niet voor niets! Gij hebt hemzelf . . . aan alle kanten omgeven en beschermd.” Jehovah stond Satan toe Job te kwellen, in een poging zijn rechtschapenheid te breken. Maar Job bewaarde zijn rechtschapenheid, bewees dat Satan ongelijk had en werd door God gezegend. — Job 1:6-12; 2:1-10; 42:12; WV.
Hebt u als ouders ooit een bezit of verantwoordelijkheid aan uw kinderen toevertrouwd om te zien of u hun nog meer verantwoordelijkheden kon toevertrouwen? Jehovah God beproeft de mensheid derhalve om te zien aan welke personen de zorg voor het aardse paradijs onder Christus’ koninkrijk toevertrouwd kan worden. Hij laat goddeloosheid met een doel toe, maar hij veroorzaakt ze niet. Sommige rampspoeden treffen personen bij toeval (Pred. 9:11), andere rampspoeden komen als gevolg van menselijke dwaasheid (Pred. 7:29) en weer andere worden door Satan teweeggebracht in zijn poging alle mensen tegen God op te zetten, aangezien hij weet dat zij God in plaats van hem de schuld zullen geven en aangezien hij weet dat velen niet eens geloven dat hij, Satan, bestaat. — Openb. 12:12.
Er bestaat een God, en hij heeft er redenen voor waarom hij goddeloosheid toelaat. Maar zijn tijd om er een eind aan te maken, is niet veraf meer.