Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w63 15/10 blz. 627-630
  • De gezinsverantwoordelijkheid en het rein houden van Jehovah’s aanbidding

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De gezinsverantwoordelijkheid en het rein houden van Jehovah’s aanbidding
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • FAMILIELEDEN BEHOREN NIET TOT ONMIDDELLIJKE GEZINSKRING
  • BINNEN DE GEZINSKRING
  • Als een familielid wordt uitgesloten . . .
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Een evenwichtige zienswijze bewaren ten aanzien van uitgeslotenen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1974
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Wat het uit de gemeenschap sluiten betekent
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
w63 15/10 blz. 627-630

De gezinsverantwoordelijkheid en het rein houden van Jehovah’s aanbidding

OM DE reinheid van Jehovah’s aanbidding te bewaren, legt de bijbel de christelijke gemeente de verantwoordelijkheid op ’wie niet deugt, uit haar midden weg te doen’ (1 Kor. 5:13). Door dit afsnijden, uit de gemeenschap sluiten of uit Gods zichtbare organisatie bannen, wordt Zijn reine aanbidding bewaard, de gehele gemeente beschermd en wordt tevens de overtreder er wellicht toe bewogen berouw te tonen van zijn goddeloze werken en zich met God te verzoenen. — 2 Kor. 7:10, NW.

In de uitgave van De Wachttoren van 1 oktober 1963, zijn de schriftuurlijke beginselen die er bij het uit de gemeenschap sluiten of excommuniceren zijn betrokken, besproken. Aan de hand van Gods Woord werd onderzocht wat het doel van deze procedure is, wat de gevolgen zijn voor de uitgeslotenen en welke houding andere leden van de christelijke gemeente dienen aan te nemen. De beginselen zijn vastomlijnd, duidelijk en gemakkelijk te begrijpen wanneer het een uitgeslotene betreft die geen familie is van anderen in de christelijke gemeente. Alle omgang met hem wordt verbroken.

Hoe staat het echter met degenen die familie zijn van de afgesneden persoon? Welke houding dienen gezins- of familieleden van de betrokkene aan te nemen? Bij het analyseren van de verantwoordelijkheid die er in verband met het rein houden van Jehovah’s aanbidding, op familieleden rust, dienen twee situaties in aanmerking te worden genomen. De ene betreft het geval dat familieleden die in de gemeente een goed gedrag aan de dag leggen, niet met de uitgesloten persoon onder één dak wonen; dat wil zeggen dat de familieleden dus niet tot de onmiddellijke gezinskring behoren. De andere situatie doet zich voor wanneer zij die zich in de gemeente in overeenstemming met de christelijke vereisten gedragen, wel onder één dak wonen met de uitgeslotene, dus wanneer deze deel uitmaakt van de onmiddellijke gezinskring.

FAMILIELEDEN BEHOREN NIET TOT ONMIDDELLIJKE GEZINSKRING

Het uitsluiten van een familielid verbreekt de natuurlijke familiebanden niet. Het is echter goed te beseffen dat alleen het absoluut noodzakelijke contact in verband met aangelegenheden die op de familiebelangen betrekking hebben, met een uitgesloten persoon die geen deel van de gezinskring uitmaakt, gehandhaafd mag blijven.

Het in dit geval geldende beginsel komt overeen met dat wat in De Wachttoren van 1 oktober op bladzijde 592 wordt genoemd, waar erop werd gewezen dat christenen die bij dezelfde firma werken als een uitgeslotene, niet met hem spreken tenzij dit nodig is met het oog op het werk, terwijl de conversatie dan hiertoe beperkt zal blijven. In het geval van de uitgesloten bloedverwant die niet in hetzelfde huis woont, wordt het contact eveneens tot het absoluut noodzakelijke bepaald. Zoals ook in het geval van werelds werk geldt, wordt dit contact beperkt en indien mogelijk zelfs volkomen beëindigd.

Een belangrijk punt dat hierbij opgemerkt moet worden, is dat, hoewel er natuurlijke banden bestaan die een reden kunnen vormen voor een terloops contact, de geestelijke banden volkomen verbroken worden. Er is geen sprake van dat er aangelegenheden in verband met de aanbidding kunnen worden besproken met familieleden die zijn uitgesloten.

Hoe dient men op te treden indien een van Gods gemeente afgesneden persoon onverwachts een bezoek brengt aan opgedragen familieleden? Wat dient de christen in zo’n geval te doen? Indien dit voor de eerste maal gebeurt, kan de opgedragen christen, indien zijn geweten hem dit toestaat, bij die bepaalde gelegenheid de gewone beleefdheid in acht nemen. Indien zijn geweten hem dit niet toestaat, is hij hiertoe echter niet verplicht. Ontvangt hij hem wel vriendelijk, dan dient de christen evenwel duidelijk te maken dat de ander deze bezoeken niet tot een gewoonte zal maken. Zou het de vaste gang van zaken worden, dan zou het precies zo zijn als wanneer men met een andere uitgesloten persoon zou omgaan en zou er in strijd met de uitsluitingsbekendmaking worden gehandeld. De christen moet het uitgesloten familielid doen inzien dat zijn bezoeken niet meer zo welkom zijn als vroeger toen hij nog op juiste wijze met Jehovah wandelde. — 2 Joh. 9-11.

Het is van uitermate groot belang opgedragen christenen in de gemeente het uitgesloten familielid door hun handelwijze duidelijk maken dat zijn gedragslijn door de familie wordt afgekeurd. Zij moeten krachtig hun standpunt voor rechtvaardige beginselen blijven innemen. De overtreder moet inzien dat zijn positie totaal veranderd is, dat zijn getrouwe christelijke familieleden volkomen afwijzend tegenover zijn goddeloze handelwijze staan en van deze afkeuring blijk geven door het contact tot het onvermijdelijke te beperken.

De belangrijkheid hiervan treedt duidelijk aan het licht in kleinere plaatsen, waar soms verschillende familiegroepjes die onderling ook weer familie zijn, deel uitmaken van de gemeente. Indien alle familiebanden met een uitgesloten persoon normaal gehandhaafd zouden blijven, hoe zouden wij dan kunnen zeggen dat de broeders hun medewerking verlenen aan de uitvoering van de uitsluitingsprocedure, die ten doel heeft Gods zichtbare organisatie rein te houden? In feite zouden zij in strijd met de geest van de uitsluitingsactie handelen. Bovendien zouden zij, in plaats dat zij de uitgeslotene goed zouden doen, hem in feite nadeel berokkenen.

Dat het geoorloofd is noodzakelijke handelstransacties met uitgesloten familieleden te sluiten, dient als een uitzondering te worden beschouwd. De schriftuurlijke regels luiden: „[Ziet] op hen die in strijd met de leer welke gij hebt geleerd, verdeeldheid scheppen en aanleiding geven tot struikelen, en mijdt hen.” „Gij [moet] niet . . . omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten.” „Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg.” — Rom. 16:17, NW; 1 Kor. 5:11, 13.

Het grondbeginsel voor deze aangelegenheid treffen wij aan in Matthéüs 12:47-50. Iemand zei tegen Jezus: „Zie uw moeder en uw broeders staan buiten en trachten u te spreken te krijgen.” Jezus antwoordde: „Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders? . . . al wie doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.”

Bijbelse beginselen rechtvaardigen niet de geregelde omgang met familieleden die niet in hetzelfde huis wonen als een uitgesloten persoon. Ons voornaamste doel dient te zijn, de aanbidding van Jehovah rein te houden. Wij dienen niet te trachten een zo intiem mogelijk contact met familieleden die uit Jehovah’s organisatie zijn gesloten te bewaren, maar veeleer ’niet met hen om te gaan’.

BINNEN DE GEZINSKRING

Er dient met nog meer beginselen rekening te worden gehouden wanneer een uitgesloten persoon in hetzelfde huis woont en met christenen deel uitmaakt van dezelfde gezinskring. Enkele schriftuurlijke beginselen die in aanmerking genomen dienen te worden, zijn: 1. 1 Timótheüs 5:8, NW: „Wanneer iemand de zijnen niet verzorgt, en in het bijzonder de leden van zijn huisgezin, dan heeft hij stellig het geloof verloochend en is erger dan iemand zonder geloof.” 2. Matthéüs 22:21, NW: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is.” 3. Matthéüs 19:5, 6: „Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn . . . Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.” 4. Kolossenzen 3:18, 19: „Vrouwen, weest uw man onderdanig . . . Mannen, hebt uw vrouw lief.” 5. Efeziërs 6:1, 2: „Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in den Here . . . Eer uw vader en uw moeder.”

Van het christelijke gezinshoofd, de vader, wordt daarom verlangd dat hij het normale contact met de leden van zijn huisgezin die zijn uitgesloten, voortzet en hen van voedsel, onderdak en kleding blijft voorzien. Is de uitgeslotene een minderjarig kind, dan kunnen de ouders zich niet van hem losmaken. Hij maakt nog steeds deel uit van het gezin. Gods wetten eisen dat de ouders zich van hun verantwoordelijkheid kwijten, en zelfs de wetten van caesar eisen dat ouders voor hun minderjarige kinderen zorgen. De ouders staan dus nog steeds onder Gods gebod het kind te corrigeren en streng te onderrichten. Zij dienen zich daarbij door bijbelse beginselen te laten leiden. Ouders dienen erop te staan dat het kind de gezinsstudie bijwoont en luistert naar wat er wordt gezegd, hoewel hij niet met het groepje aan de bespreking mag deelnemen. De ouders dienen er krachtig bij hem op aan te dringen de bijbel en bijbelverklarende lectuur zoals de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! en andere bijbelse hulpmiddelen te lezen. Indien de uitgesloten minderjarige vragen wil stellen, kan hij dit een van zijn ouders onder vier ogen doen en er zal hem worden getoond hoe hij het antwoord kan vinden of het antwoord zal hem worden gegeven, maar dat is alles. Dit zal, te zamen met zijn aanwezigheid op christelijke vergaderingen, tot zijn herstel bijdragen (Jak. 5:20). Ouders dienen de ernst van de opdracht en doop van hun kind in te zien en te beseffen dat het kind door zijn opdracht aan Jehovah aan Jehovah’s maatregelen ter verbetering onderhevig is wanneer zijn wetten worden overtreden.

Ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw, moet men zich aan Jezus’ woorden in Matthéüs 19:5 en 6 houden. Niemand kan man en vrouw scheiden, zelfs niet indien een van de twee wordt uitgesloten. Het plegen van overspel schept natuurlijk een uitzonderingsgeval. Dan mag de onschuldige huwelijkspartner weggaan indien hij of zij dit wenst (Matth. 19:9). Wanneer man en vrouw te zamen met de kinderen de gemeentevergaderingen in de Koninkrijkszaal bijwonen, moeten zij bij elkaar blijven en niet worden gescheiden omdat een van hen is uitgesloten. Er is hier geen sprake van geestelijk contact. Zij zitten eenvoudig als gezin bij elkaar. Aan deze gezinsband mag niet worden getornd. Het zou echter onjuist zijn indien de huwelijkspartner die in de gemeente een goed gedrag aan de dag legt, zou trachten andere broeders in de gemeente het gezelschap van de uitgesloten partner op te dringen wanneer hij of zij met hen praat. Hoewel de gezinseenheid blijft bestaan, mag het uitgesloten gezinslid toch niet met andere leden van de gemeente omgaan.

Is dit beginsel dat huwelijkspartners bij elkaar moeten blijven echter ook van toepassing indien een man en vrouw verloofd zijn en een van hen daarna wordt uitgesloten? Neen, want het huwelijk is nog niet voltrokken. De christen dient alle banden met de uitgeslotene te verbreken. „Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af” (2 Kor. 6:17). Indien de christen hieraan geen gevolg geeft en de uitgeslotene trouwt, kan ook hij worden uitgesloten.

Hoewel de bestaande familiebanden in het gezin niet verbroken worden wanneer een van de gezinsleden wordt uitgesloten, en de normale huishoudelijke bezigheden als gewoonlijk dagelijks worden verricht, is er toch wel iets verbroken, namelijk het geestelijke contact tussen de uitgeslotene en de anderen in de gezinskring. Evenals in het geval van andere reeds genoemde voorbeelden, mag er indien iemand wordt uitgesloten, niet langer met hem over aangelegenheden die met de aanbidding in verband staan, worden gesproken.

Hieruit volgt dat indien de vrouw wordt uitgesloten, de man de gezinsbijbelstudie met de kinderen zal blijven leiden en zijn kinderen bij passende gelegenheden zal voorgaan in gebed. De vrouw mag erbij aanwezig zijn en het gebed aanhoren of de studie volgen, waardoor zij waardevolle inlichtingen in zich opneemt, maar zij mag geen aandeel aan de bespreking hebben.

Indien de man de uitgeslotene is, zijn de vrouw en kinderen in gezinsaangelegenheden nog steeds aan hem onderworpen. Hieraan wordt geen einde gemaakt. De vrouw wordt niet het gezinshoofd wanneer het om de dagelijkse bezigheden des levens gaat. Indien de echtgenoot echter oprecht het goede wenst te doen, zal hij de nodige stappen ondernemen om zich met Jehovah en zijn zichtbare organisatie te verzoenen. Hij zal beseffen dat hij niet bevoegd is voor te gaan in de geestelijke gezinsaangelegenheden. De vrouw zal echter op een geschikt moment wanneer de echtgenoot er niet is om de leiding te nemen, regelingen treffen voor het bestuderen van de bijbel met haar kinderen.

Hetzelfde beginsel is bij de maaltijden van toepassing. Er kan van geestelijk contact geen sprake zijn. Het uitgesloten gezinshoofd kan zijn gezin niet in het gebed voorgaan, noch kan hij terecht iemand anders vragen om het gezin in gebed voor te gaan, want dan zou deze het in opdracht van hem doen. Iemand die wenst te bidden, mag dit voor zichzelf doen. In afwezigheid van het gezinshoofd mogen getrouwe opgedragen leden van het gezin zich echter in het gebed verenigen.

Indien de uitgesloten echtgenoot erop staat bij de maaltijden het gebed uit te spreken, mogen de opgedragen gezinsleden geen „Amen” op dit gebed zeggen, noch mogen zij, zoals sommigen gewoon zijn, elkaars hand vasthouden, daar dit zou inhouden dat zij er geestelijk deel aan zouden hebben. Zij zouden hun hoofd kunnen buigen en zelf stilzwijgend hun gebed tot Jehovah kunnen opzenden. Indien het gezinshoofd met alle geweld zijn mening over religieuze aangelegenheden te kennen wenst te geven, kan hij er niet van worden weerhouden dit in zijn eigen huis te doen; getrouwe christelijke gezinsleden zijn echter niet verplicht zich in een gesprek te laten betrekken. Zij tonen respect voor het besluit waarbij de overtreder uit Gods organisatie is gesloten. „Men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen.” — Hand. 5:29.

Het is voor christenen een grote verantwoordelijkheid de aanbidding van Jehovah rein te houden. Het houdt in dat de christen aan Jehovah’s rechtvaardige vereisten zal voldoen, zelfs wanneer er leden van zijn eigen gezin van Gods zichtbare organisatie worden afgesneden. De liefde voor God komt op de eerste plaats. De christen neemt gepaste maatregelen om er blijk van te geven dat hij met Jehovah’s wegen instemt, waardoor hij Hem behaagt en de ware aanbidding handhaaft.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen