„Wordt vriendelijk jegens elkaar”
WAT is het heerlijk om met vriendelijke mensen om te gaan! Hun attente bezorgdheid en actieve belangstelling voor het welzijn van anderen vormen een schrille tegenstelling met de zelfzucht van degenen die hardvochtig en grof zijn.
Degenen die God wensen te behagen, bezitten een goede reden zich erom te bekommeren vriendelijkheid ten toon te spreiden. Jehovah God, de Schepper van de mensheid, wil dat wij deze hoedanigheid allen in een volledige mate ontwikkelen. Vriendelijkheid is een vrucht van zijn geest (Gal. 5:22). De bijbel geeft degenen die God liefhebben de aansporing: „Zoo trekt nu aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, hartelijke ontferming, vriendelijkheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid.” — Kol. 3:12, Luther.
Het voorbeeld dat Jehovah God heeft gegeven in het betonen van vriendelijkheid dient ons ertoe aan te sporen deze bewonderenswaardige hoedanigheid in ons eigen leven ten toon te spreiden. Op die basis spoort de apostel Paulus ons dan ook aan, zeggende: „Wordt vriendelijk jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft.” — Ef. 4:32.
Jehovah God is beslist vriendelijk geweest door ons onze overtredingen te vergeven. De Schrift zegt hierover: „Hij heeft ons al onze overtredingen goedgunstig [vriendelijk] vergeven” (Kol. 2:13). Wat zou het dus verkeerd zijn wanneer wij grieven of een wrok jegens onze medemensen zouden koesteren omdat zij kleine overtredingen jegens ons hebben begaan! Het zou beslist onvriendelijk zijn hen te mijden of te weigeren met hen te spreken omdat zij ons in een bepaald opzicht hebben teleurgesteld. Zouden wij willen dat anderen zo jegens ons zouden reageren wegens onze kleine tekortkomingen? En waar zouden wij staan als Jehovah God ons onze vele dwalingen zou aanrekenen? — Ps. 130:3.
Als wij willen dat God ons met zijn vriendelijkheid blijft bejegenen, moeten wij bereid zijn elkaars kleine overtredingen te bedekken. Jezus Christus zette uiteen: „Indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar als gij de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader ook uw overtredingen niet vergeven.” — Matth. 6:14, 15; zie ook Lukas 6:35, 36.
EEN ATTENTE SPRAAK EN ATTENTE DADEN
Vriendelijkheid jegens anderen is echter niet beperkt tot vergevensgezindheid. Ze omvat tevens een attente spraak en attente daden. Soms is iemand geneigd zich vrijheden te veroorloven ten aanzien van degenen die hem na staan, zijn gezins- of familieleden en zijn vrienden. Wanneer hij met vreemden te maken heeft, is hij misschien erg hoffelijk, zodat hij „alstublieft” en „dank u wel” zegt en bijzonder veel rekening houdt met hun gevoelens. Gaat het echter om gezins- of familieleden en vrienden, dan is hij misschien zorgeloos in zijn woorden en daden. Hij redeneert dan misschien dat degenen die hem werkelijk kennen, zijn gevoelens zullen begrijpen, ongeacht wat hij doet of hoe hij zich uit. Hoewel dit in zekere zin waar kan zijn, rijst toch de vraag of dit het leven in werkelijkheid aangenamer en prettiger maakt voor zulke nauwe metgezellen. Wordt er hierdoor niet veeleer veel van hun vriendelijkheid gevergd?
Beschouwt u eens hoe vriendelijk en respectvol getrouwe engelen mensen hebben bejegend. Hoewel zij in kracht superieur zijn aan de mens, wordt er in de Schrift nooit te kennen gegeven dat zij zich vrijheden veroorloofden als zij met mensen op aarde spraken (2 Petr. 2:11). Zij waren zeer respectvol en kenden degenen met wie zij spraken gepaste waardigheid toe. Jehovah’s vertegenwoordigende engel zei bijvoorbeeld „alstublieft” toen hij met Abraham sprak (Gen. 13:14). Dienen wij niet bereid te zijn hetzelfde te doen jegens medemensen en hun vriendelijk de waardigheid en het respect toe te kennen die hun toekomen?
Het is waar dat het in deze onvriendelijke wereld misschien niet gemakkelijk is vriendelijkheid ten toon te spreiden. Iemand zou misschien met mensen te maken kunnen hebben die grof en beginselloos zijn. Betekent dit echter dat men zulke personen niet vriendelijk behoeft te bejegenen? Helemaal niet.
Denkt u eens aan de man Lot en de situatie die hij onder de ogen moest zien. Toen hij engelen in zijn huis te gast had, werd zijn huis door gepeupel omringd dat van hem verlangde dat hij zijn gasten aan hen overleverde voor immorele doeleinden. Wat deed hij? Verloor hij zijn zelfbeheersing en voer hij kwaad tegen het gepeupel uit? Neen, Lot spreidde een grote zelfbeheersing ten toon en trachtte de menigte met vriendelijke woorden te overreden: „Alstublieft, mijn broeders, handelt niet slecht.” — Gen. 19:7.
Aangezien Lot zo vriendelijk tot bijzonder verachtelijke mensen sprak, dienen wij beslist niet minder te willen doen jegens degenen die onze metgezellen zijn in het verwerven van Gods gunst, ook al handelen zij in een bepaald opzicht misschien gedachteloos. Wij moeten ons inspannen om hen met grote vriendelijkheid te bejegenen, evenals wij dit doen in het geval van degenen die geen belangstelling voor de bijbelse boodschap aan de dag leggen. Op deze wijze handelen wij in harmonie met de geïnspireerde vermaning: „Laten wij . . ., zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof.” — Gal. 6:10.
De schrijver van deze geïnspireerde raad, de apostel Paulus, heeft dit inderdaad gedaan. Toen hij Filémon schreef zijn weggelopen slaaf Onésimus, die een pasbekeerde broeder was geworden, vriendelijk terug te ontvangen, spreidde Paulus zelf een grote vriendelijkheid ten toon. Paulus had Filémon kunnen bevelen datgene te doen wat hij, als een apostel, juist achtte. De apostel Paulus gaf er echter de voorkeur aan een beroep te doen op Filémons liefde voor rechtvaardigheid. Hij schreef: „Ofschoon ik grote vrijmoedigheid van spreken heb in verband met Christus om u te bevelen te doen wat juist is, vermaan ik u veeleer op basis van liefde, aangezien ik ben zoals ik ben, Paulus, een bejaard man.” — Filem. 8, 9.
Deze vriendelijke, hartelijke benadering van de kwestie was beslist veel doeltreffender om Filémons hart te bereiken dan een autoritair gebod geweest zou zijn. Een dergelijke vriendelijkheid zet iemand ertoe aan gunstig te willen reageren op hetgeen de persoon die deze vriendelijkheid ten toon spreidt, zegt. Vriendelijkheid draagt ook bij tot de ontwikkeling van krachtige banden van liefde en genegenheid.
Deze hoedanigheid kan zelfs op onvriendelijke mensen een krachtige uitwerking ten goede hebben. De bijbel zegt hierover: „Indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem iets te drinken; want door dit te doen, zult gij vurige kolen op zijn hoofd stapelen” (Rom. 12:20). Uw vriendelijke woorden en daden jegens iemand die onvriendelijk is, kunnen hem ertoe brengen zich te schamen over de wijze waarop hij heeft gehandeld. Zijn houding jegens u zal er misschien milder door worden. Zijn hart kan ertoe bewogen worden met vriendelijkheid te reageren, terwijl hij zich van zijn beste kant zal laten zien. Zou dat niet een grootse en lonende zegen zijn voor uw tentoonspreiding van vriendelijkheid?
Met het oog op de voordelen die uit het ten toon spreiden van vriendelijkheid voortspruiten, dienen wij er inderdaad naar te streven deze hoedanigheid in een vollediger mate te ontwikkelen. Dit zal in grote mate bijdragen tot het geluk van anderen en daardoor ook tot dat van ons. „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen”, zegt Gods Woord (Hand. 20:35). En als belangrijkste verwerven en behouden wij daardoor de goedkeuring van onze vriendelijke hemelse Vader, Jehovah God.