Thans leven voor een nieuwe wereld
1. Wat neemt God zich voor te bezitten, en wat schreef Petrus hierover?
HET is Gods voornemen een nieuwe wereld te bezitten waarin rechtvaardigheid zal wonen. Door de hoop op zulk een nieuwe wereld werden de vroege christenen in de dagen van de apostelen aangemoedigd; deze hoop bracht zelfs een verandering in hun gehele leven teweeg. In plaats van voor de dingen welke de wereld van de natiën om hen heen had te bieden, te leven, begonnen zij voor die nieuwe wereld te leven. De apostel Petrus schreef: „Daar dit alles [de dingen van de oude wereld om hen heen] aldus zal worden opgelost, wat voor mensen dient gij dan wel te zijn in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding, . . . Er zijn echter nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij naar zijn belofte verwachten, en hierin zal rechtvaardigheid wonen”. — 2 Petr. 3:11-13, NW.
2. Wat was het gevolg van ’s mensen opstand in Eden? Betekent dit dat God zijn voornemen om een rechtvaardige wereld te bezitten, heeft laten varen?
2 Lang vóór de dagen van Petrus had Jehovah, de Schepper van het universum, zijn voornemen bekendgemaakt zulk een nieuwe wereld te scheppen. Door bemiddeling van de profeet Jesaja zei hij: „Want zie, Ik schep een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in den zin komen” (Jes. 65:17). Het voornemen zulk een rechtvaardige wereld te bezitten, heeft hij van het begin af aan gehad, en het was alleen maar aan ’s mensen opstand in Eden te wijten dat deze aarde een plaats werd waar goddeloosheid en onrechtvaardigheid begonnen te bloeien en waar zonde voor de bewoners der aarde lijden en de dood tot gevolg heeft gehad in plaats dat de aarde een paradijs was van vrede en geluk, terwijl degenen die erop leefden, het vooruitzicht bezaten op eeuwig leven. God heeft zijn ontroerende voornemen echter niet laten varen, want hij belooft dat ’de rechtvaardigen de aarde erfelijk zullen bezitten, en in eeuwigheid daarop zullen wonen’. — Ps. 37:29, SV.
3. Wat zal het betekenen wanneer ’rechtvaardigheid op de aarde heerst’?
3 De uitdrukking „rechtvaardig zijn” betekent dat men „billijk, oprecht en deugdzaam is en zich vasthoudt aan de wet”. Welnu, God heeft bekendgemaakt dat het zijn voornemen is een gereinigde aarde te bezitten welke tot een toestand van paradijsachtige schoonheid, gelijkend op de oorspronkelijke hof in Eden, hersteld zal worden, terwijl hierin ’rechtvaardigheid zal wonen’. Het zal een wereld zijn waarin gerechtigheid, waarheid en oprechtheid zullen bloeien en waarin alle bewoners der aarde zich aan de goddelijke wet zullen vasthouden en de goddelijke wil zullen doen. Voor zulke toestanden op aarde leerde Jezus ons in zijn modelgebed bidden: „Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde”. — Matth. 6:9, 10.
4, 5. (a) Waarom heeft God de Vloed op de aarde gebracht? (b) Waarvan was de Vloed een beeld, en in welk opzicht komen de toestanden welke thans op aarde heersen overeen met die van vlak vóór de Vloed?
4 Thans leven wij niet in zulk een wereld. De bewoners van deze wereld wonen niet in vrede te zamen en ook gaan de meesten van hen niet rechtvaardig met elkaar om. Deugd is iets wat gemakkelijk terzijde wordt geschoven. Men heeft steeds minder respect voor het houden van juiste wetten, zelfs menselijke wetten, want de berichten tonen duidelijk aan dat wetteloosheid toeneemt. Het verontrustendst vinden eerlijke mensen echter het feit dat deze wereld weinig of geen respect toont voor de goddelijke wet. In de dagen van Noach, toen „de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was”, bestonden er soortgelijke toestanden op de aarde (Gen. 6:5). Wegens de verdorvenheid van die goddeloze maatschappij van mensen vernietigde God haar door middel van een vloed, waarbij hij alleen Noach en zijn gezin toestond te ontkomen. In de bijbel wordt dit een vernietiging van een „aarde” genoemd. Het was niet zo dat de letterlijke aarde werd vernietigd, want dit gebeurde met de maatschappij van mensen die op de aarde leefde, met hen die alleen maar voor hun eigen ontaarde, wereldse ideeën leefden en God hadden vergeten. — 2 Petr. 3:5, 6.
5 Wat daar in het verleden gebeurde, was een voorbeeld op kleine schaal van de wijze waarop God de huidige, goddeloze wereld zal vernietigen. Jezus heeft hier zelf voor gewaarschuwd toen hij zei: „Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de [tegenwoordigheid] van den Zoon des mensen zijn” (Matth. 24:37, NW). Er werd nauwkeurig voorzegd dat de toestanden op aarde vlak voor het einde van deze goddeloze wereld zouden overeenkomen met die van vóór de Vloed. Merk op hoe waarheidsgetrouw de volgende geïnspireerde woorden zijn: „In de laatste dagen [zullen er] zware tijden . . . komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God” (2 Tim. 3:1-4). Een nauwkeurige studie van andere bijbelse profetieën maakt het heel zeker dat wij thans in deze laatste dagen leven, hetgeen betekent dat wij het einde van deze tegenwoordige, goddeloze wereld in onze tijd zullen meemaken.
DE SCHAPEN IN EEN NIEUWE-WERELDMAATSCHAPPIJ BIJEENBRENGEN
6, 7. (a) Jegens wat voor soort van mensen toont Jehovah thans barmhartigheid? (b) Hoe spreekt Jezus over de thans plaatsvindende bijeenvergadering van mensen die rechtvaardigheid liefhebben?
6 Bij de vernietiging van deze goddeloze wereld zal noodzakelijkerwijs het leven van een groot aantal mensen zijn betrokken. In zijn liefderijke goedgunstigheid en barmhartigheid heeft God het zich echter voorgenomen om voordat het einde van deze wereld komt, alle mensen bijeen te brengen die het goede liefhebben, die ernaar verlangen dat rechtvaardigheid gedijt, die er blijk van geven in Gods Woord de bijbel en de belofte van de nieuwe wereld te geloven en wier geloof dusdanig is dat zij erop voorbereid zijn deze oude wereld met haar goddeloze wegen de rug toe te keren en zich in plaats daarvan in overeenstemming te brengen met de rechtvaardige beginselen die in de nieuwe wereld van Gods makelij tot in alle eeuwigheid zullen gelden.
7 Dat mensen die rechtvaardigheid liefhebben in ónze tijd bijeengebracht zouden worden, blijkt duidelijk uit de Schrift. Ten einde dit toe te lichten, heeft Jezus zelf de gelijkenis van de ’schapen en de bokken’ gegeven. Volgens het bericht van deze gelijkenis in Matthéüs 25:31-46 zouden mensen hierbij uit alle natiën worden bijeengebracht en op zodanige wijze van de wereld worden afgescheiden dat zij als een afgescheiden en bijeengebracht volk onderscheiden konden worden. Jezus toonde vervolgens aan dat zulk een bijeenbrenging van op schapen gelijkende personen in deze laatste dagen ten doel zou hebben een herkenbaar volk te vormen, toen hij zei: „Nog andere schapen heb Ik, die niet van dezen stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder” (Joh. 10:16). Dezen zijn het die op de oproep reageren welke in Zefanja 2:3 staat opgetekend: „Zoekt den HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op den dag van den toorn des HEREN”. — Zie ook Jesaja 2:1-3.
8. Voor welke keus staan alle, thans levende mensen?
8 Alle thans levende personen zijn dus in de gelegenheid de waarheid te leren kennen, waarna zij betreffende hun eigen bestemming een beslissing kunnen nemen. Er dient een keus te worden gemaakt: Zult u gelijk deze huidige, goddeloze wereld blijven leven, aan haar verkeerde praktijken deelnemen, er een deel van zijn en ermee sterven? Of zult u kennis tot u nemen over de nieuwe wereld, haar rechtvaardigheid begeren, haar steeds voor ogen houden en er eeuwig in leven? Zult u deze onrechtvaardige wereld de rug toekeren om thans voor de nieuwe wereld te leven?
9, 10. (a) Waarom moet men zijn beslissing niet op de lange baan schuiven? (b) Welke beslissing zullen zij die rechtvaardigheid liefhebben in overeenstemming met Romeinen 12:2 nemen?
9 Het is een keus die niet voor onbepaalde tijd kan worden uitgesteld. Men doet er niet verstandig aan te zeggen: „Och, wanneer die nieuwe wereld komt, zal ik wel een verandering in mijn leefwijze aanbrengen. Natuurlijk zal ik mij dan graag willen aanpassen aan wat God in die nieuwe wereld van ons verlangt”. Neen! Thans is het de tijd om er een begin mee te maken voor de nieuwe wereld te leven, door het bewijs te leveren dat men God oprecht in geest en waarheid aanbidt, evenals een schaap zachtmoedig is en het goede liefheeft, want „de Vader zoekt zulke aanbidders”. — Joh. 4:23.
10 Voordat deze wereld in de strijd welke door de bijbel Armageddon wordt genoemd, wordt vernietigd, stelt Jehovah God de mensen der natiën in de gelegenheid de waarheid te leren kennen, zich er in overeenstemming mee te brengen en vervolgens hun geloof te demonstreren door de weg der rechtvaardigheid te zoeken, hierdoor het bewijs leverend dat zij het soort van mensen zijn die in Gods volmaakte, nieuwe wereld op een rechtvaardige wijze zouden leven wanneer hun hiertoe de gelegenheid werd geboden. Wanneer u het oprechte verlangen koestert Gods goedkeuring te ontvangen en in die nieuwe wereld leven van hem te ontvangen, zult u verheugd reageren op de woorden: „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij voor uzelf de goede, aangename en volledige wil van God moogt beproeven”. — Rom. 12:2, NW.
11. Waardoor worden Jehovah’s getuigen zo opmerkelijk anders gemaakt?
11 Als een groep christenen trachten Jehovah’s getuigen dit bijbelse gebod op te volgen. Zij vormen een volk dat uit alle natiën is bijeengebracht. Daar zij in de bijbelse belofte van de nieuwe wereld geloven en er thans een begin mee hebben gemaakt ervoor te leven, vormen zij in werkelijkheid een Nieuwe-Wereldmaatschappij. Dít eenvoudige feit doet hen zo opmerkelijk anders zijn. Hun geloof in de nieuwe wereld is niet iets negatiefs, maar is positief. Het is een levend geloof dat hen ertoe aanzet dat wat zij geloven, actief te ondersteunen. Daarom kunt u hen de mensen in hun huis zien opzoeken om met hen over hun hoop te spreken, waarbij zij het voorrecht genieten een van de profetieën voor onze tijd te vervullen: „En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Matth. 24:14). Zij weten echter dat er wanneer men voor de nieuwe wereld wil leven, meer bij is betrokken dan er alleen maar over te prediken. Voor de nieuwe wereld te leven; betekent in alles wat men doet, in overeenstemming met de rechtvaardige beginselen van de Maker ervan te leven, terwijl men zich als ouders of kinderen, als werkgevers of werknemers en op zijn werk of tijdens zijn spel in al zijn gedragingen door deze beginselen moet laten leiden.
12. Hoe beziet de wereld degenen die zich veranderen ten einde de levenswijze der Nieuwe Wereld te volgen, maar wat dienen wij te bedenken?
12 Dit zal voor hen die zulk een handelwijze gaan volgen, een grote verandering betekenen, maar het zal stellig een verandering ten goede zijn. Vaak wordt zulk een verandering verkeerd begrepen. Net zoals deze wereld zich door bepaalde beginselen en ideeën laat leiden, laat de nieuwe wereld zich door andere beginselen — door goddelijke beginselen en voornemens — leiden. Wanneer wij ons naar de laatste schikken, vindt de wereld dit wellicht vreemd; wij schikken ons niet langer naar hun denk- en handelwijze. Het kan er zelfs toe leiden dat personen van wie wij vroeger dachten dat zij onze vrienden waren, vijandig worden of tegenstanders blijken te zijn. Heeft Jezus dit niet ervaren? En schreef de apostel Petrus niet: „Omdat gij er niet mee voortgaat met hen deze weg te bewandelen . . ., zijn zij verbijsterd en gaan zij voort schimpend over u te spreken”? (1 Petr. 4:4, NW) Aangezien het voornaamste doel van het leven van een christen evenwel is God te behagen, is het belangrijk voor u om te weten „hoe gij moet wandelen en Gode behagen”, in plaats van slechts mensen te behagen. — 1 Thess. 4:1; Kol. 1:10; 1 Thess. 2:4.
13. Hoe stonden de mensen in de vroege dagen van het christendom voor een overeenkomstige beslissing?
13 Wanneer u het oprechte verlangen koestert in Gods nieuwe wereld van rechtvaardigheid leven van Hem te ontvangen, is het in uw belang enkele van de fundamentele gedragsbeginselen welke God degenen oplegt die hij thans aan zijn zijde van gunst en zegen bijeenbrengt en als een Nieuwe-Wereldmaatschappij in één kudde vergadert, nauwkeurig te beschouwen. De beslissingen die u moet nemen, komen overeen met die waartegenover de mensen zich gesteld zagen die in de eerste dagen van het christendom leefden, toen zij voor het eerst met de door de apostelen gepredikte waarheid in contact kwamen en inzagen dat zij moesten kiezen of zij de weg wilden volgen die zij vroeger in overeenstemming met de wegen van de hen omringende natiën hadden bewandeld òf de verandering zouden aanbrengen die nodig was wanneer zij in een gunstige verhouding tot hun Schepper wilden komen.
BEGINSELEN VAN EEN LEVENSWIJZE DER NIEUWE WERELD
14, 15. Van welke handelwijze dienden de christenen te Efeze zich volgens Paulus af te keren?
14 Omstreeks het jaar 60 of 61 (n. Chr.) schreef de apostel Paulus de christenen te Efeze een brief. Voordat de leden van die vroege gemeente de waarheid tot zich hadden horen prediken, hadden zij precies zo geleefd als de andere mensen der natiën. Dat soort van leven was echter niet het leven dat God behaagde. Paulus schreef hun derhalve dat „gij niet langer moogt wandelen zoals ook de [natiën] wandelen, in de ijdelheid van hun denken, verduisterd in hun verstand, vervreemd van het leven Gods om de onwetendheid, die in hen heerst, om de verharding van hun hart. Zij hebben zich immers in hun verdoving overgegeven aan de losbandigheid om gretig winst te slaan uit allerlei onreinheid”. — Ef. 4:17-19, NW.
15 Was dat het voorbeeld dat Christus Jezus zijn volgelingen betreffende de te volgen levenswijze had gegeven? Beslist niet! „Gij hebt de Christus echter zo niet leren kennen, mits gij hem althans hebt gehoord en door bemiddeling van hem zijt onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus, dat gij de oude persoonlijkheid, die met uw vroegere gedragslijn overeenkomt en naar haar bedrieglijke verlangens wordt verdorven, dient weg te doen; maar dat gij nieuw dient te worden gemaakt in de kracht die uw geest aandrijft en de nieuwe persoonlijkheid dient aan te doen, welke overeenkomstig Gods wil in ware rechtvaardigheid en liefderijke goedgunstigheid werd geschapen”. — Ef. 4:20-24, NW.
16. Welk fundamentele beginsel bespreekt Paulus in Efeziërs 4:25?
16 Vervolgens gaat Paulus ertoe over enkele van de slechte dingen die door de natiën werden gedaan en niet langer door christenen beoefend konden worden, bij name te noemen. Wanneer wij het voorbeeld van de vroege christenen willen volgen en wensen te leren op welke wijze wij moeten leven om God te behagen en zijn goedkeuring te ontvangen, zijn zijn woorden even belangrijk voor ons, wij die thans, gedurende de tijd van het einde van dit samenstel van dingen, leven. Merk in de allereerste plaats op dat ons in vers 25 van hoofdstuk 4 van Efeziërs wordt gezegd dat wij, na de leugen afgelegd te hebben, „waarheid” moeten spreken, „ieder met zijn naaste”. Ditzelfde beginsel had Jehovah vele honderden jaren voordien door bemiddeling van zijn profeet Zacharia (hoofdstuk 8, de verzen 16 en 17) bekendgemaakt: „Dit moet gij doen: spreekt waarheid onder elkander, oefent eerlijke en heilzame rechtspraak uit in uw poorten, beraamt in uw hart elkanders onheil niet, en hebt geen valsen eed lief, want dit alles haat Ik, luidt het woord des HEREN”.
17, 18. (a) Hoe bezien mensen van deze oude wereld oneerlijkheid? (b) Wat zijn sommige van de redenen waarom mensen leugens vertellen?
17 Oneerlijkheid — hetgeen zulke dingen inhoudt als liegen, bedriegen, stelen en bedotten — komt in deze wereld maar al te veelvuldig voor, nietwaar? Wij treffen haar in alle rangen en standen en onder mensen van alle leeftijden aan. Niet alleen kinderen zullen liegen opdat maar niet ontdekt zal worden dat zij iets verkeerds hebben gedaan, maar ook volwassenen gedragen zich oneerlijk in hun omgang met elkaar, in het zakenleven, wanneer zij aan de verantwoordelijkheid voor de een of andere schuld of geldelijke verplichting trachten te ontkomen of de een of andere fout trachten te bedekken. Om deze reden zijn de mensen het vertrouwen in elkaar gaan verliezen. Sommigen zullen zelfs beweren dat omdat andere mensen oneerlijk zijn, er geen kwaad in steekt dit eveneens te zijn. Wanneer wij echter het goede willen doen, kunnen wij niet langer wandelen „zoals ook de [natiën] wandelen, in de ijdelheid van hun denken”.
18 Er zijn vele redenen voor waarom mensen oneerlijk zijn tegenover elkaar en waarom zij hun toevlucht nemen tot leugens en bedrog. Zoals reeds vermeld, vormt het ontvluchten van de straf voor de een of andere verkeerde daad een van deze redenen. Vrees oefent op het leven van velen stellig een krachtige invloed uit en vormt een van de fundamentele redenen voor het liegen. In sommige landen worden de mensen met een vrees voor de „geesten” van dode voorouders grootgebracht en wordt hun van kinds af aan geleerd dat zij deze „geesten” moeten bedriegen om kwaad te vermijden. Zij die dit geloven, komen er vaak toe te denken dat het niet verkeerd is om voor zulk een doel te liegen of bedrog te plegen; zulke ideeën zullen echter stellig iemands geweten en zijn vermogen om in de omgang met zijn medemensen de waarheid te spreken in plaats van te liegen, schaden. Sommigen plaatsen zich op het standpunt dat liegen alleen verkeerd is wanneer men wordt betrapt; is men echter succesvol in zijn leugens, dan is men „knap” en heeft men iets gedaan waarvoor men bewonderd dient te worden. Dit is stellig een verderfelijke zienswijze van wat goed en verkeerd is. Weer anderen liegen omdat zij hoogmoedig zijn. Men kan zelfs naar waarheid zeggen dat het gehele leven van sommige mensen een leugen is en dat zij voortdurend voorgeven iets te zijn wat zij niet zijn, terwijl zij onware verhalen over hun heldendaden moeten verzinnen om hun beweringen te ondersteunen. Weer anderen liegen opzettelijk om te bedriegen en te misleiden, ten einde voor hun eigen zelfzuchtige voordeel enig overwicht op anderen te verkrijgen.
19. Waarom kan er in de Nieuwe-Wereldmaatschappij geen plaats zijn voor leugens en bedrog?
19 Wanneer men de waarheid van Gods Woord leert kennen, ziet men er de noodzaak van in alle oneerlijke praktijken weg te doen. Vrees wordt door liefde vervangen, liefde voor Jehovah, voor zijn beginselen en voor onze christelijke broeders en zusters. Wanneer men verneemt dat de voorouders werkelijk dood zijn in de graven en dat zij niet ergens als „geesten” leven, zal men, wanneer men dit vroeger geloofde, hier niet langer bang voor zijn of de noodzaak gevoelen hen te bedriegen. De christen weet dat hij God niet kan bedriegen, en ook al tracht hij andere menselijke schepselen te bedriegen of tegen hen te liegen, Jehovah, die de binnenste gedachten van het hart kan zien, kan niet worden bedrogen, en Zijn afkeuring zou tot rampspoedige gevolgen kunnen leiden. Trots, ook een oorzaak van leugens, is een eigenschap welke God haat, terwijl hij nederigheid goedkeurt. Er is in Gods groeiende Nieuwe-Wereldmaatschappij dus geen plaats voor zulke dingen als bedrog, leugens en andere vormen van oneerlijkheid. — 1 Kor. 4:5; 1 Thess. 2:4; Hand. 5:3-5; Micha 6:8; 1 Joh. 4:18; Matth. 22:37-39; Spr. 16:5.
EERLIJKHEID IN VERSCHILLENDE ONDERLINGE BETREKKINGEN
20. Voor wat zullen Jehovah’s getuigen terecht op hun hoede zijn, ook al heerst er vertrouwen en geloof onder hen?
20 Onder degenen die thans uit de natiën der wereld in de ene „kudde” van Jehovah’s schapen worden bijeengebracht, worden het wantrouwen en de achterdocht van de oude-wereldmaatschappij door vertrouwen en geloof vervangen. Ja, zelfs thans veranderen de beginselen van Gods Woord het leven van talloze mensen, zodat zij zonder de verschillende soorten van vrees waardoor de omgang van de mensen in de oude wereld is aangetast, van elkaars christelijke gezelschap kunnen genieten. Dit wil niet zeggen dat Jehovah’s getuigen bijvoorbeeld een goedgelovig volk vormen dat zich gemakkelijk laat bedriegen of dat zij anderen als het ware op het eerste gezicht vertrouwen. Zij betrachten een zekere verstandige omzichtigheid en zijn op hun hoede wanneer zij met een met boosaardige plannen rondlopende persoon te maken krijgen die met het oog op persoonlijk gewin — ten einde van de vriendelijkheid en het vertrouwen dat in de Nieuwe-Wereldmaatschappij heerst, voordeel te trekken — wellicht op slinkse wijze hun gemeenschap tracht binnen te dringen. De ware aard van zulke mensen met slechte bedoelingen komt snel aan het licht, daar uit hun werken blijkt dat zij in feite geen liefhebbers zijn van waarheid en rechtvaardigheid, en rijpe christenen zien snel door hun huichelachtige vermomming heen. — Matth. 7:20.
21. Hoe is het beginsel van eerlijkheid van toepassing wanneer een christen een zaak drijft?
21 Hoe staat het met iemand die als een eigenaar van een zaak handel drijft? Is het juist wanneer hij als christen van bedrieglijke middelen gebruik maakt om met de concurrentie van anderen gelijke tred te houden en zijn winst te vergroten? Het volgende bijbelse beginsel is bij het beantwoorden van deze vraag zeer ter zake: „Ge zult geen onrecht in vechtzaken begaan, in lengtemaat, gewicht . . .; zuivere weegschalen, zuivere gewichten . . . zult gij hebben”. Een christelijke zakenman zal zijn klanten dus niet bedriegen door hen voor hun geld niet het volle gewicht te geven of zijn produkten slecht af te werken ten einde een oneerlijke winst te maken. Op overeenkomstige wijze zal hij zijn werknemers rechtvaardig en eerlijk behandelen. — Lev. 19:35, 36, LV; Kol. 4:1.
22. Met welk doel zijn de in dit artikel verstrekte inlichtingen verschaft?
22 Dit betekent niet dat een christen het recht heeft erop uit te trekken om anderen te vertellen hoe zij hun zaken moeten afhandelen, alsof hij in zulke aangelegenheden als rechter zou mogen optreden. Wat hier staat opgetekend, heeft niet ten doel de mensen van de wereld voor te schrijven hoe zij hun leven dienen in te stellen, maar het zijn enkel de beginselen die voor een christelijke levenswijze gelden, zodat degenen die de wens koesteren ermee op te houden de weg der natiën te bewandelen en in overeenstemming met de rechtvaardigheid van de Nieuwe Wereld te leven, worden geholpen dit te doen.
23. Hoe zou iemand oneerlijk kunnen zijn wat zijn werk betreft, en wat vormt er de belangrijkste reden voor waarom een christen een ijverige werker moet zijn?
23 Hetzelfde beginsel van eerlijkheid is in gelijke mate op de verhouding van werknemers ten opzichte van hun werkgevers van toepassing. Wanneer men met iemand een overeenkomst aangaat om voor een afgesproken prijs voor hem te werken, dient die overeenkomst geëerbiedigd te worden. Schiet zo iemand er wegens luiheid in tekort het hem toegewezen werk te verrichten, dan is dit in werkelijkheid een vorm van oneerlijkheid, nietwaar? Het zou insgelijks oneerlijk zijn wanneer iemand de tijd ten aanzien waarvan hij had afgesproken dat hij deze periode voor een werkgever zou werken en waarvoor hij loon krijgt uitbetaald, voor een ander doel gebruikt, ook al denkt hij dat het andere werk dat hij verricht interessanter, of zelfs heilzamer voor zichzelf en voor anderen is. Wanneer men de tijd van zijn werkgever aldus gebruikt, zonder dat deze hiervan op de hoogte is of er toestemming voor heeft gegeven, komt men zijn overeenkomst niet na. Een eerlijke en ijverige werker wint respect en een eerbare reputatie (1 Thess. 4:11, 12). De christelijke werknemer of dienstknecht verricht zijn werk goed, niet slechts om mensen te behagen of hun goedkeuring te verkrijgen, maar omdat het goed en eerlijk is zo te handelen en omdat hij beseft dat zulk een handelwijze Jehovah behaagt en door hem beloond zal worden. In Efeziërs 6:5-8 schrijft Paulus: „Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus den wil Gods van harte te doen, en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan den Here en niet aan mensen. Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van den Here zal terugontvangen”. — Vergelijk dit met Kolossenzen 3:22-24.
24. Welk verdere beginsel van een levenswijze der Nieuwe Wereld staat in Efeziërs 4:28 opgetekend?
24 In het verdere gedeelte van hoofdstuk 4 van Paulus’ brief aan de Efeziërs (vers 28) vermeldt de apostel nóg een regel voor de levenswijze der Nieuwe Wereld: „Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan den behoeftige”. Stelen betekent iets waarop men geen recht heeft, in het geheim, zonder dat het wordt gezien, weg te nemen. Iedereen kan gemakkelijk begrijpen dat men steelt wanneer men ’s nachts, als de eigenaar er niet is, een huis binnendringt en er vervolgens geld of andere goederen, zoals kleren, uit wegneemt. Hoe staat het er echter mee wanneer men in de loop van de tijd dat men bij iemand thuis in betrekking is of ergens op een kantoor of in een fabriek werkt, met voedsel, materialen of uitrustingsstukken moet omgaan? Is men vrij zulke dingen voor zichzelf te gebruiken of mee te nemen?
25. Welke vragen zou men zich kunnen stellen ten einde tegen stelen te waken?
25 In sommige dorpsgemeenschappen van bepaalde landen is het de gewoonte dat een reiziger die door het dorp trekt, zich wat voedsel mag verschaffen, zodat hij zijn reis verfrist kan voortzetten. Deze gewoonte geeft van consideratie blijk en duidt op een prijzenswaardige gastvrijheid. Alle mensen van de gemeenschap begrijpen het wanneer er van deze gewoonte gebruik wordt gemaakt, en er wordt in het geheel niet op neergezien als stelen, zelfs niet wanneer de reiziger het voedsel niet in aanwezigheid van de eigenaar nuttigt. De gewoonte herinnert ons aan de voorziening welke onder de joodse wet voor de vreemdeling, de reiziger of de arme was getroffen. (Zie Leviticus 19:9, 10.) Gewoonten veranderen echter, en hoewel deze gewoonte in sommige landelijke gemeenschappen nog steeds in zwang is, is dit over het algemeen niet het geval in grote steden, waar de toestanden aan de moderne beschaving zijn aangepast. Men moet zich dus aan de situatie aanpassen waarin men zich bevindt. Als een veilige gids voor wat stelen en wat niet stelen is, zou men zich kunnen afvragen, „Heb ik het recht dit te nemen?” Dat wil zeggen, „Heb ik de toestemming van de eigenaar van dit voedsel of van dit materiaal, om het te gebruiken of weg te nemen?” Als het iets betreft wat aan iemands werkgever toebehoort, zou men kunnen vragen: „Zou ik dit nemen als mijn werkgever aanwezig was en hij het mij kon zien wegnemen?” Wanneer u merkt dat het antwoord op een van deze vragen „Neen” luidt, weet u dat het stelen zou zijn wanneer u het betreffende voorwerp zou wegnemen.
26. Waartoe is een eerlijke en ijverige werker in staat?
26 In overeenstemming met de door de apostel gegeven raad dient de christen een harde werker te zijn die met zijn handen goede, en geen slechte dingen doet, die eerlijk en ijverig is en niet behoeft te stelen ten einde voldoende te eten te hebben. In plaats daarvan zal hij niet alleen in zijn eigen behoeften — en in die van zijn vrouw en kinderen als hij getrouwd is — voorzien, maar in de gelegenheid zijn iemand van zijn medechristenen in de gemeente — die niet zo gelukkig is, daar hij of zij wellicht een onverwachts verlies heeft geleden of door een ramp is getroffen — te helpen. Bovendien zal hij een bijdrage kunnen geven ten behoeve van de kas van de plaatselijke gemeente, ten einde noodzakelijke uitgaven te helpen bestrijden en de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk in zijn omgeving te helpen bevorderen.
27, 28. (a) Hoe zijn mensen vaak oneerlijk wanneer zij geld lenen? (b) Hoe spreekt de bijbel over degenen die weigeren het aan hen geleende terug te geven? (c) Welke goede eigenschappen dient de christen aan te kweken en welke slechte eigenschappen moet hij wegdoen?
27 Dit oude samenstel van dingen is vervuld van zelfzucht. De mensen geven hier blijk van in hun houding ten opzichte van het leven, waarbij zij zoveel mogelijk trachten te krijgen terwijl zij als tegenprestatie zo weinig mogelijk wensen te geven. Van deze zelfzucht maken politieke en religieuze leiders gaarne gebruik wanneer zij pogingen doen ondersteuning voor hun afzonderlijke organisaties te verkrijgen. Zelfzucht doet zich kennen in de wijze waarop mensen er vlug bij zijn om geld te lenen van wie zij maar kunnen, maar langzaam zijn met terugbetalen, terwijl degene die het geld heeft geleend vaak zelfs helemaal niet van plan is het geleende terug te betalen. Sommigen zullen dit zelfs trachten te rechtvaardigen door te zeggen dat het in werkelijkheid niet erg is wanneer men van een rijkaard geld leent zonder dit terug te betalen, daar de rijke het geld niet voor zichzelf nodig heeft. Hoe vaak komt het niet voor dat er wordt getwist of gestreden omdat schulden niet zijn vereffend! Daarom zegt Psalm 37:21 dat ’de goddeloze te leen vraagt en niet teruggeeft’.
28 Jehovah zegent de goddelozen niet. Hij zegent geen mensen die zelfzuchtig zijn, alles naar zich toe willen halen en alleen maar belangstelling hebben voor wat zij uit het leven kunnen putten terwijl zij in ruil daarvoor zo min mogelijk voor anderen doen. Wie in de nieuwe wereld leven wensen te verkrijgen, dienen veeleer liefde aan te kweken in plaats van zelfzucht, een geest van iemand die geeft in plaats van hebzucht. In plaats dat de christen zich in schulden steekt ten einde zijn materiële bezit te vergroten, leert hij met het noodzakelijke tevreden te zijn, terwijl hij er ijverig voor werkt zulke dingen door middel van eerlijke arbeid te verdienen. De apostel Paulus zorgde ervoor dat hij geen onnodige last op de schouders van zijn broeders en zusters legde. Enkel het feit dat hij een apostel was, werd door hem niet aangegrepen als een middel waardoor hij op grond van zijn positie van zijn medechristenen materieel gewin kon verkrijgen. Hij begeerde hun „zilver of goud” niet. Als een volletijd-apostel waardeerde hij het door de gemeenten te worden geholpen, zodat hij al zijn tijd aan de bediening van het evangelie kon besteden, maar wanneer deze vrijwillige bijstand niet werd gegeven, was hij bereid met zijn eigen handen te werken door tenten te maken, ten einde in zijn stoffelijke behoeften te voorzien. — Hand. 20:33, 34; 18:3; 1 Thess. 2:9.