-
Mijn doel in het leven nastrevenDe Wachttoren 1960 | 15 augustus
-
-
Puerto Rico is geweest, in het huwelijk trad. Samen blijven wij als volle-tijd-dienaren hier op het bijkantoor in Columbia ons doel in het leven nastreven.
Te zamen met mijn voorrecht om hier in Columbia als bijkantoordienaar te dienen, smaak ik ook nog het genoegen om als kringdienaar met de broeders en zusters in het veld te werken en de plaatselijke gemeente te ondersteunen. Wanneer de verspreid door het land liggende gemeenten worden bediend, betekent dit dikwijls dat men te voet grote afstanden van de ene plaats naar de andere moet afleggen, en soms moet men wel uren lopen om van het ene huisje naar het andere te komen. Wanneer men echter ziet op welk een geweldige wijze de Columbianen van goede wil aan de waarheidsboodschap gehoor geven, schenkt dit zeer veel voldoening en intens geluk.
Aan het einde van dit verslag, dat ik ter overdenking voor u heb neergeschreven, wil ik u, nu ik zo nog eens op mijn jeugd op de boerderij terugkijk en zie welk een vreugde mijn vrouw en ik in onze huidige toewijzing in Columbia ondervinden, uitnodigen met mij over Jehovah’s raad na te denken welke inhoudt dat wij, na Gods onverdiende goedgunstigheid aanvaard te hebben, het doel ervan niet moeten missen. Dien Jehovah met vreugde! — 2 Kor. 6:1, 2, NW.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1960 | 15 augustus
-
-
Vragen van lezers
● Indien het Wachttorengenootschap vrij van enig rassenvooroordeel is, waarom vindt het het dan goed dat er in bepaalde delen van de wereld op zijn vergaderingen segregatie wordt toegepast? Getuigt deze gedragslijn niet van een schipperende houding? — F.C., Wisconsin, V.S.
Waarom tolereren wij de segregatiewetten en gedragsregels van bepaalde regeringen en organisaties van deze wereld? Omdat wij van Jehovah niet de opdracht hebben ontvangen de wereld — die onverbeterlijk goddeloos is en daarom vernietigd zal worden — te bekeren. Jehovah heeft ons opgedragen het evangelie te prediken. Wat zullen wij nu doen? Met het prediken ophouden om rassengeschillen te bestrijden? Wanneer wij gemeenschappelijke vergaderingen en doopdiensten kunnen houden, zullen wij dit nooit en te nimmer nalaten. Wanneer dit echter onmogelijk is, zullen wij dan gescheiden vergaderingen en doopdiensten houden, of helemaal niets? Zullen wij het geestelijke voedsel — zelfs al wordt het gescheiden opgediend — aan allen uitreiken, of aan niemand? Zullen wij voor allen een doopdienst houden, ook al moet dit gescheiden geschieden, of in het geheel niet? Dienen wij ons tegen Caesars segregatiewetten te verzetten wanneer deze ons er niet toe dwingen Gods wetten te overtreden? God verbiedt niet een gescheiden vergadering en doopdienst te houden, en hij gebiedt dat wij moeten vergaderen en dopen (Matth. 28:19; Hebr. 10:25). Zullen wij God ongehoorzaam zijn om een rassengeschil uit te vechten? Tegen de segregatiewetten in te gaan, zou het getuigeniswerk opbreken, het een halt toeroepen, gewelddaden van het gepeupel ontketenen en mogelijk verlies van levens tot gevolg hebben. Voor die prijs willen wij alleen tegen wetten ingaan welke ons de prediking van het evangelie verbieden.
Sommigen zullen aanvoeren dat segregatie door God verboden is en daarbij ter ondersteuning Galaten 3:28 aanhalen waar staat: Er „is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus”. Daar er toentertijd in werkelijkheid wel mannen en vrouwen, slaven en vrijen, joden en Grieken waren, is het duidelijk dat Paulus in geestelijke zin en niet in een letterlijke, fysieke betekenis sprak. Juist omdat er joden en Grieken waren, paste hij zichzelf en zijn prediking aan deze klassen aan (1 Kor. 9:19-22). Dat hij het bestaan van slaven en vrijen erkende, zullen wij uitvoerig gaan beschouwen, daar dat rechtstreeks met segregatie in verband staat. Hoe dan wel? Omdat segregatie in de slavernij is geworteld en er een uitvloeisel en overblijfsel van is. Segregatie, de van de slavernij overgehouden schandvlek, is een minder erg kwaad dan de slavernij. Wanneer er in de bijbel derhalve geen instructies aan christenen staan om de slavernij te bestrijden, verleent dit boek zeer zeker geen toestemming om ten koste van de evangelieprediking het mindere kwaad, de segregatie, te trachten uit te roeien.
Zelfs binnen de christelijke gemeente protesteerde Paulus niet tegen de slavernij van zijn tijd. Onésimus was een slaaf van Filémon, en beiden waren christenen (Filem. 10-16). Paulus schreef aan Timotheüs, die de tegenwoordige maatschappij van getuigen afbeeldde: „Allen, die onder een slavenjuk
-